RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3257
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 2 juli 2009
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [000].H16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ‘IB/PVV’) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.030, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 204.460 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 29.150.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 159.197, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 77.230 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.150.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 juli 2008, ontvangen door de rechtbank op 14 juli 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009 te Arnhem.
Namens eiser is daar verschenen mr. [gemachtigde] als gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [gemachtigde]. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen. Afschriften daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de tegenpartij.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser heeft op 17 september 1999 uit de nalatenschap van de heer [A], overleden op 27 september 1998, de onroerende zaak gelegen aan de [A-straat 1 ] te [Q] (hierna ‘de onroerende zaak’), kadastraal bekend als gemeente Ede, sectie [L], nummer [0001]. verkregen. De onroerende zaak is een bedrijfspand met inpandig atelier en kantoorruimte. De onroerende zaak is 15.35 are groot. Ten behoeve van de verdeling van de nalatenschap is het door [B] BV per datum van overlijden getaxeerd op ? 650.000 (€ 295.454).
Tussen 27 september 1998 en 1 november 2001 is de onroerende zaak verbouwd. In 2000 is voor € 6.527 een brandmuur geplaatst.
De onroerende zaak werd in die periode verhuurd aan [C] B.V., waarvan de aandelen in handen waren van [D] B.V. Eiser heeft in laatstgenoemde vennootschap een aanmerkelijk belang.
Op 1 november 2001 heeft eiser de onroerende zaak voor een bedrag van € 704.460 aan [E] B.V. verkocht. De onroerende zaak is op dezelfde dag geleverd. Eiser bezit middellijk alle aandelen in [E] B.V.
Eiser heeft op 11 juni 2002 voor het jaar 2001 aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 101.368 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.150.
In die aangifte heeft eiser de onroerende zaak per 1 januari 2001 op de werkzaamheidsbalans opgenomen voor een waarde van € 704.460 (Fl. 1.552.425) en per 31 december van dat jaar voor nihil. Als opbrengst van ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen is een bedrag van € 33.213 (bruto-opbrengsten € 39.390 -/- kosten 6.186) aangegegeven. Van het brutobedrag van € 39.390 heeft € 19.285 betrekking op de verhuur van de onroerende zaak.
De aangegeven waarde is gebaseerd op een taxatierapport van 9 januari 2001 opgemaakt door [F], makelaar/taxateur o.g. namens [G] BV. De onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik is daarin bepaald op Fl. 1.552.425, de executiewaarde bij eigen gebruik op Fl. 1.320.000 en de huurwaarde bij eigen gebruik op Fl. 147.850.
Verweerder heeft de onroerende zaak laten taxeren door [H], als Register-Makelaar-Taxateur werkzaam bij de belastingdienst. Deze heeft de waarde per 1 januari en 1 november 2001 vastgesteld op € 500.000.
De onroerende zaak is in 2003 verbouwd voor € 106.685.
Met dagtekening 21 september 2005 is aan de heer [X] een definitieve aanslag IB/PVV 2001 opgelegd met inachtneming van de volgende correcties:
-inkomsten uit werk en woning: € 53.662;
-inkomsten uit aanmerkelijk belang € 204.460.
Van het bedrag van € 53.662 heeft € 37.255 betrekking op de huuropbrengsten van de onroerende zaak. Het bedrag van
€ 204.460 heeft betrekking op een winstuitdeling die verweerder in verband met de verkoop van de onroerende zaak in aanmerking heeft genomen.
Eiser heeft tegen de aanslag tijdig bezwaar gemaakt.
In een brief van 15 november 2006 gericht aan verweerder t.a.v. [I], schrijft [H] onder meer het volgende:
“ Ik heb contact opgenomen met makelaar [J] en hem medegedeeld, dat ik bereid ben om de waarde enigszins aan te passen. Ik heb hem voorgesteld de waarde nader vast te stellen op: € 550.000,- met de restrictie, dat de toegevoegde waarde van € 50.000,- aan de grondwaarde dient worden toegekend. De economische huurwaarde kan derhalve nader worden vastgesteld op: € 52.500,- per jaar. De makelaar zou dit aan partijen voorleggen en mij hierover nog berichten.
De rek is er voor mij nu dan ook volledig uit. We dienen ons nl. goed te realiseren, dat het hier gaat om een bijstelling van een al eerder in onderling overleg met dezelfde makelaar vastgestelde waarde.
