ECLI:NL:RBARN:2009:BK3252

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120423
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding na ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.J. Hagen, en gedaagde, Interpolis Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. F.A.M. Knüppe. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsarts H.F.I. van Waart overgenomen, die een belastbaarheidsprofiel heeft opgesteld voor de eiser in verband met ongevalsgerelateerde klachten. De rechtbank heeft besloten een nieuwe deskundige, arbeidsdeskundige H. Artoos, te benoemen om verdere vragen te beantwoorden over de arbeidsongeschiktheid van de eiser en de mogelijkheden voor passende arbeid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere vonnissen en deskundigenrapporten, waarbij de kritiek van Interpolis op de bevindingen van Van Waart is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser beperkingen ondervindt in zijn arbeidscapaciteit, maar dat de vraag of er passend werk voor hem is, moet worden beantwoord door de arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een deskundigenonderzoek naar de schadevergoeding en de mogelijkheden voor de eiser om arbeid te verrichten, benadrukt.

De rechtbank heeft de kosten van het deskundigenonderzoek op € 8.092,-- vastgesteld, die door Interpolis moeten worden betaald. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het deskundigenbericht, waarbij partijen zich moeten uitlaten over de schadeposten en de voorgestelde rekenkundige. De rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden en de griffier opgedragen om een kopie van het vonnis aan de deskundige te sturen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 120423 / HA ZA 04-2168
Vonnis van 28 oktober 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.A.J. Hagen,
tegen
de naamloze vennootschap
INTERPOLIS SCHADEVERZEKERING N.V.,
voorheen
STERPOLIS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en Interpolis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008
- het deskundigenbericht van 2 april 2009
- de akte na deskundigenbericht tevens akte uitlating van [gedaagde]
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht tevens antwoordakte uitlating van Interpolis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen en beslist in het vorige vonnis. Ingevolge
dat vonnis heeft verzekeringsarts Van Waart een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen hebben zich hierover in de voornoemde aktes uitgelaten.
deskundigenbericht verzekeringsarts Van Waart
2.2. Van Waart heeft overeenkomstig het verzoek daartoe in het vorige vonnis een belastbaarheidsprofiel met een toelichting daarop opgesteld met betrekking tot de belastbaarheid van [gedaagde]. In zijn rapportage beschrijft Van Waart de door hem verrichte onderzoeksactiviteiten en bevindingen. Daarin staat onder meer (pg. 12):
‘(…) Dit leidt ertoe dat ik op basis van de door betrokkene vermelde en ook door de rapporterende collegae Huygen en Postma in de anamnese opgetekende klachten diverse beperkingen heb aangegeven. Hierbij ligt de nadruk van de beperkingen op het terrein van statische houdingen, zoals het zitten, het staan, het geknield, gehurkt, gebogen of getordeerd actief zijn en het afwisselen van houding, alsmede op het terrein van de dynamische handelingen, zoals het werken met toetsenbord en muis, het buigen, het torderen, het duwen, trekken, tillen en dragen, het lopen, het traplopen, het klimmen, knielen en hurken. Een aparte vermelding verdient de rubriek werktijden: als gevolg van het al snel optreden van een verergering van pijnklachten bij allerhande statische houdingen en dynamische activiteiten dient betrokkene regelmatig het werk te onderbreken en te pauzeren in de zin van bijvoorbeeld een half uur werken, een half uur recupereren. Hiermede rekening houdend wordt door mij een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week aangegeven in het opgestelde beperkingenpatroon. (…)’
Daarnaast heeft Van Waart een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld.
2.3. [gedaagde] is het in beginsel eens met de conclusies van Van Waart. Hij betoogt echter, zo begrijpt de rechtbank zijn standpunt (laatste akte nrs. 3 tm 7) en dat van zijn medisch adviseur Groenewegen (in diens bij de laatste akte overgelegde brief van 16 maart 2009), dat hij feitelijk geen reële restcapaciteit tot het verrichten van loonvormende arbeid bezit. De onvoorspelbaarheid waarmee de pijnklachten zich manifesteren en de beperking tot 4 uur per dag werken op voorwaarde dat die uren zijn verspreid over de hele dag en recuperatieperiodes mogelijk zijn, maken dat er geen werk en zeker geen passend werk is waar [gedaagde] op die basis aan de slag kan, aldus [gedaagde]. Zonder inschakeling van een arbeidsdeskundige zou de rechtbank dan ook moeten concluderen dat [gedaagde] als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt te achten is.
