ECLI:NL:RBARN:2009:BK7388

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174760
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in medische aansprakelijkheidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 december 2009 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiseres en de Stichting Gezondheidszorg Rivierenland. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J. van Benthem, heeft een deskundigenonderzoek gevraagd naar de professionele standaard van zorg die in juni 2006 van toepassing was op de behandeling die zij heeft ontvangen na een hoog energetisch ongeval. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 8 juli 2009 al een deskundige benoemd, prof. L.P.H. Leenen, die verbonden is aan het UMC Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen instemmen met de benoeming van deze deskundige en dat hij in staat is om het onderzoek uit te voeren. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om te beoordelen of de behandeling van de eiseres door de betrokken artsen en verpleegkundigen conform de professionele standaard was en onder welke omstandigheden bepaalde medische handelingen zijn verricht.

De rechtbank heeft een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de vraag of het hechten van het oor van de eiseres is verricht voordat het neurologisch onderzoek was afgerond en vóór het röntgenonderzoek. Ook is de deskundige gevraagd om te beoordelen of de betrokken artsen redelijkerwijs konden concluderen dat er geen aanwijzingen voor nekletsel waren op basis van de röntgenfoto. De rechtbank heeft verder bepaald dat het ziekenhuis als voorschot op de kosten van de deskundige € 2.000,00 moet deponeren en dat de deskundige binnen twee weken na ontvangst van het voorschot een afspraak moet maken voor het onderzoek.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en heeft bepaald dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en bevat belangrijke richtlijnen voor de verdere procedure en het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 174760 / HA ZA 08-1517
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.J. van Benthem te Etten-Leur,
tegen
de stichting
STICHTING GEZONDHEIDSZORG RIVIERENLAND,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. de Groot te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009
- de akte van [eiseres]
- de antwoordakte van het ziekenhuis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Beide partijen kunnen zich, zo hebben zij bij hun akte na het vorige tussenvonnis verklaard, vinden in de benoeming van prof. L.P.H. Leenen, verbonden aan het UMC Utrecht. De deskundige heeft desgevraagd verklaard bereid en in staat te zijn het onderzoek te verrichten. Hij heeft verklaard dat hij als hoofd van het Traumacentrum te Utrecht contacten heeft met de personen die verbonden zijn aan de SEH’s van de ziekenhuizen, waaronder dat te Tiel, die onder de regio van het Traumacentrum te Utrecht vallen. Die contacten houden in dat het ziekenhuis te Tiel zich voor advies in individuele zaken tot het Traumacentrum te Utrecht kan wenden. In dat kader komt het voor dat prof. Leenen telefonisch overleg heeft met het ziekenhuis te Tiel, of daar zelfs naar toe gaat. De rechtbank gaat er echter van uit dat dit niet in de weg zal staan aan zijn onafhankelijke deskundige oordeelsvorming en dat ook de partijen, gezien het feit dat zij prof. Leenen beiden als deskundige hebben voorgesteld, daarin geen bezwaar zien. Hij zal dan ook tot deskundige worden benoemd.
2.2. Omtrent de vraagstelling wordt als volgt overwogen.
2.3. Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat het voor een deskundige niet doenlijk is de vraag te beantwoorden wat de professionele standaard in juni 2006 was, aangezien de professionele standaard wordt getypeerd als ‘het geheel van regels en normen waaraan de hulpverlener zich dient te houden’. Het is volgens het ziekenhuis wel mogelijk voor de deskundige om het handelen van een arts aan de professionele standaard te toetsen.
2.4. Aan die kritiek op de conceptvraagstelling zal in zoverre tegemoet worden gekomen, dat niet in het algemeen aan de deskundige zal worden gevraagd ‘de professionele standaard’ weer te geven, maar de deskundige zal worden gevraagd de professionele standaard weer te geven in een geval als dit, voor zover hij daartoe in staat is. Verder zal aan de deskundige worden gevraagd te motiveren waarom het handelen van het ziekenhuis al dan niet aan de professionele standaard voldoet.
2.5. Zowel [eiseres] als het ziekenhuis hebben voorgesteld de twee aspecten van de in het tussenvonnis geformuleerde vraag c (namelijk het röntgenonderzoek en het neurologisch onderzoek) uit elkaar te halen. De rechtbank zal hen daarin volgen.
2.6. De rechtbank zal de partijen eveneens volgen in hun suggestie de deskundige te vragen een radioloog in consult te roepen ten aanzien van de vragen over de röntgenfoto en MRI-scan.
2.7. Het ziekenhuis heeft bezwaar gemaakt tegen verwerking in de door [eiseres] voorgestelde vraagstelling, van feiten die de rechtbank nog niet heeft vastgesteld. Wat betreft de vragen a tot en met f zijdens [eiseres] neemt de rechtbank aan dat dit bezwaar ziet onder meer op het in vraag a verwerken van het feit dat [eiseres] volledig gefixeerd was binnengebracht op de SEH. Vast staat (zie onder 2.2. van het tussenvonnis van 11 maart 2009) dat tijdens het ambulancevervoer [eiseres]s nek en hals waren gefixeerd. De rechtbank zal dat in de vraagstelling verwerken. Verder ziet dit bezwaar van het ziekenhuis, naar de rechtbank aanneemt, op het in die vragen verwerkte feit dat het hoofd na het hechten van het oor is omwikkeld met een circulair verband. Dat feit staat echter eveneens vast (zie onder 2.4. van het tussenvonnis van 11 maart 2009). Het komt de rechtbank ook relevant voor, zodat [eiseres] in haar suggestie zal worden gevolgd om dit feit bij de vraagstelling te betrekken.