De makelaar reageerde echter niet meer. Ik heb hem verschillende malen nog getracht te bereiken. Is niet gelukt. Wel heb ik zijn secretaresse verzocht om hem te vragen mij terug te bellen.Zij zou hem hiervan op de hoogte brengen. Ik heb zoals je weet nu echter al enkele weken niets meer gehoord. We hebben afgesproken om nog niet langer te wachten en dat jij nu verder actie zult ondernemen. Zonder enige reactie van partijen kan ik ook niet veel meer voor je betekenen.”.
Genoemde brief is als bijlage gevoegd bij een fax van 17 november 2006 afkomstig van [I] en gericht aan de gemachtigde van eiser. Daarin staat onder meer vermeld:
“ Zoals afgesproken zou ik u het voorstel van de heer [H] faxen. U zou het voorstel met belastingplichtige bespreken en in de loop van de volgende week contact met mij opnemen.”.
In reactie daarop schrijft de gemachtigde van eiser bij brief van 15 januari 2007 onder meer het volgende:
“ Naar aanleiding van hetgeen wij met u besproken hebben over de waardering van de onroerende zaak [A-straat 1 ] te [Q], hebben wij overleg gevoerd met de heer [X]. De heer [X] kan zich voor wat betreft de inkomstenbelasting met het volgende verenigen.
Waardering
De waardering van het pand [A-straat 1 ] te [Q] wordt per 1 januari 2001 en per 1 november 2001 (...) vastgesteld op € 550.000.
€
Grondwaarde 250.000
Opstalwaarde 300.000
550
Huurwaarde
De economische huurwaarde van het pand [A-straat 1 ] wordt voor 2001 vastgesteld op € 52.500. Aangezien de heer [X] het pand tot 1 november 2001 in bezit had, bedraagt de in 2001 aan te geven huuropbrengst € 43.750 (10/12e van € 52.500). In de aangifte inkomstenbelasting 2001 was een huurbate ad € 19.285 opgenomen. De correctie bedraagt derhalve € 24.465.
Correctie koopsom
Het pand [A-straat 1 ] is op 1 november 2001 voor € 704.460 verkocht aan [E] B.V.. Het verschil tussen deze koopsom en de waarde in het economisch verkeer bedraagt € 154.460 (€ 704.460 minus € 550.000).
De heer [X] kan zich verenigen met het voorstel de helft van de correctie op de koopsom als winstuitdeling in aanmerking te nemen en de andere helft te verrekenen in rekening-courant. Dit betekent dat in de aangifte inkomstenbelasting 2001 een box-2 inkomen ad € 77.230 aangegeven dient te worden.
(...)
GEVOLGEN VOOR AANGIFTE INKOMSTENBELASTING 2001
(...)
Op grond van vorenstaande dienen de belastbare inkomens 2001 als volgt te worden vastgesteld:
€ €
Aangegeven belastbaar inkomen box 1 97.477
Correctie: hogere huurbate grond [A-straat 2], [R] 37.255
Correctie: hogere huurbate [A-straat 1 ], [Q] 24.465
61.72
Gecorrigeerd belastbaar inkomen box 1 159.197
Aangegeven belastbaar inkomen box 2 0
Correctie: winstuitdeling 77.230
Gecorrigeerd belastbaar inkomen box 2 77.230
Aangegeven belastbaar inkomen box 3 29.150
Correctie 0
Gecorrigeerd belastbaar inkomen box 3 29.150
Indien u zich met vorenstaande kunt verenigen, gelieve u bijgaande kopie van deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan ons te retourneren.”.
Op 31 januari 2008 is de onroerende zaak door [E] B.V. aan een derde verkocht voor € 995.000.
Op 6 juni 2008 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De belastbare inkomens zijn daarbij vastgesteld overeenkomstig de in de brief van de gemachtigde van 15 januari 2007 genoemde bedragen.
Ter zitting heeft verweerder een handgeschreven notitie overgelegd van aanslagmedewerker [K] van 24 juli 2008. Hierin schrijft zij onder meer:
“ [X]
“ (...) aangetroffen compromis (getekend!) uit 2007
(...) Bezwaar conform compromis afgedaan!
(...)
