Zaakgegevens: 189151 / FA RK 09-12203
Datum uitspraak: 27 april 2010
beschikking
naar aanleiding van het verzoek van
1. [de vrouw] (nader te noemen: de vrouw),
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
[C.] (nader te noemen: [C.]),
wonende te Renkum,
advocaat mr. F.C. Hilderink te Wageningen,
en het voorwaardelijke verzoek van
2. Mr. S.A. VAN DER HEIDEN, in haar hoedanigheid van
bijzonder curator over [C.] voormeld,
advocaat te Wageningen.
Belanghebbende is:
- de heer [de man] (nader te noemen: de man).
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw - waaronder een referteverklaring van 15 augustus 2009 alsmede een brief van 14 augustus 2009, beide van de man -, gedateerd 18 augustus 2009,
- een brief namens de vrouw, inkomen op 28 juli 2009;
- de beschikking van deze rechtbank van 28 augustus 2009 strekkende tot benoeming van mr. S.A. van der Heiden als de bijzonder curator over [C.],
- een instemmingsverklaring van de man, ingekomen op 9 september 2009 en
- een brief van de bijzonder curator, ingekomen op 17 september 2009
- het voorwaardelijk verzoekschrift namens de minderjarige van de bijzonder curator, ingekomen op 16 december 2009
- de brief van de officier van justitie, ingekomen op 7 januari 2010
- een brief namens de vrouw, met als bijlage een referteverklaring gedateerd 20 januari 2010, ingekomen op 25 januari 2010.
1.2 Gehoord ter zitting van deze rechtbank van 2 december 2009:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de bijzonder curator,
- de man en
- de officier van justitie.
2.1 De vrouw heeft van begin 2002 tot augustus 2003 een affectieve relatie gehad met [S.] (hierna: [S.]).
2.2 Op 24 mei 2003 is [C.] te Wageningen uit de vrouw geboren. [S.] is de gestelde biologische vader van [C.]. De vrouw heeft alleen het gezag over [C.].
2.3 De vrouw heeft begin 2004 een affectieve relatie gekregen met de man. De man heeft [C.] met toestemming van de vrouw erkend op 1 maart 2004. De relatie van de vrouw en de man is in 2006 verbroken.
3. De verzoeken en de standpunten
3.1 De vrouw heeft het verzoek ingediend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [C.]. Het verzoek strekt tot vernietiging van de erkenning van [C.] door de man op de grond dat hij niet de biologische vader is van [C.]. Na het einde van de relatie tussen de vrouw en de man, is er slechts twee keer contact geweest tussen hem en [C.]. De vrouw is van mening dat het in het belang van [C.] is dat zijn juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijkheid, temeer omdat de man geen rol meer speelt in het leven van [C.].
Ter zitting heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat uit de wet (waaronder artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek) niet volgt dat alleen een bijzonder curator, als wettelijk vertegenwoordiger van het kind, een verzoek als het onderhavige kan indienen. Zij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2003 (NJ 2004, 315). Zij stelt dat uit artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (nader te noemen: het BW) juist volgt dat een moeder een op dit artikel gebaseerd verzoek kan doen namens het kind.
3.2 De man ondersteunt het verzoek. Hij is niet de biologische vader van [C.] maar hij heeft het kind door omstandigheden erkend, zonder zich te realiseren wat de erkenning inhield, aldus de man. Na de verbreking van de relatie met de vrouw, voelde hij met haar en met [C.] geen band meer. De man is met de vrouw van mening dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet worden gebracht met de biologische werkelijkheid.
3.3 De bijzonder curator stelt bij haar advies voorop dat zij [C.] op verzoek van de vrouw niet heeft gesproken omdat [C.] - volgens de vrouw - gedragsproblemen heeft. De bijzonder curator weet daarom niet of [C.] weet wat er speelt. Verder wijst zij erop dat de moeder van een kind onder bepaalde, in artikel 1:205, eerste lid aanhef en onder c, van het BW beschreven omstandigheden kan vragen om vernietiging van de erkenning. Die beschreven omstandigheden doen zich volgens de bijzonder curator niet voor en de vrouw lijkt, door de indiening van het onderhavige verzoek in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [C.], de regeling van deze bepaling te willen omzeilen, hetgeen volgens haar niet bedoeling zal zijn geweest van de wetgever.
De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek is ingediend binnen de termijn van drie jaar die wordt gesteld in artikel 1:205 lid 4, van het BW omdat zij ervan uitgaat dat [C.] in 2007, toen [S.] bij hem werd geïntroduceerd als zijn 'echte vader', ermee bekend is geworden dat de man niet zijn biologische vader is. Zij is verder van mening dat het niet in het belang is van een minderjarige, indien deze wordt erkend door 'een passant' in het leven van zijn moeder. De man wil ook geen verdere invulling geven aan zijn vaderschap. De bijzonder curator is daarom van mening dat het in het belang is van [C.] dat de juridische status wordt aangepast aan de werkelijkheid.
