ECLI:NL:RBARN:2009:BL2109

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/689
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding loonbelasting op kapitaalsuitkering aan vrijwillige brandweerman

Op 22 december 2009 deed de Rechtbank Arnhem uitspraak in een zaak betreffende de inhouding van loonbelasting op een kapitaalsuitkering die eiser, een vrijwillige brandweerman, had ontvangen uit hoofde van een ongevallenverzekering. Eiser had in oktober 2008 een bruto uitkering van € 271.299,48 ontvangen, waarover € 139.176,63 aan loonbelasting was ingehouden. Eiser maakte bezwaar tegen deze inhouding, stellende dat de uitkering vrijgesteld was van belasting omdat deze verband hield met een ongeval dat had plaatsgevonden tijdens zijn dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat de uitkering als loon moest worden beschouwd, omdat deze voortkwam uit een verzekering die de gemeente voor de brandweermensen had afgesloten. De rechtbank concludeerde dat de omkeerregel van toepassing was, wat betekende dat de uitkering belast was, ondanks de argumenten van eiser dat deze onder artikel 44 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting viel. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, en bevestigde dat de uitkering als uit dienstbetrekking genoten moest worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd gedaan in het kader van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/689
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 22 december 2009
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
De verzekeringsmaatschappij [A] heeft aan eiser in oktober 2008 in totaal € 271.299,48 bruto uitgekeerd en daarop € 139.176,63 aan loonbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: loonheffing) ingehouden.
Eiser heeft tegen de inhouding van de loonheffing bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2009 eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 9 februari 2009, ontvangen door de rechtbank op
10 februari 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2009 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [B] FB en
mr. drs. [C]. Namens verweerder is verschenen mr. [D].
Eiser heeft een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan met bijlage overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is sinds 1972 als vrijwilliger werkzaam bij de vrijwillige brandweer van de gemeente [Q] (thans gemeente [R]; hierna: gemeente [Q] of gemeente). Voor zijn werkzaamheden ontvangt hij een zogenoemde uitrukvergoeding.
De gemeente [Q] heeft voor de leden van de vrijwillige brandweer met ingang van 7 april 1993 een collectieve ongevallenverzekering afgesloten. De premies voor die verzekering zijn steeds door de gemeente voldaan.
Ter zitting heeft eiser betreffende die ongevallenverzekering een polisblad van 15 maart 1996 met bijbehorend clausuleblad overgelegd. Volgens het polisblad zijn onder meer de navolgende bedragen verzekerd:
- bij blijvende arbeidsongeschiktheid: een kapitaal van f 275.000,- en een jaarlijkse rente van f 38.500,- voor zelfstandigen dan wel van f 25.000,- voor loontrekkenden;
- bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid: een jaarlijkse rente van f 60.500 voor zelfstandigen en van f 16.500,- voor loontrekkenden;
- f 40.000,- voor kosten van een geneeskundige behandeling met een eigen risico van f 25,-;
- f 100.000,- bij blijvende invaliditeit.
Volgens artikel 2 van het bijbehorende clausuleblad bestaat recht op uitkering indien de verzekeringnemer aantoont dat het verzekerde lid van de vrijwillige brandweer ziek is geworden en dient de ziekte het directe gevolg te zijn van een ongeval dat de verzekerde is overkomen in de uitoefening van zijn functie als lid van de vrijwillige brandweer, mits het een door de verzekering gedekt ongeval betreft.
Eiser dreef in 1997 een reclameschildersbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Op 24 mei 1997 heeft eiser met een team, bestaande uit leden van de vrijwillige brandweer, deelgenomen aan een door derden georganiseerd volleybaltoernooi. Eiser is in de loop van de dag, lopend over en tussen de rond het speelveld geplaatste banken, gestruikeld en tussen de banken gevallen. Als gevolg hiervan heeft eiser schouderletsel opgelopen.