- vervolgens heb ik e.e.a. besproken met [I] op 23/7/8
? compromis al in 2006 (...) tot stand gekomen. (...) [I] ziet geen nieuw feit en vindt dat compromis bestaat. Enige slordigheid is dat adviseur geen kopie van getekend compromis heeft terugontvangen.
(...)
- 24/7/8 gebeld met [gemachtigde ]. Ons standpunt medegedeeld. Hij bevestigde het tel. compromis met [I] in 2006. Hij gaat met cliënt beraden of beroep moet worden doorgaan.
Met dagtekening 21 oktober 2008 heeft verweerder een door hem ondertekend afschrift van de brief van 15 januari 2007 aan de gemachtigde van eiser gezonden.”.
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of er een compromis tot stand is gekomen. Eiser beantwoordt die vraag ontkennend. Verweerder beantwoordt die vraag bevestigend.
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is voorts in geschil wat de waarde van de onroerende zaak is.
Eiser heeft in verband met het eerste geschilpunt onder meer aangevoerd dat hij genoodzaakt was met verweerder een compromis te sluiten, omdat de makelaar van eiser niet meer reageerde. Eiser wijst erop dat de uitspraak op bezwaar weliswaar overeenstemt met het compromis maar dat tussen de vastlegging van het compromis in de brief van 15 januari 2007 en de uitspraak op bezwaar ruim zestien maanden zijn verstreken en dat in die periode een belangrijke omstandigheid heeft plaatsgevonden die een ander licht werpt op de waarde van de onroerende zaak, namelijk de verkoop daarvan op 31 januari 2008 door [E] B.V. voor € 995.000. Volgens eiser is hij niet gebonden aan het compromis, omdat dat door verweerder nog niet was aanvaard.
Volgens verweerder blijkt uit de uitspraak op bezwaar dat het compromis door hem uitdrukkelijk is aanvaard. Volgens verweerder blijkt ook uit de notitie van [K] dat sprake was van een compromis. Volgens verweerder maakt het niet uit dat hij geen ondertekend exemplaar van de brief van eiser van 15 januari 2007 aan gemachtigde heeft teruggestuurd. Volgens verweerder is de termijn van bevestiging niet van invloed op het bestaan van het compromis. Volgens verweerder is de verkoopprijs die in 2008 is gerealiseerd geen bewijs voor dwaling.
Ter zitting is in aanvulling hierop door partijen onder meer nog het volgende naar voren gebracht:
Namens eiser:
De brief van 15 januari 2007 is de weergave van de uitkomsten van de besprekingen die ik met de heer [I ] heb gevoerd. Er is veel heen en weer gebeld. Een aantal elementen speelden een rol zoals het bedrag van € 50.000 en de uitdelingsproblematiek. Uiteindelijk kwamen we tot dit vergelijk. De vastlegging is de weergave daarvan. Het bevat geen nieuwe elementen.
Afgesproken was dat het compromis namens belanghebbende schriftelijk zou worden vastgelegd.
[I ] heeft het bezwaar behandeld. Er zijn toen heel snel afspraken gemaakt. Eind 2006, begin 2007 hebben wij een fax afkomstig van onze makelaar gestuurd. Daarna is een en ander in een bespreking snel beklonken. Hiervan hebben wij geen aantekeningen gemaakt. Het compromis is vastgelegd zoals wij dat hebben ervaren. De akkoordverklaring was echt nog nodig om het compromis tot stand te brengen. Ik ben er niet zeker van dat verweerder zonder zijn handtekening te zetten aan het compromis gebonden zou zijn.
Ik bepleit een waarde van € 550.000.
Voor wat betreft de winstuitdeling bestrijd ik dat er sprake is van dubbele bewustheid bij eiser ter zake van de gestelde bevoordeling. In dat verband wijs ik erop dat een taxateur de onroerende zaak heeft getaxeerd.
Ik heb inderdaad telefonisch met mevrouw [K ] gesproken. Ik heb toen hetzelfde gezegd als hier ter zitting.
De brief van 15 januari 2007 heb ik aan verweerder gezonden in het kader van de onderhandelingen. Het gaat mij te ver om nu te zeggen dat ik toen al akkoord ben gegaan met het compromis.
En namens verweerder:
Als de rechtbank zou oordelen dat er geen compromis is, dan herleeft de hele winstuitdeling.