De bijzonder curator heeft ter zitting nog aangevoerd dat de vrouw naar haar mening ontvankelijk is in haar verzoek. Indien de rechtbank dat anders ziet, dan is zij eventueel bereid om zelf een verzoek in te dienen als wettelijk vertegenwoordiger van [C.]. Zij wil dan wel eerst met de minderjarige spreken alvorens een verzoekschrift in te dienen.
3.4 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 1:212 van het BW bepaalt dat een minderjarige in afstammingszaken wordt vertegenwoordigd door de bijzonder curator en dat daaruit volgt dat alleen deze een verzoek namens het kind kan doen, met uitsluiting van de ouder(s). De vrouw moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
3.5 De bijzonder curator heeft nadien namens de minderjarige voorwaardelijk - voor het geval het verzoek van de moeder niet ontvankelijk zal worden verklaard - verzocht om vernietiging van de erkenning van [C.] door de man. Daartoe voert zij aan dat het in het belang is van [C.] dat de juridische status wordt aangepast aan de werkelijkheid. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de officier van justitie heeft aangegeven dat het voorwaardelijk verzoek kan worden toegewezen. Van de zijde van de man is geen reactie ontvangen.
4. De beoordeling van de verzoeken
4.1 De rechtbank is op grond van artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
4.2 Allereerst dient beoordeeld te worden of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
4.3 In artikel 1:212 van het BW is het volgende bepaald:
"In zaken van afstamming wordt het minderjarig kind, optredend als verzoeker (...), vertegenwoordigd door een bijzonder curator (...)."
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bepaling dat een minderjarige, optredend als verzoeker, in afstammingszaken slechts mag worden vertegenwoordigd door een bijzonder curator, met uitsluiting van andere wettelijk vertegenwoordiger(s). Dit betekent ook dat slechts de bijzonder curator voor de minderjarige een verzoek inzake afstammingskwesties kan indienen. De bijzonder curator behartigt in afstammingszaken de belangen van het minderjarige kind. De belangen van het minderjarig kind kunnen immers strijdig zijn met, of anders zijn dan, de belangen van zijn gewone wettelijk vertegenwoordiger(s), in dit geval zijn moeder. Daarom is het aan een bijzonder curator voorbehouden om een zaak betreffende de afstamming van een minderjarig kind bij de rechtbank aanhangig te maken. Dit betekent niet dat niet een (andere) wettelijk vertegenwoordiger bij de rechtbank een procedure aanhangig kan maken tot benoeming van een bijzonder curator over de betrokken minderjarige zodat deze bijzonder curator vervolgens een verzoekschrift betreffende de afstammingskwestie bij de rechtbank kan indienen.
Het door de vrouw genoemde arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2003 betreft (slechts) de vraag of voor het indienen van een verzoek met betrekking tot de afstamming betreffende een minderjarig kind vereist is dat dit kind in staat is tot redelijke waardering van zijn belangen. Bovendien was het verzoek in die zaak ingediend door de bijzonder curator - niet door de ouder - , namens het minderjarige kind. De vrouw kan daarom niet worden gevolgd in haar stelling dat uit dit arrest volgt dat een ouder, als wettelijk vertegenwoordiger namens het kind, een verzoek betreffende de afstamming kan indienen.
4.4 Het voorgaande brengt mee dat de vrouw, die wel ontvankelijk was in haar verzoek strekkende tot benoeming van een bijzonder curator met het oog op de te entameren procedure, niet ontvankelijk is in haar verzoek - in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [C.] - strekkende tot vernietiging van de erkenning. Dit verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het voorwaardelijk verzoek van de bijzonder curator
4.5 Nu het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard, komt de rechtbank toe aan het voorwaardelijk verzoek van de bijzonder curator.
4.6 Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:205 lid 1 sub a BW waarin is bepaald dat het kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan indienen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is. Een dergelijk verzoek moet op grond van het vierde lid van deze bepaling worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden worden ingediend.
4.7 Het verzoek is tijdig ingediend. Voorts staat genoegzaam vast dat de man niet de biologische vader is van het kind zodat aan de voorwaarde voor de vernietiging van de erkenning is voldaan. Gelet hierop, gelet op het feit dat het in het belang is van de minderjarige dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid en nu ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
1. verklaart de vrouw niet ontvankelijk in haar verzoek;
2. vernietigt de erkenning van [de man] over de minderjarige [C.] [geslachtsnaam], geboren te Wageningen op 25 mei 2003;
3. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter, en
mrs. J.J.W.P. van Gastel en S.J. Peerdeman, leden, in tegenwoordigheid van
de heer A.H. Homan als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.