ECLI:NL:RBARN:2010:4073

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
28 september 2013
Zaaknummer
697526 - CV EXPL 10-3983
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens ernstige overlast door huurder

In deze zaak vorderde de Stichting Christelijke Woningcorporatie (SCW) de ontbinding van de huurovereenkomst met een huurder, aangeduid als [gedaagde], en de ontruiming van de woning. De vordering was gebaseerd op ernstige overlast die de huurder veroorzaakte, waaronder stankoverlast, vervuiling van de woning en het lastigvallen van omwonenden. SCW had eerder aanvullende voorwaarden aan de huurovereenkomst verbonden, waaronder de verplichting tot woonbegeleiding, vanwege de problematische woonsituatie van [gedaagde].

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in strijd handelde met de verplichtingen uit de huurovereenkomst door de overlast te veroorzaken. Ondanks dat [gedaagde] een verstandelijke beperking heeft en niet volledig zelfstandig kan wonen, was de overlast zodanig dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter nam in overweging dat de situatie al geruime tijd aanhield en dat er beperkte vooruitgang was geboekt in het vinden van alternatieve woonruimte voor [gedaagde].

De kantonrechter besloot de huurovereenkomst te ontbinden met een termijn van drie maanden, zodat er tijd was voor hulpverlenende instanties om [gedaagde] te begeleiden naar een nieuwe woonomgeving. De ontruiming werd vastgesteld op één maand na de ontbinding. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 oktober 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Tiel
zaakgegevens 697526 \ CV EXPL 10-3983 \ MvB\279\mb
uitspraak van 27 oktober 2010
vonnis
in de zaak van
de stichting
Stichting Christelijke Woningcorporatie
gevestigd te Tiel
eisende partij
gemachtigde mr. M.M.A. Vermin
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde A. [naam medewerker] , MEE Gelderse Poort
Partijen worden hierna SCW en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2010
- de door SCW overgelegde producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2010
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 28 september 2010.

2.De feiten

2.1.
SCW verhuurt aan [gedaagde] de woning [woonadres] . De woning betreft een galerijflat.
2.2.
Vanwege niet goed functioneren in de vorige woonsituatie in relatie tot een probleem veroorzaakt door het overlijden van zijn moeder en het ontbreken van begeleiding heeft SCW met [gedaagde] aanvullende voorwaarden op de huurovereenkomst gesloten. Deze aanvullende voorwaarden zien op het aanvaarden door [gedaagde] van woonbegeleiding.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. Op grond van artikel 7.2 van deze algemene voorwaarden is huurder verplicht het gehuurde te gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.
2.4.
In artikel 7.5.1 van de algemene voorwaarden is bepaald dat de huurder geen overlast of hinder aan omwonenden mag veroorzaken.

