ECLI:NL:RBARN:2009:BK7909

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188699
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen bij verstek gewezen echtscheidingsbeschikking

In deze zaak gaat het om een verzet dat is ingesteld door de man tegen een bij verstek gewezen beschikking in een echtscheidingsprocedure. De man, eiser, heeft in de oorspronkelijke procedure geen verweer gevoerd en is niet verschenen. Hij stelt nu dat hij in verzet komt tegen de beschikking van 7 augustus 2008, waarin de echtscheiding is uitgesproken. De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 820 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de in eerste aanleg niet verschenen echtgenoot hoger beroep kan instellen, en dat dit hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem had moeten worden ingediend, en bovendien bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding. De rechtbank merkt op dat het mogelijk is om een foutieve procedure te corrigeren op basis van artikel 69 Rv, maar dat er geen rechtsregel bestaat die de rechter in staat stelt om een onterecht ingesteld verzet om te zetten in een hoger beroep. De rechtbank concludeert dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzet en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gedaagde worden begroot op € 452,- voor salaris advocaat. Het vonnis is uitgesproken op 9 december 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 188699 / HA ZA 09-1481
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.J. de Bie,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Vermeulen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord houdende incidentele
conclusie tot onbevoegdverklaring
- de akte niet dienen aan de zijde van eiser.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 [eiser] vordert dat de rechtbank hem zal ontheffen van de veroordeling bij verstek van de beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 2008, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van bedragen als in de dagvaarding worden genoemd. De desbetreffende beschikking is een echtscheidingbeschikking gewezen in een echtscheidingsprocedure tussen [gedaagde] en [eiser] waarin [eiser] geen verweer heeft gevoerd en niet is verschenen. [eiser] stelt in de dagvaarding dat hij in verzet komt tegen deze ‘bij verstek’ gewezen beschikking. Terecht stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat tegen deze beschikking geen verzet mogelijk is, maar slechts hoger beroep. Dat volgt uit art. 820 Rv in welke bepaling is geregeld binnen welke termijn de in eerste aanleg niet verschenen echtgenoot hoger beroep kan instellen. Hoger beroep had bij het gerechtshof te Arnhem moeten worden ingesteld en bovendien bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding. Dat laatste zou op de voet van art. 69 Rv nog wel recht te zetten zijn, terwijl ook verwijzing op de voet van art. 73 Rv naar een wel bevoegde hogere gewone rechter op zichzelf wel mogelijk zou zijn. Maar er is, ook in het huidige procesrecht, geen rechtsregel op grond waarvan de rechter bij wie ten onrechte het niet openstaande rechtsmiddel verzet is ingesteld dat rechtsmiddel zou kunnen converteren in het wel openstaande maar niet ingestelde rechtsmiddel hoger beroep, met verwijzing naar de rechter die bevoegd zou zijn van het hoger beroep kennis te nemen (vgl. HR 17 januari 1992 NJ 1992, 263).
2.2 Het voorgaande voert tot de conclusie dat niet de rechtbank onbevoegd is, maar dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde verzet. Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij in de kosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart [eiser] niet ontvankelijk,
veroordeelt van den Heuvel in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 452,- voor salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.