2.8. Het ziekenhuis heeft er bezwaar tegen dat in de vraagstelling expliciet naar de brief van dr. J.T. Wilmink van 4 juni 2009 wordt verwezen. De rechtbank ziet geen aanleiding expliciet naar die brief te verwijzen, maar geeft de voorkeur aan een open vraag. Dat neemt niet weg dat de deskundige kennis zal kunnen nemen van die brief als onderdeel van het procesdossier.
2.9. Overigens heeft de rechtbank her en der door de partijen gedane suggesties van ondergeschikt belang in de vraagstelling verwerkt.
2.10. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon en kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 2.000,00. Dit bedrag dient, gezien de toezegging van het ziekenhuis ter comparitie dat het de kosten voor zijn rekening zal nemen, ter griffie te worden gedeponeerd door het ziekenhuis.
2.11. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Kunt u, voor zover u dat mogelijk is, aangeven wat de professionele standaard was in juni 2000 voor het behandelen van een slachtoffer als [eiseres], dat na een hoog energetisch ongeval wordt binnengebracht op de SEH, waarbij haar nek en hals tijdens het vervoer in de ambulance waren gefixeerd met een halskraag en blokken en/of dekens?
b. Hebben de bij de geneeskundige behandeling van [eiseres] op 6 juni 2000 tussen 19.20 uur (tijdstip aankomst SEH) en 01.30 uur (tijdstip overplaatsing naar het Catharina Wilhelmina Ziekenhuis) betrokken artsen en verpleegkundigen van het ziekenhuis [eiseres] conform die professionele standaard behandeld? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de aspecten die [eiseres] aan de orde heeft gesteld, zoals samengevat in rechtsoverweging 3.4. van het vonnis van 11 maart 2009 en zoals hierna in de vraagstelling nog nader specifiek aan de orde gesteld?
c. Is het of kan het conform de professionele standaard zijn om in een geval als het onderhavige het hechten van een oor, gevolgd door het aanleggen van een circulair verband om het hoofd:
- te verrichten voordat het neurologisch onderzoek is afgerond en vóór het röntgenonderzoek? Zo ja, onder welke omstandigheden?
- te verrichten nadat het neurologisch onderzoek is afgerond, maar vóór het röntgenonderzoek? Zo ja, onder welke omstandigheden?
d. Kunt u beoordelen/aangeven of in dit geval terecht voorrang is gegeven aan het hechten van het oor boven het verrichten van - in ieder geval - röntgenonderzoek, in aanmerking genomen dat ervan uitgegaan moet worden dat het oor voor ongeveer 2/3e was geamputeerd en dat niet sprake was van een zware bloeding?
e. Heeft het hechten van het oor onder de omstandigheden conform de professionele standaard plaats gevonden, in aanmerking genomen dat moet worden aangenomen dat de halskraag tijdens die ingreep is losgemaakt (niet afgedaan), dat het hoofd tijdens die ingreep niet manueel is gefixeerd en dat een circulair verband om het hoofd is aangebracht?
Wilt u voor de beantwoording van de volgende vragen een radioloog als deskundige in consult roepen, voorzover die vragen niet tot uw deskundigheidsgebied behoren?
f. Kan uit de röntgenfoto van 6 juni 2000 worden afgeleid of de halskraag tijdens het maken van de röntgenfoto al dan niet af is geweest? Mocht op de röntgenfoto geen halskraag zichtbaar zijn, betekent dit dat deze dan ook niet om is geweest tijdens het maken van de foto?
g. Veronderstellenderwijs aangenomen dat de halskraag af was: is het conform de professionele standaard om een röntgenfoto te maken – in een geval als dit – zonder halskraag?
h. Was er aansluitend aan de röntgenfoto een indicatie voor het onmiddellijk maken van een MRI-scan?
i. Konden de betrokken artsen redelijkerwijs tot de conclusie komen dat hoewel de röntgenfoto een onvolledig beeld gaf, er op die foto geen aanwijzingen voor nekletsel waren?
j. Konden de betrokken artsen redelijkerwijs tot de conclusie komen dat hoewel de röntgenfoto een onvolledig beeld gaf, er overigens - buiten de foto - geen aanwijzingen voor nekletsel waren?
k. Is het conform de professionele standaard om een MRI-scan te maken - in een geval als dit - zonder halskraag maar met manuele fixatie van het hoofd?
l. Kunt u beoordelen of het tijdsverloop bij de behandeling en de diagnostiek conform de professionele standaard is geweest?
m. Indien u op enig punt van oordeel bent dat is afgeweken van de professionele standaard, kunt u dan aangeven op welke wijze dan wel gehandeld had moeten worden, zo mogelijk, met verwijzing naar literatuurgegevens?
m. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
prof. L.P.H. Leenen,
Traumacentrum Utrecht
Heidelberglaan 100,
3584 CX Utrecht
Postbus 85500
3508 GH Utrecht
tel. 088-7559882
email: l.p.h.leenen@umcutrecht.nl
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
bepaalt dat het ziekenhuis binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 2.000,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek zal doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. A.E.B. ter Heide,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 8 maart 2010, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres] of voor bepaling datum vonnis,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.