2.4. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Zoals Van Waart ook al heeft geschreven in reactie op het commentaar van [gedaagde] op het conceptrapport (pg. 14, tweede alinea), is de vraag of, rekeninghoudend met de door de Van Waart in zijn rapport beschreven beperkingen, sprake is van passend werk voor [gedaagde] bij uitstek een vraag die tot de expertise van de arbeidsdeskundige behoort. De rechtbank zal die vraag dan ook niet zonder nadere voorlichting door een te benoemen arbeidsdeskundige beantwoorden.
2.5. Interpolis verwijt Van Waart dat hij is uitgegaan van de conclusies en bevindingen
van Nielsen, Huygen en Postma – die volgens Interpolis ook niet juist zijn – en dat Van
Waart heeft nagelaten zelf onderzoek te doen. Wat betreft dat laatste heeft Van Waart in zijn
reactie op het commentaar van Interpolis op het conceptrapport (pg. 16 onder ad 3)
uiteengezet dat hij eigen onderzoek heeft gedaan en waaruit dit heeft bestaan. Dat verwijt
gaat dus niet op. Datzelfde geldt voor het verwijt dat Van Waart is uitgegaan van de
bevindingen van voornoemde deskundigen. De rechtbank heeft in het vorige vonnis immers
aan Van Waart expliciet de opdracht gegeven uit te gaan van de rapportages van
voornoemde deskundigen en de beslissingen daaromtrent in de eerdere vonnissen van de
rechtbank aangaande de omvang van de ongevalsgerelateerde klachten. De kritiek die
Interpolis wederom uit op de inhoud van die rapporten - in het bijzonder over de
objectiveerbaarheid van de pijnklachten van [gedaagde] - schuift de rechtbank terzijde onder
verwijzing naar al hetgeen daarover meermalen in de eerdere vonnissen (vonnis van 7
december 2005 onder 7, vonnis van 29 november 2006 onder 2.11. en het vonnis van 20
augustus 2008 onder 2.6.) is overwogen en beslist. Op die eerdere beslissingen wordt ook nu
niet teruggekomen. Van Van Waart werd niet, anders dan Interpolis lijkt te suggereren,
verlangd, hetgeen ook niet tot de expertise van een verzekeringsarts behoort, opnieuw vast
te stellen of en, zo ja, welke (pijn)klachten [gedaagde] ondervindt als gevolg van het ongeval, of
deze klachten hem reëel voorkomen en of deze in causaal verband staan met het ongeval.
Hij diende enkel op grond van de door de rechtbank vastgestelde ongevalsgerelateerde
klachten een beperkingenprofiel op te stellen. Daar heeft Van Waart aan voldaan. Dat hij
daarbij (laatste akte Interpolis onder 19) is ‘uitgegaan van een onjuiste beoordeling van de
mate van arbeidsongeschiktheid’, wat daarmee ook wordt bedoeld, is de rechtbank niet
gebleken. Op de wijze waarop Van Waart tot de FML is gekomen, is hij ten slotte
voldoende uitvoerig ingegaan onder ad 2 en 3 (pg. 16) van zijn deskundigenbericht.
2.6. De conclusie luidt dat de bevindingen van Van Waart – de FML en de toelichting
daarop in het rapport – door de rechtbank zullen worden overgenomen. De hierna te
benoemen arbeidsdeskundige zal daarvan dienen uit te gaan.
deskundigenonderzoek arbeidsdeskundige
2.7. Partijen zijn het niet eens met de door de andere partij voorgestelde deskundige(n) en
voeren daartoe meerdere redenen aan. De rechtbank zal daarom mevrouw H. Artoos tot
deskundige benoemen. Zij heeft kenbaar gemaakt bereid en in staat te zijn in deze zaak als
deskundige op te treden.
