ECLI:NL:RBARN:2009:BK5573

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149282
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar causaal verband tussen beroepsfout en schade bij dwarslaesie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 november 2009 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, waarbij de rechtbank een deskundigenonderzoek heeft bevolen door een neuro-oncoloog. De rechtbank oordeelde dat de omkeringsregel van toepassing is op alle aspecten van het causaal verband tussen de beroepsfout van gedaagde en de schade van eiseres. Gedaagde, een huisarts, werd verweten dat hij eiseres niet tijdig had doorverwezen naar een specialist voor onderzoek naar een tumor, wat mogelijk heeft geleid tot een dwarslaesie. De rechtbank heeft de relevante vragen voor het deskundigenonderzoek geformuleerd, waarbij onder andere de oorzaak van de dwarslaesie en de gevolgen van een tijdige verwijzing aan de orde komen. De deskundige moet ook de mate van zekerheid van de antwoorden op de vragen uitdrukken in percentages. De rechtbank heeft de deskundige, mevrouw dr. [deskundige], benoemd en de procedure verder uitgelegd, inclusief de verplichtingen van gedaagde met betrekking tot de kosten van het onderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149282 / HA ZA 06-2212
Vonnis van 18 november 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem,
tegen
T.E. HOEKSTRA,
wonende te Rheden,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2009
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 29 juli 2009, waarbij zij blijft, geoordeeld dat [gedaagde] niet de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts heeft betracht ter zake van de in r.ov. 2.26 van dat tussenvonnis beschreven gebeurtenissen. Zij heeft verder geoordeeld dat een deskundigenbericht noodzakelijk is waarin zij wordt voorgelicht over het causaal verband tussen beroepsfout en schade van [eiseres]. Zij heeft de aan de deskundige(n) te stellen vragen in concept aan partijen voorgelegd en hun gevraagd daarop commentaar te leveren en suggesties te doen voor de te benoemden deskundige(n). Beide partijen hebben aan die uitnodiging gevolg gegeven.
2.2. [eiseres] kan zich vinden in de door de rechtbank voorgestelde vragen. [gedaagde] heeft een aantal suggesties gedaan. Hij stelt voor aan vraag 1 een verwijzing toe te voegen naar de in het dossier beschikbare gegevens over de behandeling van [eiseres] in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis na haar opname wegens een dwarslaesie. Die suggestie wordt overgenomen. Vraag 2 staat volgens [gedaagde] in de verkeerde volgorde. Hij ziet liever dat eerst de algemene vragen worden geformuleerd en daarna een op de onderscheiden data toegespitste vraag. De rechtbank zal ook deze suggestie overnemen, waardoor de nummering wordt aangepast. Naar aanleiding van [gedaagde]’s commentaar is vraag 5 aangepast. Hieronder zal blijken dat de rechtbank een neuro-oncoloog tot deskundige zal benoemen zodat ook met [gedaagde]’s suggestie over vraag 7 rekening wordt gehouden. Anders dan [gedaagde], oordeelt de rechtbank dat de omkeringsregel geldt voor alle aspecten van het causaal verband tussen beroepsfout en schade (vragen 4a t/m e). [gedaagde] wordt verweten dat hij op de relevante data heeft nagelaten [eiseres] te verwijzen naar hetzij een neuroloog, hetzij een internist teneinde het bestaan van een tumor ter hoogte van de 12e thoracale wervel te onderzoeken. De vragen zijn in de uiteindelijke formulering weergegeven in het dictum.
2.3. [eiseres] is er een voorstander dat het onderzoek wordt verricht door een internist en een neuroloog gezamenlijk, waarbij de internist oncologisch geïnteresseerd zou moeten zijn. Zij heeft voor beide specialismen namen voorgesteld. [gedaagde] is er een voorstander van dat een internist als deskundige wordt benoemd en dat ter beantwoording van vraag 5 nadien een neuroloog tot deskundige wordt benoemd. Hij stelt een internist voor die ervaring heeft in ziekenhuis dat vergelijkbaar is met het ziekenhuis Velp.