Eiser heeft de gemeente [Q] aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van het opgelopen letsel geleden en nog te lijden schade. Eiser heeft tegen de afwijzende beslissing op het bezwaar betreffende de afwijzing van dat verzoek beroep ingesteld bij rechtbank Zutphen. De rechtbank heeft dat beroep op [datum] gegrond verklaard en de gemeente opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het deelnemen aan het toernooi tot eisers betrekking behoorde.
In het tegen de uitspraak van de rechtbank door het college van B&W van de gemeente ingestelde hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) bij uitspraak van [datum], met [kenmerk], de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak. In die uitspraak heeft de CRvB onder meer overwogen:
- dat ingevolge artikel 13 van de Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer van de gemeente [Q] (hierna ook: de Rechtspositieregeling) de vrijwilliger die arbeidsongeschikt is als gevolg van een ongeval ontstaan in verband met de vervulling van zijn betrekking, aanspraak heeft op een uitkering indien en voor zover de door de gemeenten afgesloten ongevallenverzekering dit regelt;
- dat in artikel 15, eerste lid, van de Rechtspositieregeling is bepaald dat de vrijwilliger in zo’n geval ook recht heeft op vergoeding van de kosten van geneeskundige behandeling of verzorging tot ten hoogste het bedrag waarvoor de gemeente zich heeft verzekerd;
- dat in geschil is of het ongeval is ontstaan in verband met de vervulling van de betrekking van gedaagde als vrijwillige brandweerman in de zin van de artikelen 13 en 15 van de Rechtspositieregeling;
- dat de gemeente zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat het hier gaat om een ongeval in de zin van de artikelen 13 en 15 van de Regeling, en
- dat de gemeente geen steekhoudende argumenten heeft genoemd die kunnen rechtvaardigen dat zij is teruggekomen van dat standpunt.
De verzekeringsmaatschappij [A] heeft aan eiser in oktober 2008 uit hoofde van genoemde verzekering een bedrag van € 340.994,81 uitbetaald. Dit bedrag is in een brief van 13 oktober 2008, gericht aan de advocaat van eiser [E], door [A] als volgt gespecificeerd:
Kapitaal blijvende arbeidsongeschiktheid EUR 124.789,56
Rente bij blijvende arbeidsongeschiktheid EUR 146.509,92
EUR 271.299,48
Loonheffing box 1:
(…)
Totale heffing EUR 139.390,00
De heffing bedraagt afgerond 51,3 % EUR 139.176,63-
Netto uitkering EUR 132.122,85
Rentevergoeding over kapitaal blijvende arbeidsongeschiktheid (…) EUR 152.998,61
Rentevergoeding over rente blijvende arbeidsongeschiktheid (…) EUR 55.873,35
Overboeking naar rekening nummer (…) EUR 340.994,81
”.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inhoudingsplichtige al dan niet terecht loonheffing heeft ingehouden op de kapitaalsuitkering. Niet in geschil is dat het om een bedrag van € 64.891 aan loonheffing gaat.
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de dienstbetrekking maar dat de kapitaalsuitkering is vrijgesteld. Volgens eiser valt de uitkering alleen onder artikel 44 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: UR LB) en niet onder artikel 11, eerste lid , letter h, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), omdat de uitkering uitsluitend ziet op een ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking. Volgens eiser geldt de omkeerregel niet voor de in artikel 44 UR LB genoemde uitkeringen.
Ter zitting heeft eiser zich nader op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een dienstbetrekking, omdat hij wanneer hij wordt opgeroepen niet hoeft te verschijnen en dat daarom geen sprake is van inhoudingsplicht.
Volgens verweerder is er wel sprake van een dienstbetrekking en vindt de uitkering daarin zijn grondslag. Volgens verweerder is de uitkering ook belast als deze onder artikel 44 van de UR LB valt.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 10 van de Wet LB 1964 is loon onder meer al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB 1964 behoren niet tot het loon aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964 behoren voorts niet tot het loon aanspraken op eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zaken van ziekte, invaliditeit en bevalling.
In artikel 44, tweede lid, van de UR LB is bepaald dat tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen in de vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering indien de uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking.
De rechtbank zal eerst nagaan of sprake is van een dienstbetrekking. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering een vergoeding vormt voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen bij het volleybaltoernooi op 24 mei 1997. In de uitspraak van de rechtbank Zutphen van [datum] is, overeenkomstig het door eiser bepleite standpunt, geoordeeld dat eiser aan het toernooi heeft deelgenomen in de uitoefening van zijn betrekking. Daarbij werd met het woord ‘betrekking’ gerefereerd aan artikel 13 van de Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer van de gemeente [Q]. Die uitspraak is in hoger beroep bevestigd. Nu eiser voor de gemeente werkzaamheden verrichtte en hij uit hoofde daarvan onder de Rechtspositieregeling viel, moet aangenomen worden dat sprake is van een ambtelijke aanstelling en eiser zijn werkzaamheden in publiekrechtelijke dienstbetrekking verrichtte. Dat eiser niet hoeft te verschijnen als hij wordt opgeroepen, doet daaraan niet af. Ook de aan- of afwezigheid van een commandant bij de branden is daarvoor niet van belang, nu het geen privaatrechtelijke maar een publiekrechtelijke dienstbetrekking betreft.
Uit de uitspraak van de CRvB kan worden afgeleid dat de grond voor de schadevergoeding die eiser vorderde, is gelegen in specifieke arbeidsvoorwaarden, opgenomen in artikel 13 en 15 van de Rechtspositieregeling. Derhalve is sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in HR 21 februari 2001, nr. 35 796, BNB 2001/150 die meebrengt mee dat de kapitaalsuitkering als uit de dienstbetrekking genoten moet worden beschouwd.
De ongevallenpolis uit hoofde waarvan de kapitaalsuitkering is gedaan, voorziet in een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een vergoeding voor medische kosten. Deze aanspraken behoren op grond van respectievelijk artikel 11, eerste lid, onderdeel h, en artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB 1964, niet tot het loon. De in het stelsel van de Wet LB 1964 vervatte omkeerregel brengt dan mee dat de uit hoofde van die aanspraken ontvangen uitkeringen belast zijn.
Anders dan eiser bepleit, is het niet zo dat artikel 44 UR LB het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de wet LB opzij zet. De rechtbank verwijst daarvoor naar de toelichting opgenomen bij 44 UR LB, als hierna vermeld:
“Deze bepaling is gebaseerd op artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de wet. (…) De achterliggende gedachte is dat een vergoeding van de premie voor een ongevallenverzekering die alleen voorziet in een uitkering ter zake van ongevallen tijdens het werk als een vrije vergoeding kan worden aangemerkt, omdat de verzekering in het kader van de bedrijfsvoering van de werkgever is gesloten en de privébesparing van de werknemer laag is. De uitkering uit een dergelijke verzekering behoort overigens tot het loon. De regeling in artikel 44, tweede lid, inzake de verstrekking in de vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering zal overigens in de meeste gevallen geen betekenis hebben omdat veelal reeds sprake is van een aanspraak in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de wet. De reikwijdte van genoemd artikel 11, eerste lid, onderdeel h, is echter beperkt tot aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval. Artikel 44, tweede lid, is van belang voor het geval dat andere uitkeringen zijn verzekerd. Ook in dit geval is de systematiek dat de verstrekking van de verzekering vrij is en dat de eventuele uitkering op grond van de verzekering tot het loon behoort.” (Staatscourant 2000/251, pag. 23).
Hieruit komt naar voren dat artikel 44 UR LB niet van betekenis is als sprake is van een aanspraak in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB. Uit deze passage blijkt ook dat in het kader van artikel 44 UR LB de omkeerregel van toepassing blijft. Ook als de aanspraken wel onder artikel 44 UR LB zouden vallen, zou de kapitaalsuitkering dus belast zijn.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 22 december 2009
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.