ECLI:NL:RBARN:2010:BL6047

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189541
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door advocatenkantoor Hekkelman tegen cliënten

In deze zaak vorderde Hekkelman Advocaten N.V. betaling van openstaande declaraties van in totaal € 14.235,74 van haar cliënten, [gedaagde1] en [gedaagde2]. De rechtbank Arnhem oordeelde dat zij onbevoegd was voor zover het verweer van de gedaagden betrekking had op de hoogte van de declaraties, maar bevoegd was voor verweren die betrekking hadden op de kwaliteit van de dienstverlening. De rechtbank wees de vordering tegen [gedaagde1] af, omdat deze niet als partij bij de overeenkomst van opdracht kon worden beschouwd. De vordering tegen [gedaagde2] werd toegewezen, omdat er geen sprake was van een beroepsfout van Hekkelman. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde2] de declaraties moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen. Tevens werd [gedaagde2] veroordeeld in de proceskosten van Hekkelman, terwijl Hekkelman in de proceskosten van [gedaagde1] werd veroordeeld tot nihil. Het vonnis werd uitgesproken op 24 februari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 189541 / HA ZA 09-1619
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
HEKKELMAN ADVOCATEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. E. Lunenberg te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde1],
gevestigd te [vest./woonplaats],
2. [gedaagde2],
wonende te [vest./woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.L. Brens te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Hekkelman, [gedaagde1] en [gedaagde2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Hekkelman voert een advocatenpraktijk. [gedaagde1] en/of [gedaagde2] zijn cliënt bij Hekkelman. Verscheidene advocaten die werkzaam zijn bij Hekkelman hebben afwisselend voor [gedaagde1] en/of [gedaagde2] werkzaamheden verricht in de periode van maart tot en met oktober 2008.Voor deze werkzaamheden heeft Hekkelman de volgende declaraties gestuurd, voorzien van specificaties.
30 april 2008 met nummer 804457 € 3.824,23
30 juni 2008 met nummer 805967 € 5.081,59
31 juli 2008 met nummer 807760 € 1.301,76
30 september 2008 met nummer 809244 € 1.095,28
31 oktober 2008 met nummer 811348 € 2.932,88
Het totaalbedrag van deze declaraties is € 14.235,74. De declaraties zijn geadresseerd aan: ‘[gedaagde2], t.a.v. de heer [gedaagde2], [adres]’.
2.2. Bij brief van 15 januari 2009 heeft [gedaagde2] zich beklaagd over de uitvoering van de werkzaamheden, waarvoor deze declaraties zijn verzonden.
2.3. Hekkelman heeft een op 2 maart 2009 gedateerde brief verzonden aan ‘[gedaagde2], t.a.v. de heer [gedaagde2]’. Deze brief bevat een sommatie tot het voldoen van de betalingsachterstand van € 14.235,75.
2.4. [gedaagde2] noch [gedaagde1] heeft de declaraties betaald.
3. Het geschil
3.1. Hekkelman vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van € 14.235,74, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente primair gerekend vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen, subsidiair gerekend vanaf de dag waartegen deze is aangezegd zijnde 9 maart 2009, meer subsidiair gerekend vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts vordert Hekkelman dat [gedaagde1] en [gedaagde2] zullen worden veroordeeld tot betaling van de incassokosten van € 904,00 alsmede de proceskosten.
3.2. Hekkelman legt aan haar vordering een overeenkomst van opdracht met zowel [gedaagde1] als [gedaagde2] ten grondslag. Zij vordert nakoming van de hoofdelijk op [gedaagde1] en [gedaagde2] rustende verbintenis tot betaling.
3.3. [gedaagde1] en [gedaagde2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de bevoegdheid
4.1. Ter beoordeling staat allereerst het verweer dat Hekkelman niet-ontvankelijk is in haar vordering. [gedaagde1] en [gedaagde2] stellen dat Hekkelman zich dient te wenden tot de Deken dan wel de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, nu het geschil betrekking heeft op het honorarium van de advocaat, waarover de Raad van Toezicht bevoegd is te oordelen. De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op de onbevoegdheid van de rechtbank.
4.2. Hekkelman stelt zich op het standpunt dat de Raad van Toezicht niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering omdat de hoogte van de declaratie of het gehanteerde tarief niet in het geding is. Zij voert verder aan dat [gedaagde1] en [gedaagde2] voorafgaand aan de procedure nooit klachten hebben geuit over de hoogte van de declaraties. Hekkelman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering.