2.4. De rechtbank zal een neuro-oncoloog tot deskundige benoemen, omdat die bij uitstek in staat is te onderzoeken of een ruimte innemend proces inderdaad de oorzaak is geweest van de dwarslaesie bij [eiseres] en wat er zou zijn gebeurd bij een eerdere verwijzing. Zoals gebruikelijk is een deskundige uit een academisch ziekenhuis aangezocht en benoemd. Door haar brede vakkennis is zij in staat te beoordelen en te onderzoeken, wat er zou zijn gebeurd als [eiseres] eerder naar een internist of een neuroloog zou zijn verwezen, een en ander bezien vanuit het perspectief van een redelijk handelend en vakbekwaam medisch specialist. De rechtbank heeft met de deskundige besproken dat als zij het nodig vindt op een enkel punt informatie in te winnen bij een internist, zij daarvan melding maakt in het verslag. Als deskundige om dit onderzoek te verrichten zal de hierna te noemen persoon benoemd worden.
2.5. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op haar loon en kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 8.000,00. Dit bedrag dient, gezien de toepasselijkheid van de omkeringsregel, ter griffie te worden gedeponeerd door [gedaagde].
2.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is uiteindelijk als oorzaak voor de dwarslaesie bij [eiseres] vastgesteld en met welke mate van zekerheid? Wilt u bij uw onderzoek in ieder geval de brieven van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis van 28 september 1992 en 13 november 1992 (producties 4 en 5 conclusie van antwoord) betrekken?
2 In hoeverre zouden de uitkomsten van het onderzoek naar een carcinoom, sarcoom of lymfoom, als zij zouden zijn uitgevoerd vóór het ontstaan van de dwarslaesie, aanleiding zijn geweest voor een vervolgonderzoek?
3. Hoeveel tijd zou daarmee gemoeid zijn en wat zou het advies aan [eiseres] geweest zijn gedurende het onderzoek?
4. Zou het ontstaan van de dwarslaesie zijn voorkomen als [gedaagde]
a. op 5 augustus 1992 met [arts] zou hebben afgesproken dat deze een internist zou inschakelen, of
b. [eiseres] op 27 augustus,
c. 2 september, respectievelijk
d. 10 september 1992 alsnog zou hebben verwezen naar een neuroloog en/of internist?
e. Wilt u bij de beantwoording betrekken de stappen in het onderzoek die nodig zijn geweest om na het ontstaan van de dwarslaesie de oorzaak ervan vast te stellen en de duur daarvan?
5. Als de dwarslaesie niet zou zijn voorkomen, zouden de gevolgen van de dwarslaesie minder ernstig zijn geweest, als [gedaagde] [eiseres] op de onderscheiden in vraag 4 genoemde tijdstippen had verwezen en zo ja in welke mate?
6. Met welke mate van zekerheid kunt u de vragen 4 en 5 beantwoorden? Kunt u dit uitdrukken in een percentage?
7. Als [gedaagde] [eiseres] op 10 september 1992 zou hebben verwezen naar een neuroloog van het Ziekenhuis Rijnstate, zou deze [eiseres] nog hebben gezien vóór zaterdagavond 12 september 1992 en zou dat hebben geleid tot een behandeling die het ontstaan van de dwarslaesie had voorkomen of de gevolgen ervan had verminderd?
8. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
mevrouw dr. [deskundige], als neuro-oncoloog verbonden aan het Erasmus MC/Daniël den Hoed-kliniek, Afdeling neuro-oncologie, Postbus 5201, 3008 AE Rotterdam, tel. 010 - 7041415, fax 010 - 7041031, e-mail neuro-oncologie@erasmusmc.nl,
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [gedaagde] voor 2 december 2009 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen,
bepaalt dat [gedaagde] voor 2 december 2009 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 8.000,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris F.J. de Vries,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundige uiterlijk 10 maart 2010 een concept van haar rapport aan partijen zal zenden,
bepaalt dat partijen uiterlijk 31 maart 2010 hun commentaar op het concept aan de deskundige zullen zenden,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 21 april 2010,
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht haar declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 2 juni 2010 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde] of voor bepaling datum vonnis,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.
coll: FJV