ECLI:NL:RBARN:2010:1695

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB-09_5121
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving met betrekking tot een koetserij

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, alsook De Koetserij. Eiser had verzocht om handhaving met betrekking tot een koetserij aan een bepaalde locatie in Maasdriel. Het proces begon met een verzoek van eiser op 5 mei 2008 om handhavend op te treden, gevolgd door een serie van bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank heeft eerder beslissingen van de voorzieningenrechter en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in acht genomen, die betrekking hadden op de goedkeuring van bestemmingsplannen en de afwijzing van handhavingsverzoeken. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel" als toetsingskader had gehanteerd, omdat de goedkeuring van dit plan inmiddels was vernietigd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de geldende bestemmingsplannen en eerdere uitspraken. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 874,--, en het griffierecht van € 150,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/5121
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)van
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [plaats], vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel,verweerder,
alsmede
De Koetserij, partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb,
te Kerkdriel.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 8 december 2009, verzonden 10 december 2009.

2.Procesverloop

Bij brief van 5 mei 2008 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden ten aanzien van een koetserij aan [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij brief van 16 juni 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn handhavingsverzoek van 5 mei 2008.
Bij uitspraak van 8 augustus 2008 (AWB 08/3162) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij brief van 15 augustus 2008 heeft eiser zijn bezwaarschrift van 16 juni 2008 ingetrokken en opnieuw bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 5 mei 2008.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie van 17 december 2008, het door eiser gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn handhavingsverzoek, niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van eiser tegen het (reële) besluit van 5 november 2008 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 november 2009 (AWB 09/1153) heeft de rechtbank het door verzoeker tegen het besluit van 27 januari 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 januari 2009 vernietigd en bepaald dat verweerder met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek neemt.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2010 (AWB 08/5120) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 juli 2010. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door drs. H.E. Winkelman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. van Schijndel. De partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb is niet verschenen.

3.Overwegingen

Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Maasdriel bij besluit van 4 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel”.
Bij uitspraak van 14 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), uitspraaknummer: 200902572/1/R2, www.raadvanstate.nl, het beroep van eiser tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijf (B)” dat betrekking heeft op het perceel en de achterliggende gronden, gegrond verklaard, de goedkeuring in zoverre vernietigd en zelf voorziend goedkeuring onthouden aan dit plandeel.
Het voorgaande betekent dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van 8 december 2009 het bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel” in werking was doch niet onherroepelijk. Verweerder heeft zijn afwijzing van het handhavingsverzoek gebaseerd op dit bestemmingsplan, waaraan, naar nu blijkt, goedkeuring is onthouden. De rechtbank dient daarom te beoordelen of verweerder zijn besluit mocht gronden op het teniet gedane bestemmingsplan.
In een uitspraak van 24 september 2003, LJN AL1509, heeft de Afdeling de bij uitspraak van 21 december 1999, LJN AA4296, weergegeven rechtspraak, de zogenaamde Tegelen-lijn, ook van toepassing geacht op verzoeken tot handhaving. Deze rechtspraak strekt ertoe dat (ook) bij een verzoek om handhaving het bestuursorgaan het op moment van beslissen in werking zijnde bestemmingsplan als toetsingskader dient te hanteren. Daarbij behoeft geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van (gedeeltelijke) vernietiging van het bestemmingsplan. Nu het bestreden besluit een afwijzing van een verzoek om handhaving betreft en aldus geen rechtsgevolgen dan wel feitelijke gevolgen heeft gehad, volgt de rechtbank deze rechtspraak. Verweerder heeft aldus bij het bestreden besluit terecht het op dat moment in werking zijnde bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel” als toetsingskader gehanteerd.
Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel” de bestemming “Bedrijf (B)”.
Ingevolge artikel 6.1. van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als “bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in categorie 1 of 2 als genoemd in de Staat van Inrichtingen (bijlage);
b. bestaande bedrijven in categorie 3 als genoemd in de Staat van Inrichtingen (bijlage) of daarmee vergelijkbaar, dat wil zeggen welke aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van dit plan;
c. […] ;
d. […] ;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
De rechtbank overweegt, in navolging van hetgeen door de Afdeling in rechtsoverweging 2.4.4.2 in voormelde uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 is overwogen dat in de Staat van Inrichtingen bij het bestemmingplan “Kerkdriel en Hoenzadriel” geen koetsenbedrijf met paarden is opgenomen. Dit bedrijf kan niet worden aangemerkt als een transportbedrijf. De activiteiten bestaan namelijk niet uit het transporteren van goederen, maar uit het verhuren van koetsen en paarden inclusief koetsiers. Dat in het kader van die activiteiten ook transportbewegingen plaatsvinden, maakt hiervoor geen verschil nu dat alleen het vervoeren van de koetsen en de paarden betreft.
Hieruit volgt dat het koetsenbedrijf niet past binnen de planvoorschriften van het bestemmingplan “Kerkdriel en Hoenzadriel”, hetgeen verweerder heeft miskend. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en het op dat moment van kracht zijnde bestemmingsplan.
Daarbij wijst de rechtbank erop dat thans weer vigerend is het bestemmingsplan “Grote Ipperakkeren 1980” en verweerder bij het nemen van een nieuw besluit aldus weer dient te betrekken de tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 24 november 2009, LJN BK6495, in het bijzonder de vraag of het gebruik van het perceel door De Koetserij onder het overgangsrecht valt. Voorts dient verweerder het gebruik van een inrit die over het perceel van en direct naast de woning van eiser loopt bij de beoordeling van het verzoek om handhaving te betrekken.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874,--;
IV. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,-- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: