zaakgegevens 597092 \ CV EXPL 09-1229 \ 365 EB
uitspraak van 4 december 2009
[werknemer]
wonende te [woonplaats],
eisende partij
gemachtigde mr. E.H.M. Dohmen
toevoegingsnummer [nummer]
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Technisch Installatiebedrijf Pruvato B.V.
gevestigd te Beuningen
gedaagde partij
gemachtigde mr. M. Eijkelenboom
Partijen worden hierna [werknemer] en Pruvato genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2009
- het proces-verbaal van de comparitie van 22 juni 2009
- het door Pruvato tijdens de comparitie overgelegde afschrift van het vonnis van de kantonrechter te [vestigingsplaats], gewezen op 16 december 2003 onder zaaknummer 97529.
2. De feiten
2.1. [werknemer] is vanaf 19 maart 2001 als telematicamonteur in dienst geweest van [rechtspersoon A] te [vestigingsplaats]. In 2001 heeft Pruvato [werknemer] ingeleend van [rechtspersoon A] om elektronische installatiewerkzaamheden verrichten. Op 26 juli 2001 is [werknemer] bij de uitoefening van die werkzaamheden van een ladder gevallen en hij heeft daarbij letsel opgelopen. Na het ongeval was [werknemer] volledig arbeidsongeschikt. [rechtspersoon A] heeft gedurende zijn eerste ziektejaar het volledige salaris aan [werknemer] betaald.
2.2. Op 8 augustus 2002 heeft [werknemer] gesproken met W.A.H.G. Claessen, arbeidsdeskundige van UWV GAK. In de arbeidsdeskundige rapportage van diezelfde datum is onder meer opgenomen:
“(…) Belanghebbende is een 48-jarige man die per 01-09-1996 is uitgevallen voor zijn werk
als vrachtwagenchauffeur bij [rechtspersoon B] te [plaats]. Hij is per einde wachttijd ingedeeld in de klasse 15-25% arbeidsongeschikt in het kader van de WAO. Per 19-03-2001 is belanghebbende gaan werken als monteur bij [rechtspersoon A]. De verdiensten zijn verrekend onder toepassing van art. 44 WAO waardoor de WAO-uitkering niet tot uitbetaling komt. Per 30-07-2001 is belanghebbende t.g.v. een ongeval uitgevallen.
(…)
4. Conclusies
- Belanghebbende is ongeschikt voor zowel zijn maatgevende arbeid als voor het laatst verrichte werk.
- Op theoretische gronden werd het arbeidsongeschiktheidspercentage op basis van het voor belanghebbende geldende arbeidsongeschiktheidscriterium vastgesteld op: 0-15%.
- Belanghebbende is als arbeidsgehandicapte te beschouwen.
- Er zijn geen herplaatsingsmogelijkheden. Overdracht voor arbeidsbemiddeling is noodzakelijk. (…)”
2.3. Op 9 augustus 2002 heeft UWV GAK aan [werknemer] in een “Vooraankondiging inzake
de mate van arbeidsongeschiktheid” geschreven dat hij met ingang van 29 juli 2002 voor
0-15% arbeidsongeschikt is verklaard. Op 20 augustus 2002 heeft [werknemer] bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van UWV GAK. In een ‘rapportage algemeen’ d.d. 12 december 2002 die in het kader van de bezwaarprocedure is opgemaakt door mevrouw C.H.M. Heeskens-Reijnen, (bezwaar)verzekeringsarts bij UWV GAK, is onder meer opgenomen:
“(…) Inhoud bezwaarschrift: Belanghebbende kan zich niet met de beslissing verenigen
omdat hij van mening is dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. Hij is van mening geen van de geduide functies te kunnen vervullen op basis van zijn beperkingen. Hierbij noemt hij beperkingen ten aanzien van stress en spanningssituaties in verband met zijn cardiale beeld, beperkingen van de rechter pols op basis van de status na fractuur, maar ook beperkingen om langer dan een half uur een zelfde houding aan te nemen in verband met rugklachten welke zouden zijn gebleven na een HNP in 1981 welke zou zijn weggespoten. (…)
Aanvullende gegevens ter hoorzitting dd. 08-10-2002
(…) Er zou tevens sprake zijn van rugklachten. Deze zouden bestaan sedert 1981. Toen vond chemonucleolyse plaats. Daarna hield belanghebbende klachten. Hij ontzag de rug altijd, hield rekening met de klachten. Op de vraag waarom hij nooit bij de medische beoordelingen melding maakte van de klachten, gaf belanghebbende aan de klachten ook al langere tijd niet meer ervaren te hebben, maar nu erg veel last te ervaren sedert twee weken ongeveer. Hij gaf aan niet continu last te hebben en voor 29-07-2002 al lange tijd geen klachten te hebben gehad. (…)
Conclusie:
De belastbaarheid is juist en zorgvuldig vastgesteld en behoeft geen verdere aanvulling. (…)”
2.4. Uit een medisch onderzoeksverslag van J.J.P.A. Smijers, verzekeringsarts van UWV GAK, van 28 juli 2003 blijkt dat [werknemer] zich op 30 september 2002 vanuit de WW arbeidsongeschikt heeft gemeld in verband met lage rugklachten, uitstralend in het linkerbeen. [werknemer] is daarop voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in het kader van de WAO verklaard. Daar is tot op heden geen wijziging ingekomen.
2.5. Bij vonnis van 16 december 2003 (zaaknummer 97529\CV EXPL 02-2017) heeft de kantonrechter te Roermond Pruvato op de voet van het vierde lid van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als inleenster aansprakelijk geoordeeld voor het ontstaan en voor de gevolgen van het ongeval en haar hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de integrale door [werknemer] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ook [rechtspersoon A] is als formeel werkgeefster in dat vonnis hoofdelijk veroordeeld tot integrale vergoeding van de schade van [werknemer].
2.6. Op 29 juni 2004 heeft drs. P.C.T. Lemmens, bedrijfsarts bij de Arbodienst Limburg,
aan de gemachtigde van [werknemer] geschreven:
“(…) De rechter hand/pols heeft 6 weken in het gips gezeten waarna voorzichtig de revalidatie is gestart middels fysiotherapie. In verband met een zeer moeizaam genezingsproces en aanhoudend krachtsverlies van de rechter hand is werknemer nog een aantal keren bij de specialist geweest. Uiteindelijk heeft werknemers begin 2002 een brace gekregen. De beweeglijkheid van de re-pols alsmede de fijne motoriek van de rechter hand blijven pijnlijk en beperkt, er is duidelijk sprake van krachtverlies. Werknemer is in augustus 2002 bij de arbeidsdeskundige van het GAK geweest, deze constateerde ook een blijvende functiebeperking van de rechter hand en daarmee ongeschiktheid voor eigen werk. Uiteindelijk is werknemer voor minder dan 15% afgekeurd voor de WAO. Werknemer heeft vanaf de ziekmelding niet meer bij deze werkgever ([rechtspersoon A]) gewerkt. (…)”
2.7. Op 4 oktober 2004 heeft mevrouw A.A.J. Schyns-Soeterboek, neuroloog,
aan de medisch adviseur van Medi Themis (de medisch adviseur van de gemachtigde van [werknemer]) onder meer geschreven:
“(…) Op 23-12-2002 zag ik voor het eerste dhr. [werknemer] in verband met lumbago sedert mei
2002. In augustus 2002 ontwikkelde hij ook pijn in zijn linker been. Aanvullende onderzoek toonde een HNP L4-L5 links. De bevindingen werden besproken met coll. Berfelo op 25-03-2003, die accoord ging met een operatieve ingreep, die op 11-09-2003 werd uitgevoerd. (…)
Al met al zie ik geen relatie met het ongeval dat patiënt op 16-07-2004 doormaakte. Het enige wat hij mij medegedeeld heeft van het ongeval is dat hij een polsfractuur opliep, zoals u reeds bekend is. Gezien de tijdsspanne tussen ongeval en ontstaan van de klachten van patiënt lijkt er mij geen relatie te bestaan met het ongeval en is er dus geen sprake van een traumatische hernia. (…)”
2.8. Partijen hebben een aantal vragen over de gevolgen van het ongeval van 26 juli 2001
voorgelegd aan dr. W.C. Runne, orthopaedisch chirurg te St. Michielsgestel. Dr. Runne heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage van 23 april 2008.
Hij komt onder meer tot de volgende overwegingen:
“(…) Een belangrijke vraag is of de huidige rugproblematiek kan worden teruggevoerd naar
c.q. in rechtstreeks verband staat met het ongeval dat plaatsvond op 26.7.2001, waarbij er door de val van betrokkene kneuzingen in de rug zouden zijn ontstaan. Uit geen enkel medisch verslag van of kort na het ongeval blijkt dat er door het ongeval rug- en beenklachten zijn ontstaan. Pas in December 2002, 1,5 jaar na het ongeval wordt de neuroloog bezocht in verband met dergelijke klachten, die blijkens de brief van de neuroloog ongeveer een half jaar bestonden. Een direct verband met het ongeval lijkt dan ook onwaarschijnlijk. Temeer omdat er ook al voor het ongeval sprake is geweest van een hernia lumbalis die actief is behandeld, waarna patient ook af en toe last is blijven houden van zijn rug bij bepaalde vormen van belasting in ongunstige houdingen. Hetzelfde lijkt nu in meer of mindere mate het geval te zijn.
Een van de belangrijkste criteria om te spreken van een posttraumatische hernia lumbalis is dat de klachten binnen 24 uur moeten zijn ontstaan. Het moet daarbij gaan om duidelijke radiculaire klachten, toenemend bij hoesten, niezen of persen en ontstaan na het ongeval. Bovendien moet er sprake zijn van positieve röntgenologische bevindingen en een positief medisch onderzoek. Betrokkene heeft tijdens de anamnese duidelijk aangegeven tegenover mij dat zijn rug na het ongeval bont en blauw was, maar op de EHBO is daar niet naar gekeken en ook kort nadien heeft betrokkene geen aandacht gevraagd voor zijn rug, ook niet tijdens de herhalingsbezoeken in verband met zijn polsfractuur. Het lijkt daarom nogmaals niet waarschijnlijk dat de herniaklachten waaraan betrokkene in sept. 2003 is geopereerd als een direct ongevalsgevolg moeten worden gezien.
(…)”
De door partijen aan dr. Runne voorgelegde vraag ‘Bestaat er naar uw mening een causaal verband tussen het ongeval en de rugklachten? Wanneer u van mening bent dat de rugklachten ongevalgerelateerd zijn, bestaat er dan een functionele invaliditeit en kunt u dit in maat en getal uitdrukken (gebruikmakend van de 5de editie van de AMA Guides)?’ heeft dr. Runne in de rapportage als volgt beantwoord:
“De huidige rug- een beenproblemen zijn ontstaan nadat betrokkene aan de rug is geopereerd.
Het gaat hierom postoperatieve pijnklachten, die velerlei oorzaken kunnen hebben, zoals postoperatief ontstane verklevingen, mogelijk ook door een postoperatief doorgemaakte infectie. Het lijkt mij niet waarschijnlijk de hernia lumbalis op niveau L4-L5 waaraan betrokkene in september 2003 is geopereerd, is ontstaan door het ongeval. Er bestonden reeds in het verleden rugproblemen. In het verleden is sprake geweest van chemonucleolyse op het nivo L5-S1 recht (zie brief dd. 09-01-2003 van collega Schyns neurologe) en er lijkt hier sprake te zijn van een recidief HNP op niveau L4-L5. Indien deze recidief HNP door het ongeval zou zijn ontstaan dan zouden de typische radiculaire problemen binnen 24 uur na het ongeval moeten zijn ontstaan. (…)”
Dr. Runne heeft, in zijn beantwoording van de vragen van partijen: ‘Welke zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek? Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?’ geschreven:
“(…) Naar mijn mening bestaat er geen direct verband tussen de huidige rugproblemen en het
ongeval, wel is het zo dat de langer bestaande problematiek mogelijk door de val verergerd is. (…)”
Bij de vraag aan te geven wat de mate van functiestoornis (impairment) is als gevolg van het ongeval, heeft dr. Runne zich beperkt tot de polsfractuur. Hij merkt op:
“(…) Bij onderzoek bleken de polsfuncties nauwelijks beperkt, mogelijk lichte radiaire
deviatie maar ook bij het actieve onderzoek en passieve onderzoek van de pols bleek dat er
nauwelijks sprake is van verminderde radiaire en ulnaire abductie. Omdat er sprake is van
krachtsverlies en enige verkorting lijkt het volgen van de NOV-richtlijnen op blz. 3019 hier het meest zinvol. Daar wordt geadviseerd bij verkorting en krachtsverlies uit te gaan van 12% b.i. van de bovenste extremiteit, hetgeen betekent volgens tabel 16-3 op blz. 439 van de AMA-Guides 5de editie 7% b.i. voor de gehele persoon.”
2.9. Op 2 december 2008 heeft dr. M.P.J. van Goor, neuroloog, aan drs. M.M.J.M.
Brasse, de huisarts van [werknemer], geschreven:
“Op 23/10/2008 zag ik op de polikliniek neurologie uw bovengenoemde patiënt.
(…)
Patiënt vroeg mij naar de relatie tussen het trauma in 2001 en het optreden van een HNP in
2003. Ik heb besproken dat een relatie niet met zekerheid te stellen is doch ook niet geheel uit
te sluiten lijkt. (…)”
2.10. De verzekeraar van Pruvato heeft [werknemer] een voorschot op de schadevergoeding van
€ 20.000,- betaald.
3. De vordering en het verweer
3.1. [werknemer] vordert primair dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren vonnis, Pruvato veroordeelt tot betaling van € 223.007,80, te vermeerderen met de pensioenschade en de loonindexering, nader op te maken bij staat, en de wettelijke rente over vorenbedoelde bedragen vanaf 16 juli 2001, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van Pruvato in de proceskosten.
Subsidiair vordert [werknemer] een proportionele schadevergoeding van tenminste 75%.
3.2. Ter onderbouwing van de vorderingen voert [werknemer] het volgende aan. Op 16 juli 2001 heeft [werknemer] een arbeidsongeval gehad. Pruvato is aansprakelijk voor de gevolgen van dat ongeval. [werknemer] stelt dat hij zijn rechterpols op twee plaatsen heeft gebroken en dat zich verder als gevolg van het ongeval een rughernia heeft gemanifesteerd. Na 16 juli 2001 heeft [werknemer] zijn werk als telematicamonteur niet meer kunnen hervatten en uiteindelijk is hij in 2004 in de WAO beland naar rato van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De belangrijkste schadepost wordt gevormd door het verlies aan verdienvermogen. Het jaarinkomen van [werknemer] bedroeg voor het ongeval € 26.925,50 bruto, het huidige inkomen van [werknemer] is € 14.258,40 aan WAO-uitkering. De jaarschade is daarom (€ 26.925,50 –
€ 14.258,40) € 12.677,10. [werknemer] lijdt dit verlies aan verdienvermogen van 2001 tot 2019 – het jaar waarin hij 65 jaar wordt –, dat wil zeggen 18 maal € 12.677,10 = € 228.007,80, welk bedrag nog moet worden vermeerderd met pensioenschade en gemiste loonindexering.
Daarnaast vordert [werknemer] € 15.000,00 aan smartengeld. Daarmee komt de gevorderde schade totaal op € 243.007,80. Pruvato heeft al € 20.000,00 betaald zodat als vordering resteert (€ 243.007,80 - € 20.000,00) € 223.007,80, nog te vermeerderen met pensioenschade en loonindexering.
3.3. Pruvato voert gemotiveerd verweer dat, samengevat, op het volgende neerkomt. Pruvato betwist dat het rugletsel van [werknemer] het gevolg is van het arbeidsongeval. Verder betwist zij dat [werknemer] door het aan het arbeidsongeval toe te rekenen letsel volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geraakt. Ten slotte bestrijdt Pruvato de omvang van de door [werknemer] gestelde schade.
3.4. Op de standpunten van partijen zal hierna, waar nodig voor de beoordeling van het geschil, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat de aansprakelijkheid van Pruvato voor de schade die het
gevolg is van het arbeidsongeval dat [werknemer] op 16 juli 2001 is overkomen, vast staat.
4.2. Bij vonnis van 16 december 2003 heeft kantonrechter Roermond Pruvato
veroordeeld tot betaling van de integrale door [werknemer] geleden en te lijden schade als gevolg van het arbeidsongeval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [werknemer] vordert in deze procedure verlies van verdienvermogen en smartengeld.
verlies van verdienvermogen
4.3. De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. (Zie onder meer HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624).
4.4. Het debat tussen de partijen spitst zich toe op de vraag of er causaal verband bestaat tussen het arbeidsongeval dat [werknemer] op 26 juli 2001 is overkomen en de hernia (HNP niveau L4-L5) die zich bij hem in mei 2002 heeft gemanifesteerd en die geleid heeft tot volledige arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO,
4.5. Daarbij wordt vooropgesteld dat de verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade niet zover gaat dat degene die voor die schade aansprakelijk is, de getroffene ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen, zoals schade als gevolg van een later door de getroffene opgelopen ziekte die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel (HR 2 februari 1990, NJ 1991, 292).
4.6. Dr. Runne heeft, na dossierstudie en na onderzoek van [werknemer], op 23 april 2008 een
rapportage opgesteld (zie onder 2.8.).
In zijn rapportage overweegt dr. Runne ten aanzien van de polsfractuur dat deze het gevolg is van het ongeval. Het polsletsel heeft volgens dr. Runne geleid tot 12% blijvende invaliditeit van de bovenste extremiteit, wat neerkomt op 7% blijvende invaliditeit voor de gehele persoon.
Ten aanzien van het rugletsel van [werknemer] overweegt dr. Runne dat hij een direct verband met het ongeval ‘onwaarschijnlijk’ acht. Ter onderbouwing van die overweging verwijst hij naar de volgende omstandigheden. Er is eerder sprake geweest van ernstige rugklachten bij [werknemer] – waaronder in het bijzonder een behandelde hernia lumbalis in 1981 – en ook tussen 1981 en 2001 is sprake geweest van terugkerende rugklachten (recidief HNP). Deze kunnen zijn veroorzaakt door postoperatief ontstane verklevingen, of door een postoperatief doorgemaakte infectie.
Verder verwijst dr. Runne naar de omstandigheid dat direct na het ongeval geen melding is gemaakt van rugproblematiek en dat [werknemer] pas in december 2002, dus 1 ½ jaar na het ongeval, voor de eerste maal een neuroloog heeft bezocht. Bij de EHBO-post waar [werknemer] na het ongeval is behandeld, is niet gekeken naar de rug en evenmin heeft [werknemer] melding gemaakt van rugklachten tijdens de herhalingsbezoeken in verband met zijn polsfractuur. Dr. Runne wijst erop dat een ongevalsgerelateerde ‘posttraumatische hernia lumbalis’ zich binnen 24 uur na het ongeval zou moeten hebben geopenbaard, hetgeen niet is gebeurd, althans daarvan is niet gebleken.
Ook mevrouw Schyns-Soeterbroek, neuroloog, die [werknemer] in 2002 en 2003 heeft behandeld voor diens rugklachten, ziet ‘geen relatie met het ongeval dat patiënt op 16-07-2004 (bedoeld is klaarblijkelijk 2001; ktr.) doormaakte’ (zie onder 2.7.).
Verder is hierbij van belang dat [werknemer], blijkens de ‘rapportage algemeen’ van mevrouw C.H.M. Heeskens-Reijnen, (bezwaar)verzekeringsarts bij UWV GAK, tegen haar heeft verklaard dat hij voor 29 juli 2002 lange tijd geen rugklachten meer heeft gehad (zie onder 2.3.).