4.3. De artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) voorzien in een bijzondere rechtsgang voor de behandeling van geschillen over het salaris dat door de advocaat aan de cliënt is berekend. Als uitgangspunt geldt dat een ‘verschil van salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend’ in de zin van artikel 32 WTBZ impliceert dat een geschil bestaat over de hoogte van het bedrag van de declaratie. Alleen in dat geval kunnen de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ worden toegepast. Volgens geldende jurisprudentie is de regeling van de WTBZ niet van toepassing indien het geschil niet de hoogte van het gedeclareerde bedrag tot onderwerp heeft maar er andere gronden worden aangevoerd waarom niet tot betaling wordt overgegaan.
4.4. Om beide bevoegdheidsbepalingen op een evenwichtige wijze tot hun recht te laten komen, staat het de advocaat vrij zich in een situatie als deze te wenden tot de burgerlijke rechter opdat deze allereerst al die verweren beoordeelt waaraan los van het geschil omtrent de redelijkheid van de omvang van de declaratie betekenis toekomt, ook indien deze verweren daarop nog een (zijdelings) effect zouden kunnen hebben. De burgerlijke rechter zal zich niet aanstonds onbevoegd mogen verklaren.
4.5. [gedaagde1] en [gedaagde2] hebben een aantal gronden aangevoerd waarom zij de declaraties niet hebben betaald. Zij hebben in hun conclusie van antwoord en ter comparitie samengevat weergegeven de volgende bezwaren geuit.
a. de twee door Hekkelman gevoerde procedures hebben een negatieve uitkomst gehad voor [gedaagde1] en [gedaagde2];
b. tegen de wil van [gedaagde1] en [gedaagde2] in heeft een minder ervaren advocaat hen bijgestaan bij rechtszittingen;
c. Hekkelman heeft de werkzaamheden niet goed uitgevoerd waardoor de belangen van [gedaagde1] en [gedaagde2] zijn geschaad;
d. de declaraties zijn hoger dan verwacht.
4.6. Daaruit volgt dat [gedaagde1] en [gedaagde2] zich, ter onderbouwing van hun betalingsweigering, klaarblijkelijk zowel beroepen op verweren die niet uitsluitend betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (als vermeld onder 4.4. sub b. en c.), als op verweren die daarop wèl betrekking hebben (als vermeld onder 4.4. sub a. en d.).
4.7. Voor zover die verweren betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (4.4. sub a. en d.) is niet de rechtbank, maar ingevolge de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ de Raad van Toezicht - die bij uitstek deskundig wordt geacht om te begroten wat advocaten toekomt als honorarium – bevoegd te oordelen. Met die verweren dienen [gedaagde1] en [gedaagde2] zich daarom tot de Raad van Toezicht te wenden. Voor zover die verweren niet (zozeer) zien op de hoogte van de declaratie (4.4. sub b. en c.) maar op de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van Hekkelman.
de overeenkomst
4.8. Hekkelman heeft haar vordering zowel tegen [gedaagde1] als tegen [gedaagde2] ingesteld stellende in opdracht en voor rekening van beide gedaagden juridische werkzaamheden te hebben verricht. Nu [gedaagde2] echter betwist dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen hem en Hekkelman, en stelt dat de overeenkomst van opdracht uitsluitend is gesloten tussen [gedaagde1] en Hekkelman, moet worden beoordeeld met wie Hekkelman de overeenkomst tot opdracht heeft gesloten waarop zij haar vordering baseert.
4.9. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen: als wederpartij van die ander- is opgetreden dan wel (mede) als vertegenwoordiger van een derde, is afhankelijk van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.10. Op de comparitie van partijen is komen vast te staan dat de drie procedures waarop de in geschil zijnde declaraties zien, betrekking hebben op [gedaagde2] (privé) en niet (tevens) op [gedaagde1] Behoudens concrete feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen - die door [gedaagde2] en [gedaagde1] niet zijn gesteld- impliceert dit dat Hekkelman er redelijkerwijs van heeft mogen uitgaan dat zij in opdracht van [gedaagde2] (privé) juridische werkzaamheden zou verrichten en dat derhalve [gedaagde2] (privé) partij bij de overeenkomst van opdracht zou zijn. Daaraan doet niet af dat de declaraties en specificaties ten name van [gedaagde1] zijn gesteld omdat daarover door Hekkelman - door [gedaagde2] en [gedaagde1] niet bestreden - is aangevoerd dat dit enkel is geschied op verzoek van de heer [gedaagde2] zelf. Ook het verweer van [gedaagde2] dat [gedaagde1] ‘de materieel rechthebbende achter de procedures was’ kan hem niet baten omdat - zonder nadere toelichting door [gedaagde2], die niet is gegeven - nog niet valt in te zien dat dit gegeven eraan in de weg zou staan om, gelet op de onder 4.9. vermelde maatstaf, [gedaagde2] (privé) als partij bij de overeenkomst van opdracht te beschouwen.
