RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/530
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 30 maart 2010
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [000].H16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 534.361. Tevens heeft verweerder bij beschikking € 13.821 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2008 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 491.582. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd naar € 12.108.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 januari 2009, ontvangen door de rechtbank op 29 januari 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010 te Arnhem.
Namens eiser is verschenen [gemachtigde] FB/MFP. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser, geboren op 21 september 1944, exploiteerde tot 6 november 2001 een akkerbouwbedrijf aan de [A-straat 1] te [Z].
Eiser was pachter van de hoeve. De verpachter is de regionale directie [A] (hierna: [A]). In 1994 en 1999 heeft eiser de gepachte grond van [A] gekocht.
Bij akte van 28 december 1994 is aan eiser het erf en 10.63.95 ha cultuurgrond (kavel [B]) geleverd. Het pachtersvoordeel op de cultuurgrond is daarbij vastgesteld op fl. 178.999 (€ 81.226) en het pachtersvoordeel op het bedrijfserf op fl. 9.417
(€ 4.273).
Op 29 juni 1998 heeft eiser bij [A] een aanvraag gedaan tot aankoop van de resterende bij hem in gebruik zijnde pachtgronden. Het betreft de kavels [C] en [D] aan de [A-straat 2 ] te [Z], kadastraal bekend gemeente [Q], [E], met een totaaloppervlakte van 36.47.55 ha.
Op 27 augustus 1998 heeft een taxatie naar die datum plaatsgevonden door [F] BV, [G] BV en Stichting [H]. Daarbij is de waarde van de kavels [C] en [D] in verpachte staat op
fl. 1.655.987 (€ 751.454) en in onverpachte staat op fl. 2.443.858 (€ 1.108.974) bepaald. De in het kader van het antispeculatiebeding vastgestelde boete bedraagt fl. 787.871 (€ 357.520).
Op 4 februari 1999 heeft [A] eiser schriftelijk een koopaanbod gedaan. Eiser heeft dit aanbod op 22 februari 1999 ondertekend en dit teruggezonden aan [A]. [A] heeft het stuk op 23 februari 1999 ontvangen.
Bij akte van 19 maart 1999 heeft [A] aan eiser de twee kavels cultuurgronden [C] en [D] geleverd.
Verweerder heeft in verband met de aankoop door taxateur [I] een taxatie laten verrichten. Deze heeft hiervan met dagtekening 18 oktober 1999 een rapport opgemaakt. De waarde van de percelen [C] en [D] in het economische verkeer is daarin per 22 maart 1999 in vrij opleverbare staat bepaald op afgerond fl. 3.045.000 (€ 1.381.760).
Op 30 maart 2001 heeft eiser zijn cultuurgronden (kavels [C], [B] en [D]), in totaal 47.11.50 ha voor een prijs van fl. 117.500 (€ 53.319) per ha verkocht aan een derde.
Op 5 november 2001 heeft de levering plaatsgevonden. Eiser heeft op 6 november 2001 zijn onderneming gestaakt en het bedrijfserf naar privé overgebracht.
Op 27 februari 2003 heeft eiser aangifte IB/PVV 2001 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 189.354 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 22.984.
De winst uit onderneming bedraagt volgens de aangifte € 384.712. Onder “3.2. Berekening belaste stakingswinst” is een bedrag van € 32.212 (€ 1.217.334 -/- € 1.185.122) aangegeven als belaste winst cultuurgronden. Dit is als volgt berekend:
“3.2. Berekening belaste stakingswinst
€ €
Netto resultaat volgens de winst- en verliesrekening 1.563.169
Af: stakingswinst:
Cultuurgronden 1.217.334
Erf 62.421
Machines 45.402
Gebouwen 133.369
Certificaten [J] 2.453
Aandelen [K] 35.900
1.496.879
________
Normale winst boekjaar 2001/2002 66.290
=======
Stakingswinst 1.496.879
Af: onbelast:
Cultuurgronden landbouwvrijstelling 1.185.122
Erf 62.421
1.247.543
________
Belaste stakingswinst 249.336
=======”
Bij de aanslagregeling heeft verweerder een bedrag van € 345.007 gecorrigeerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- niet aangegeven pachtersvoordeel op het bedrijfserf: € 4.273;
- verschil tussen de waarde economisch verkeer en de waarde economische verkeer bij agrarische bestemming van het bedrijfskavel: € 20.000;
- correctie pachtersvoordeel cultuurgronden: € 320.734.
De aanslag is met inachtneming van deze correcties berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 534.361.
De correctie pachtersvoordeel van € 320.734 bestaat uit het volgens verweerder gerealiseerde pachtersvoordeel bij de verkoop van kavel [B] (fl. 178.999/€ 81.226) en het gerealiseerde pachtersvoordeel bij de verkoop van de kavels [C] en [D] (fl. 1.369.012/€ 630.306) minus het op grond van het antispeculatiebeding aan boete betaalde bedrag (€ 358.586).
Eiser heeft bij brief van 15 juli 2004, ontvangen door verweerder op 16 juli 2004, tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
Op 4 november 2008 heeft taxateur [I] de waarde in het economische verkeer op 23 februari 1999 vastgesteld op fl. 82.500 (€ 37.436) per ha. Daarvan uitgaande heeft hij de waarde van de kavels [C] en [D] tezamen bepaald op
fl.3.009.228 (€ 1.365.528).