4.7. Uit een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de kantonrechter af dat aldus in rechte als vaststaand moet worden aangenomen dat er geen causaal verband bestaat tussen het arbeidsongeval en de hernia.
Dat dr. Runne in zijn rapportage (eenmaal) stelt dat de bestaande rugproblematiek “mogelijk” is verergerd door de val en dr. Van Goor meent dat een relatie tussen het ongeval en de hernia “niet geheel uit te sluiten lijkt” (zie onder 2.9.) leidt niet tot een ander oordeel. Beide artsen hebben deze veronderstelling niet inzichtelijk gemaakt en/of onderbouwd en wat betreft dr. Runne is zijn opmerking niet te rijmen met de overige inhoud van zijn rapportage, waaronder zijn opmerking “dat een ongevalsgerelateerde ‘posttraumatische hernia lumbalis’ zich binnen 24 uur na het ongeval zou moeten hebben geopenbaard”.
Ook heeft [werknemer] geen andere feiten en omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
4.8 Deze zaak leent zich, anders dan [werknemer] subsidiair stelt, niet voor toepassing van het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid. In dit geval kan namelijk, anders dan in het arrest Nefalit-Karamus (HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328) waarop [werknemer] zich beroept, wel in rechte worden vastgesteld of er al dan niet causaal verband bestaat tussen het bedrijfsongeval en de hernia. In dit geval is dus geen sprake van causaliteitsonzekerheid.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat [werknemer] aanspraak kan maken op vergoeding van zijn verlies van inkomsten over de periode tussen 26 juli 2001, de datum van het ongeval, en
30 september 2002, de datum van uitval door de hernia.
4.10. [werknemer] heeft niet betwist dat hij in het eerste jaar na 26 juli 2001 volledig is doorbetaald door [rechtspersoon A]. De schade wegens verlies van inkomen over de periode van 26 juli 2002 tot 30 september 2002, kan ruwweg worden geschat, uitgaande van de door [werknemer] genoemde gegevens, op (€ 26.925,50 - € 14.258,40) : 12 x 2,5 = € 2.638,98 bruto. Uitgaande van een belastingdruk van ongeveer 35%, komt deze schadepost uit op ongeveer
€ 1.715,00 netto.
4.11. Op de vorderingen tot betaling van pensioenschade en schade wegens gederfde loonindexering, behoeft niet te worden beslist, gelet op hetgeen hierna (onder 4.13.) zal worden overwogen.
Smartengeld
4.12. Bij de begroting van het smartengeld neemt de kantonrechter de volgende omstandigheden in aanmerking. Er is sprake van een gecompliceerde breuk van de rechterpols. Aangezien [werknemer] rechtshandig is, is hij daardoor tijdelijk volledig uitgevallen voor werk. Prof. Runne heeft vastgesteld dat sprake is van 7% functionele invaliditeit, dus er zijn blijvende beperkingen bij het gebruik van zijn dominante hand. Dat [werknemer] arbeidsongeschikt is geraakt door het bedrijfsongeval op 26 juli 2002, is juist voor hem pijnlijk nu hij net weer in het arbeidsproces was ingetreden. [werknemer] heeft intensieve fysiotherapie moeten volgen. Bij de begroting zal niet worden meegewogen dat [werknemer] in september 2002 is getroffen door een hernia, nu het uitgangspunt moet zijn dat deze hernia niet het gevolg is van het ongeval.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat een smartengeld van € 6.000 toewijsbaar zou zijn geweest.
Slotsom
4.13. De verzekeraar van Pruvato heeft een voorschot van € 20.000,00 aan [werknemer] betaald. Uit het voorgaande volgt dat dit door Pruvato betaalde voorschot ruimschoots toereikend is geweest om de schade van [werknemer] door het arbeidsongeval, waarvoor Pruvato aansprakelijk is, te vergoeden. De precies geleden pensioenschade en schade wegens gemiste indexering behoeft derhalve niet te worden begroot.
4.14. De vordering van [werknemer] zal dan ook worden afgewezen. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze veroordeling zal, zoals gevorderd door Pruvato, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Pruvato begroot op
€ 1.600,- aan salaris gemachtigde,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2009.