3.De vordering en het verweer

3.1.
SCW vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde alsmede de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
SCW legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zeer ernstige overlast veroorzaakt. De overlast is structureel en bestaat uit stankoverlast, ernstige vervuiling van zijn woning en woonomgeving, urineren in het trappenhuis of bij de brievenbussen in het complex en lastig vallen van omwonenden door ’s-nachts aan te bellen en om een sigaret te vragen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft SCW enkele klachtbrieven en foto’s overgelegd. SCW is van mening dat [gedaagde] niet in staat is om zelfstandig, op een aanvaardbare wijze – als goed huurder - in de woning te wonen.
3.3.
Namens [gedaagde] is verweer gevoerd, waarop de kantonrechter in het navolgende in zal gaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft een zorgverplichting ten aanzien van de door hem gehuurde woning. Hij dient zich als goed huurder te gedragen. Dit betekent niet alleen dat hij voor de woning zelf goed moet zorgen, maar ook dat hij jegens de omgeving een zorgplicht heeft.
4.2.
Uit de stukken die door SCW zijn overgelegd blijkt dat op 31 maart 2009 een klachtbrief is ingediend die door tien omwonenden is ondertekend. Op 6 april 2010 is door een van de omwonenden een overlastformulier bij SCW ingediend.
4.3.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat [gedaagde] een verstandelijke beperking heeft en niet in staat kan worden geacht om volledig zelfstandig te wonen. In 2007 is [gedaagde] door SCW aangemeld bij het overleg bijzondere zorg en zorgmijders. Bij dit overleg zijn de woningcorporaties, GGD, politie, CWI (gemeente) en de stichting MEE Gelderse Poort aangesloten. In het kader van dit overleg zijn met [naam medewerker] van de stichting MEE Gelderse Poort afspraken gemaakt over de begeleiding van [gedaagde] . In een brief van 15 mei 2009 bericht SCW aan [naam medewerker] dat zij nog steeds bijna wekelijks overlastklachten met betrekking tot [gedaagde] ontvangt van omwonenden. Naar aanleiding van een door [naam medewerker] ingediend hulpverleningsplan heeft SCW besloten om tot 1 juli 2010 de gelegenheid te bieden om onder meer andere woonruimte te vinden voor [gedaagde] . Tijdens de zitting is gebleken dat dit niet is gelukt. Door het ontbreken van een ondercuratelestelling, die inmiddels is verleend, kon [gedaagde] niet worden verplicht om begeleiding te accepteren. [naam medewerker] heeft één jaar uitstel verzocht, teneinde [gedaagde] te kunnen begeleiden naar andere woonruimte.
4.4.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast komen te staan dat [gedaagde] ernstige overlast veroorzaakt ten aanzien van omwonenden. Daarmee handelt [gedaagde] in strijd met het bepaalde in de artikelen 7.2 en 7.5.1 van de algemene voorwaarden. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit hoofde van de huurovereenkomst. De kantonrechter acht deze tekortkoming ook zodanig dat in redelijkheid niet van SCW kan worden verlangd om de huurovereenkomst met [gedaagde] voort te zetten. Een ontbinding van de huurovereenkomst is dan ook gerechtvaardigd. Dit kan echter anders liggen als de tekortkoming van zo bijzondere aard is, dat een eventuele ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen (ontruiming) niet gerechtvaardigd zou zijn. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
[naam medewerker] heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de verwachting is dat [gedaagde] zal weigeren zijn woning te verlaten. Teneinde dit toch te kunnen bereiken en te voorkomen dat hij wegloopt, is meer tijd nodig om hem naar een nieuwe woonplek te begeleiden. Buiten het feit dat er lange wachtlijsten zijn, was [gedaagde] tot voor kort niet onder curatele gesteld. Thans is dat wel het geval, waardoor [gedaagde] gedwongen kan worden om hulpverlening te accepteren. Inmiddels is de zorginstelling ’s-Heerenloo bereid gevonden om [gedaagde] zorg te gaan bieden tot er andere woonruimte is gevonden.
4.6.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, komt de kantonrechter tot de slotsom dat zowel [gedaagde] als SCW als de omwonenden erbij gebaat zijn dat de huurovereenkomst met [gedaagde] wordt ontbonden. De situatie duurt inmiddels al geruime tijd en er is slechts beperkte vooruitgang geboekt. Dat de aanvraag voor de ondercuratelestelling lang heeft geduurd, is hier mede debet aan. Feit is dat lang is gewacht met het doen van navraag naar de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag tot ondercuratelestelling. Dit terwijl de ondercuratelestelling een zeer essentieel onderdeel was van de tussen [gedaagde] / [naam medewerker] en SCW in mei 2009 gemaakte afspraken. De kantonrechter ziet geen reden om de gevorderde ontbinding van huurovereenkomst af te wijzen. Om aan de overlast een einde te maken is ontruiming noodzakelijk. De persoonlijke belangen van [gedaagde] om de woning te blijven bewonen, moeten wijken voor de belangen van de omwonenden, die SCW zich – terecht – heeft aangetrokken door de ontruiming te vorderen.
4.7.
De kantonrechter ziet in de bijzondere situatie waarin [gedaagde] verkeerd wel aanleiding om de ontbinding van de huurovereenkomst uit te spreken op een termijn van drie maanden en de termijn van ontruiming te stellen op één maand na de ontbinding. Dit teneinde de hulpverlenende instanties de gelegenheid te bieden [gedaagde] te begeleiden naar een andere woonomgeving en [gedaagde] , gezien zijn verstandelijke beperking, enigszins de tijd te gunnen om overbelasting zo veel mogelijk te voorkomen. De gevorderde machtiging om de hulp van de politie in te roepen wordt afgewezen, omdat deze, gelet op artikel 2 van de Politiewet niet nodig is.
4.8.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de woning [woonadres] met ingang van drie maanden na de datum van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de woning met alles wat van [gedaagde] is en ieder die bij [gedaagde] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan SCW;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van SCW begroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten, € 298,00 aan vastrecht en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.