Bij uitspraak op bezwaar is het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd met € 42.779 tot € 491.582. Deze vermindering bestaat uit:
- € 10.000 minder bestemmingswijzigingswinst op het bedrijfskavel;
- € 16.233 minder pachtersvoordeel in verband met onjuiste peildatum (22 maart 1999 in plaats van 23 februari 1999);
- € 16.546 meer kostenaftrek.
Hiertegen heeft eiser beroep aangetekend.
In geschil is de hoogte van het bij de verkoop van de kavels [C] en [D] behaalde pachtersvoordeel. Meer in het bijzonder is in geschil de peildatum die bij de bepaling van dit pachtersvoordeel in acht moet worden genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij verkoop in 2001 van de cultuurgronden aan de [A-straat 2 ] te [Z] het pachtersvoordeel is gerealiseerd en dat dit pachtersvoordeel niet onder de landbouwvrijstelling valt. Verder zijn niet in geschil de correctie die verband houdt met de bestemmingswijzigingswinst en de correctie pachtersvoordeel op het bedrijfserf.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de voor de verschillende peildata te hanteren waarden in vrij opleverbare staat. Voor de datum 27 augustus 1998 gaan partijen uit van een waarde in vrij opleverbare staat van fl. 7,80 per m² (fl. 2.845.089/€ 1.291.045). Voor de datum 23 februari 1999 gaan partijen uit van een waarde in vrij opleverbare staat van fl. 8,25 per m² (fl. 3.009.228/€ 1.365.528).
Eiser is van mening dat moet worden uitgegaan van de datum 27 augustus 1998. Verweerder gaat uit van de datum 23 februari 1999.
Verweerder stelt dat, uitgaande van bepaling van het pachtersvoordeel per 23 februari 1999, er aanleiding is de ten laste van de winst te brengen kosten te verhogen met € 14.704. Verweerder concludeert in verband daarmee tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 476.878.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Verweerder stelt dat voor de bepaling van het pachtersvoordeel moet worden uitgegaan van de waarde in vrij opleverbare staat op 23 februari 1999, omdat toen het aanbod van [A] door eiser is geaccepteerd en daarmee de koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Eiser heeft dat betwist en gesteld dat voor de bepaling van het pachtersvoordeel uitgegaan dient te worden van de datum 27 augustus 1998, omdat [A] zich op die datum niet meer aan de overeenkomst kon onttrekken. Eiser is van mening dat op het moment van de aanvraag de koopprijs vaststond en dat al vanaf dat moment hij een eenzijdige koopoptie had. Naar de rechtbank verstaat, is eiser van mening dat op 27 augustus 1998 de economische eigendom van de kavels [C] en [D] op eiser is overgegaan. Dit betoog van eiser faalt.
Het door [A] op 27 augustus 1998 aan eiser verstrekte rapport kan niet als een bindend aanbod worden beschouwd. Uit de gedingstukken volgt dat [A] eiser pas op 4 februari 1999 een aanbod deed. Tot deze datum ontbrak een contractuele verhouding met [A] zodat eiser geen belang had bij waardeveranderingen van de kavels [C] en [D] (zie ook Hof Arnhem, 29 juni 2004, kenmerk 02/01118, LJN AQ9970). Een zodanig belang ontstond niet vóór 23 februari 1999, het moment dat eiser het aanbod van [A] accepteerde en de koopovereenkomst tot stand kwam.
Vanaf 4 februari 1999 had eiser weliswaar een belang bij waardeveranderingen van deze kavels (de koopprijs was immers vastgesteld) maar dit belang omvatte slechts positieve kansen. Wil sprake zijn van een overgang van de economische eigendom dat moeten ook de negatieve kansen overgaan. In het onderhavige geval was daarvan geen sprake. Ingeval zich na 4 februari 1999 onverhoopt een waardedaling van de grond zou hebben voorgedaan, stond het eiser vrij om zonder consequenties het aanbod af te wijzen dan wel de aanvaardingstermijn te laten verlopen.
Gelet op voorgaande dient het door eiser gerealiseerde pachtersvoordeel berekend te worden met inachtneming van de waarde in vrij opleverbare staat op 23 februari 1999. Het gelijk is in zoverre aan verweerder.
Nu verweerder heeft gesteld dat, indien uitgegaan wordt van de peildatum 23 februari 1999, er aanleiding is de ten laste van de winst te brengen kosten te verhogen met € 14.704 zal de rechtbank het belastbare inkomen uit werk en woning met inachtneming daarvan verlagen tot € 476.878.
Het beroep dient gelet daarop gegrond te worden verklaard.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep.
Ingevolge artikel 8:75 juncto artikel 7:15, derde lid, van de Awb is voor toekenning van een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar nodig dat daarom is verzocht voordat op het bezwaar is beslist. Van een tijdig ingediend verzoek is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal daarom dat verzoek afwijzen.
De rechtbank vindt wel aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 476.878;
- bepaalt dat verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.J. Lorenzo van Rooij, mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 30 maart 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.