4.11. Nu door Hekkelman geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat [gedaagde2] bij de opdrachtverlening mede namens [gedaagde1] is opgetreden moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde1] niet geacht kan worden als partij bij de overeenkomst van opdracht te gelden, naast [gedaagde2] (privé). De onder 4.10 vermelde omstandigheid dat de declaraties en specificaties op verzoek van [gedaagde2] ten name van [gedaagde1] zijn gesteld kan, omgekeerd, ook Hekkelman niet baten omdat daaruit evenmin volgt dat, gelet op de onder 4.9 vermelde maatstaf, Hekkelman daaruit heeft mogen afleiden dat ook [gedaagde1], naast [gedaagde2] (privé) als partij bij de overeenkomst van opdracht zou hebben te gelden, althans zijn daartoe door Hekkelman onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. In dat verband verdient overigens opmerking dat Hekkelman, ter kennelijke ondersteuning van haar standpunt dat in ieder geval [gedaagde2] (privé) als partij bij de overeenkomst heeft te gelden, er op heeft gewezen dat [gedaagde2] zijn als productie 8 bij de dagvaarding overgelegde brief privé, en niet (mede) namens [gedaagde1], heeft geschreven. De vordering, voor zover ingesteld tegen [gedaagde1], zal derhalve worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde2] wordt als volgt overwogen.
de opdracht
4.12. [gedaagde2] voert voorts het verweer dat de vordering moet worden afgewezen vanwege de wijze waarop Hekkelman uitvoering heeft gegeven aan de opdracht. Hij voert
- kortgezegd - aan dat een andere dan de door hem gewenste advocaat is ingeschakeld, dat die advocaat voorafgaand aan de zitting niet adequaat heeft gehandeld en meer in het algemeen dat Hekkelman de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Op de comparitie heeft [gedaagde2] daar de conclusie aan verbonden dat de vordering sterk moet worden gematigd. Hekkelman stelt zich op het standpunt dat hij de opdracht naar behoren heeft afgehandeld.
4.13. Voor zover [gedaagde2] met deze verweren betoogt dat Hekkelman een beroepsfout heeft gemaakt kan hem dat niet baten. Nog daargelaten dat die omstandigheid hem (behoudens in het geval van ontbinding van de overeenkomst van opdracht) nog niet bevrijdt van zijn eigen verplichting tot betaling op grond van de overeenkomst van opdracht, volgt uit het enkele feit dat hij door een ‘minder ervaren advocaat’ zou zijn bijgestaan nog niet dat sprake is van een beroepsfout temeer omdat hij dit verwijt - noch de vraag of daaruit voor hem schade is voortgevloeid - in de conclusie van antwoord noch op de comparitie concreet heeft onderbouwd. Voor zover [gedaagde2] meent dat Hekkelman haar werk niet goed heeft gedaan waardoor zijn belangen zijn geschaad, faalt dit eveneens bij gebreke van voldoende concrete feiten en omstandigheden die deze stelling kunnen dragen. De enkele omstandigheid dat mr. Stokdijk op de vrijdag (27 juni 2008) vóór het kort geding (van 30 juni 2008) heeft nagelaten ‘maatregelen te treffen om te zorgen dat eventuele op het kort geding betrekking hebbende stukken in elk geval onverwijld aan [gedaagde2] doorgestuurd zouden worden’ wettigt op zichzelf niet de conclusie dat sprake is van een beroepsfout van de advocaat. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering rust op [gedaagde2] de last de feiten te stellen - en zonodig, bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen - waaruit volgt dat Hekkelman een beroepsfout heeft gemaakt.
4.14. De vordering tegen [gedaagde2] zal worden toegewezen. Aan de ‘maatstaven van redelijkheid en billijkheid’ valt geen grondslag te ontlenen voor toewijzing van een ‘in goede justitie’ te bepalen bedrag, zoals door [gedaagde2] verzocht.
4.15. Hekkelman heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd ter hoogte van het bedrag van € 904,00. Deze kosten zijn niet afzonderlijk bestreden. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is gesteld noch gebleken dat aan dit vereiste niet is voldaan, zodat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen.
4.16. De door Hekkelman gevorderde wettelijke rente zal, als niet afzonderlijk bestreden, worden toegewezen vanaf de vervaldata van de facturen.
4.17. [gedaagde2] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Hekkelman worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- vast recht 405,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.381,25
4.18. Hekkelman zal de als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde1], tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Hekkelman te betalen een bedrag van € 15.139,74 (vijftienduizendéénhonderdnegenendertig euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van € 14.235, 74 vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen, derhalve vanaf respectievelijk 14 mei 2008, 14 juli 2008, 14 augustus 2008, 14 oktober 2008 en 14 november 2008, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde2] in de proceskosten van Hekkelman, tot op heden begroot op € 1.381,25,
5.3. veroordeelt Hekkelman in de proceskosten van [gedaagde1] tot op heden begroot op nihil,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A van der Pol en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.