ECLI:NL:RBARN:2010:BM3502

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
646488 CV Expl. 09-8388
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Telefoonabonnement: Afwijzing resterende abonnementskosten door gebrekkige stelplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 9 april 2010, vorderde Intrum Justitia Nederland B.V. betaling van resterende abonnementskosten van een telefooncontract dat door de gedaagde partij was beëindigd. De vordering betrof een totaalbedrag van € 673,34, bestaande uit een hoofdsom van € 517,42, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet specifiek genoeg was en dat Intrum Justitia niet had voldaan aan haar stelplicht. De dagvaarding bevatte algemene omschrijvingen die niet waren toegesneden op de specifieke situatie van de gedaagde partij, waardoor deze niet in staat was om adequaat verweer te voeren. De rechtbank merkte op dat het niet de taak van de kantonrechter was om de gronden van de eis te achterhalen, en dat Intrum Justitia in de dagvaarding de specifieke gronden van haar eis diende te vermelden. Hierdoor werd de gevorderde hoofdsom afgewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van wettelijke rente over een deel van het gevorderde bedrag, maar wees het meer of anders gevorderde af. De proceskosten werden aan de zijde van de gedaagde partij begroot en Intrum Justitia werd veroordeeld in deze kosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 646488 \ CV EXPL 09-8388 \ 199 jt
uitspraak van 9 april 2010
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V.
gevestigd te 's-Gravenhage
eisende partij
gemachtigde [naam medewerker]
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. H. Pasman
toevoegingsnummer [nummer]
Partijen worden hierna Intrum Justitia en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 30 oktober 2009
- de door Intrum Justitia bij brief van 11 januari 2010 toegezonden producties
- de door de gemachtigde van [gedaagde partij] bij brief van 15 januari 2010 toegezonden producties
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 18 januari 2010.
2. De vordering en het verweer
2.1 Intrum Justitia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] veroordeelt om aan haar te betalen € 673,34, bestaande uit een hoofdsom van € 517,42, rente van € 5,92 en buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 150,00, te betalen met rente en proceskosten.
2.2 Zij voert hiertoe het volgende aan.
Intrum Justitia heeft de onderhavige vordering gekocht van Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone). Vodafone is gespecialiseerd in het verlenen van (tele)communicatiediensten, zoals toegang verlenen tot netwerken van mobiele en vaste telefonie. [gedaagde partij] heeft zich bij Vodafone aangemeld om tegen betaling van deze diensten gebruik te mogen maken. De aanvraag is door Vodafone gehonoreerd. De overeenkomst is aangegaan voor een termijn van tenminste een jaar en wordt aansluitend, behoudens een rechtsgeldige opzegging, met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden, voor onbepaalde tijd verlengd.
Indien deze overeenkomst tussentijds is of wordt beëindigd, hetzij als gevolg van een opzegging door [gedaagde partij], hetzij als gevolg van ontbinding door Vodafone wegens niet-nakoming door [gedaagde partij], is [gedaagde partij] gehouden tot betaling van de vaste periodieke kosten over de resterende contractsduur. [gedaagde partij] heeft echter niet aan haar betalingsverplichtingen jegens Vodafone voldaan.
2.3 [gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer.
3. De beoordeling
3.1 De vordering betreft onder meer de factuur van april 2009 ad 90,42. Vodafone betwist niet dat deze inmiddels is betaald door middel van overboeking van € 20,- per 28 september 2009 en € 70,42 per 17 januari 2010. De gevorderde rente over dit bedrag is voor toewijzing vatbaar.
Voorts ziet de vordering op de factuur van juli 2009 betreffende “Resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst” ad € 427,00. Uit de dagvaarding is niet af te leiden of de beëindiging van de overeenkomst gelegen is in opzegging door [gedaagde partij], die [gedaagde partij] volgens haar heeft gedaan, of ontbinding door Vodafone wegens wanprestatie van [gedaagde partij]. Ook is uit de dagvaarding niet af te leiden waarop de vordering tot betaling van de vaste periodieke kosten over de resterende contractsduur is gebaseerd.
De dagvaarding is namelijk niet toegesneden op dit geval, maar kent algemene omschrijvingen die Intrum Justitia kennelijk in soortgelijke zaken standaard opneemt. Zo wordt een looptijd van de overeenkomst van “tenminste één jaar” genoemd, terwijl die in dit geval 24 maanden was. Voorts wordt als reden van beëindiging van de overeenkomst opzegging door [gedaagde partij] dan wel ontbinding door Vodafone genoemd en is de grondslag en berekening van het gevorderde bedrag niet uitgewerkt. Aldus voldoet Vodafone echter niet aan haar stelplicht. Door deze manier van procederen bemoeilijkt zij het voeren van verweer door gedaagde, daar niet duidelijk is waartegen gedaagde zich moet verweren. Bovendien is het niet de taak van de kantonrechter om ter comparitie boven tafel te krijgen welke de gronden van de eis nu eigenlijk zijn. Ingevolge art. 111 lid 2 sub d Rv dient Intrum Justitia de gronden van haar eis in de dagvaarding te vermelden. Het is duidelijk dat deze bepaling ziet op de gronden in het individuele geval en niet op alle mogelijke gronden die in soortgelijke gevallen zich zouden kunnen voordoen.
De gevorderde hoofdsom wordt dan ook afgewezen.
3.2 Ook de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Intrum Justitia heeft niet het verweer betwist dat zij vrijwel alle correspondentie naar het oude adres van [gedaagde partij] heeft gezonden en dat [gedaagde partij] uiteindelijk wel alles heeft ontvangen, “echter in één pakketje”. Aldus kan niet gesproken van meerdere incassobrieven die toekenning van buitengerechtelijke incassokosten rechtvaardigen.
3.3 Intrum Justitia wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Intrum Justitia te betalen de wettelijke rente over € 90,42 vanaf 2 mei 2009 tot 28 september 2009 en over € 70,42 vanaf 28 september 2009 tot 17 januari 2010,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af,
veroordeelt Intrum Justitia in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op € 100,- en bepaalt dat Intrum Justitia dat bedrag moet betalen aan de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarvoor een acceptgirokaart wordt toegestuurd.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2010.