4. Beoordeling van het geschil
Wanneer partijen ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil zich jegens elkaar aan een vaststelling binden omtrent hetgeen jegens hen rechtens geldt, ook voor zover die vaststelling van de tevoren bestaande toestand mocht afwijken, is sprake van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Partijen zijn daaraan in beginsel gebonden.
Ingevolge artikel 6:217, eerste lid, van het BW, komt een overeenkomst tot stand door aanbod en door aanvaarding hiervan. Ingevolge artikel 6: 221, eerste lid, van het BW vervalt een mondeling aanbod wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard en vervalt een schriftelijk aanbod wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt aanvaard.
Bij de aanslagregeling is verweerder uitgegaan van een waarde van de onroerende zaak van € 500.000 en heeft verweerder de aangegeven huuropbrengst van € 19.285 verhoogd met € 37.255 tot € 56.540. In zijn brief van 15 november 2006 gericht aan [I], heeft de taxateur van verweerder zich bereid verklaard om de waarde van de onroerende zaak aan te passen in die zin dat de waarde nader zou worden vastgesteld op € 550.000, de hogere waarde van € 50.000 aan de grond zou worden toegerekend en de economische huurwaarde op € 52.500 per jaar zou worden vastgesteld. In zijn fax van 17 november 2006 heeft verweerder dit voorstel aan de gemachtigde van eiser doen toekomen teneinde dit met eiser te bespreken. Blijkens de brief van gemachtigde van 15 januari 2007 heeft deze daarop, in overeenstemming met het voorstel van verweerder, overleg gevoerd met eiser. Ter zitting heeft gemachtigde onder meer verklaard dat eiser en hij eind 2006, begin 2007 aan verweerder een fax afkomstig van hun makelaar hebben gestuurd, dat de zaak toen snel beklonken was, dat met verweerder afgesproken was dat het compromis door belanghebbende schriftelijk zou worden vastgelegd, dat de brief van 15 januari 2007 de weergave is van de uitkomsten van de besprekingen die gemachtigde met de heer [I ] heeft gevoerd, dat die brief de vastlegging bevat van het vergelijk waartoe zij uiteindelijk kwamen en dat die brief geen nieuwe elementen bevat. Uit de brief van 15 januari 2007 blijkt voorts dat eiser met de inhoud daarvan heeft ingestemd.
Uit het voorgaande volgt dat aangenomen moet worden dat tussen partijen reeds voor 15 januari 2007 een compromis tot stand is gekomen en dat de brief van 15 januari 2007 daarvan de schriftelijke vastlegging is. Hieraan doet niet af dat eiser in die brief aan verweerder heeft verzocht een door verweerder getekend exemplaar voor akkoord te ondertekenen en aan hem te retourneren. Weliswaar werd met een mede door verweerder ondertekend afschrift van die brief het bestaan van het compromis voor eiser makkelijker te bewijzen, maar voor de gebondenheid aan een vaststellingsovereenkomst is niet noodzakelijk dat die overeenkomst op schrift is gesteld en dat geschrift door beide partijen is ondertekend. Dat verweerder pas op 21 oktober 2008 aan eiser een ondertekend afschrift heeft doen toekomen, doet aan het bestaan van het compromis dus evenmin af.
Daaraan doet ook niet af dat de onroerende zaak in 2008 voor een veel hoger bedrag is verkocht dan waarvan partijen voor de verkoop in 2001 zijn uitgegaan, ook niet als op grond daarvan ervan zou moeten worden uitgegaan dat de waarde van de onroerende zaak ten tijde van de verkoop in 2001 aanmerkelijk hoger was dan € 500.000. Ingevolge artikel 7:900 BW als hiervoor geciteerd geldt immers dat partijen ook aan een vaststellingsovereenkomst zijn gebonden als de toestand achteraf anders blijkt te zijn geweest dan op het moment van het sluiten van de overeenkomst is aangenomen. Dat ten tijde van het sluiten sprake was van een wilsgebrek is niet aannemelijk geworden. Dat de makelaar van eiser aanvankelijk niet reageerde en eiser zich daardoor genoodzaakt voelde om een compromis te sluiten, levert geen wilsgebrek op. Dat verweerder ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend, is niet gesteld. De rechtbank heeft ook anderszins geen reden om aan te nemen dat daarvan bij de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard en kan de vraag of verweerder is uitgegaan van de juiste waarde niet meer aan de orde komen.
De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 juli 2009
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.