2.8. [gedaagde] heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank aan de partijen zich over de
vraagstelling uit te laten. Interpolis heeft op die vragen kritiek geuit en heeft zich op haar
beurt beperkt tot het noemen van de onderwerpen waarover de deskundige zich al dan niet
moet buigen. Op grond van de suggesties van partijen zullen de navolgende vragen aan
Artoos worden voorgelegd:
a. Wilt u een volledige en gedetailleerde inventarisatie maken van de opleidingen, kennis, vaardigheden en het arbeidsverleden van de heer [gedaagde], met inbegrip van de na het ongeval van 11 augustus 1989 bij het UWV (GAK) nog gevolgde opleidingen en verrichte arbeid?
b. Kunt u aangeven of u het op basis van de uitkomst van deze inventarisatie alsmede eventuele statistische en/of branche-informatie aannemelijk acht (en zo ja, in welke mate) dat de heer [gedaagde] zonder het ongeval binnen het UWV zou zijn gaan werken op functieniveau 6? Zo ja: per wanneer zou de heer [gedaagde] dat functieniveau dan naar uw inschatting hebben bereikt? Zo nee: welk functieniveau binnen het UWV zou hij zonder ongeval naar uw oordeel dan wel hebben kunnen bereiken?
c. Wilt u op basis van uw antwoorden op vraag b het hypothetische carrièreverloop van [gedaagde] binnen het UWV schetsen en aangeven tot welke leeftijd hij volgens u zou hebben doorgewerkt, met vermelding van de ontwikkeling van zijn inkomen (inclusief eventuele emolumenten; bij voorkeur met vermelding van bruto en netto bedragen) gedurende zijn arbeidzame leven?
d. Is de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, volgens u in staat tot het verrichten van bij zijn opleiding, kennis, vaardigheden en ervaring passende, loonvormende arbeid? Zo ja, tot welke arbeid acht u hem in staat (welke beroepen) en in welke mate (aantal uren per week, rekening houdend met de door Van Waart gestelde voorwaarden)?
e. Kunt u verder aangeven hoe groot u de kans inschat dat de heer [gedaagde] de door u in antwoord op vraag d. vastgestelde resterende verdiencapaciteit daadwerkelijk zal kunnen aanwenden, in die zin dat hij daadwerkelijk aan passende arbeid kan worden geholpen in de regio waar hij woont, gegeven zijn leeftijd, opleiding, arbeidsverleden en beperkingen?
f. Kan de heer [gedaagde] de door u passend bevonden arbeid verrichten zonder het volgen van nadere scholing? Zo nee, welke scholing zou hij moeten volgen, hoe lang zou deze scholing duren en wat zijn de kosten van die scholing?Is hij in staat tot het volgen van die scholing?
g. Wilt u aangeven welke (bij voorkeur zowel bruto als netto) inkomsten de heer [gedaagde] in de door u geduide functies kan verdienen en tot welke leeftijd hij in die als passend aan te merken beroepen, gelet op de beschikbare (statistische en/of branchegegevens), werkzaam zou kunnen zijn?
h. Ondervindt de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, volgens u beperkingen bij het verrichten van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden aan zijn woning en tuin? Zo ja, wilt u – rekening houdend met de aard en omvang van zijn huidige en vorige woning en tuin – de daaraan normaliter te verrichten werkzaamheden in kaart brengen en zo duidelijk mogelijk gekwantificeerd aangeven tot welke van die werkzaamheden de heer [gedaagde] niet meer in staat is?
i. Bent u in staat te beoordelen of het voor de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, is aangewezen een bed(bank) in zijn woonkamer te plaatsen en of hij is aangewezen op het gebruik van een speciale, aangepaste autostoel?Zo ja, bestaat voor deze twee hulpmiddelen (bed in woonkamer/speciale autostoel) naar uw oordeel een indicatie?
j. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen naar uw oordeel van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
2.9 Zoals uit het voorgaande blijkt, zal de deskundige niet - zoals door [gedaagde] is voorgesteld - worden gevraagd naar de huishoudelijke taken die [gedaagde] zonder het ongeval zou hebben verricht en welke hij thans door het ongeval niet meer kan uitvoeren. [gedaagde] heeft immers nimmer gesteld dát hij voor het ongeval huishoudelijke taken verrichtte of zou zijn gaan verrichten. Bij deze stand van zaken is niet ter zake dienend of [gedaagde] thans in de uitvoering van bepaalde huishoudelijke wordt belemmerd. Wel blijkt uit de stellingen van [gedaagde] voldoende duidelijk dat hij aanspraak maakt op vergoeding van de schade die hij lijdt doordat hij niet langer in staat is zelf onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan zijn woning en zijn tuin, zodat de arbeidsdeskundige daaromtrent wel een vraag zal worden gesteld. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de te benoemen arbeidsdeskundige op dit punt over voldoende deskundigheid en ervaring beschikt. Aangezien minder zeker is dat de arbeidsdeskundige ook in staat is de vraag te beantwoorden naar de noodzaak van de door [gedaagde] genoemde hulpmiddelen, zal de deskundige eerst worden gevraagd of zij zich daartoe in staat acht. Voor het geval dat zo is, zal de vraag daarnaar beperkt blijven tot de door [gedaagde] met name genoemde hulpmiddelen. [gedaagde] heeft immers niet gesteld door het ongeval behoefte te hebben aan andere hulpmiddelen dan de genoemde. De door Interpolis ten aanzien van de hulpmiddelen opgeworpen gezichtspunten (onder 39 en 40) kunnen bij de beoordeling van de eventuele in dat verband geleden schade van belang zijn maar deze vormen geen aanleiding om de hierover geformuleerde vraag i niet aan de arbeidsdeskundige voor te leggen.
2.10. Wat betreft het voorschot op de kosten van de deskundige heeft Interpolis betoogd dat die voor rekening van [gedaagde] moeten komen nu op hem de stelplicht en de bewijslast rust ten aanzien van de omvang van de schade en niet aannemelijk is dat die uitkomt boven de reeds verstrekte voorschotten. Deze stelling wordt verworpen. De aansprakelijkheid van Interpolis staat vast. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de schade van [gedaagde] hoger is dan de som van de uitgekeerde voorschotten. In afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv dient in zo’n geval de aansprakelijke partij het voorschot te storten. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op haar loon en kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 8.092,--.
2.11 Vooruitlopend op uitkomst van de arbeidsdeskundige rapportage wordt opgemerkt dat daarna de omvang van de door [gedaagde] geleden schade zal moeten worden begroot en dat daartoe naar verwachting een rekenkundige zal moeten worden benoemd. Partijen dienen zich bij conclusie na (arbeidsdeskundig) deskundigenbericht uit te laten over de persoon van de te benoemen rekenkundige, de te stellen vragen en over hetgeen zij eventueel verder nog wensen aan te voeren met betrekking tot de door [gedaagde] opgevoerde schadeposten en het daartegen door Interpolis gevoerde verweer. Verder dienen zij zich erover uit te laten of zij met betrekking tot de schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid wensen aan te sluiten bij de richtlijn zelfwerkzaamheid van de letselschaderaad. Interpolis dient zich bij die gelegenheid voorts uit te laten over door [gedaagde] gestelde bedragen en data van de voorschotten (nrs. 62 en 63 dagvaarding), opdat de rekenkundige de voorschotbetalingen van Interpolis in het voorkomende geval kan toerekenen aan de rente, de kosten en de schadeposten.
2.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Wilt u een volledige en gedetailleerde inventarisatie maken van de opleidingen, kennis, vaardigheden en het arbeidsverleden van de heer [gedaagde], met inbegrip van de na het ongeval van 11 augustus 1989 bij het UWV (GAK) nog gevolgde opleidingen en verrichte arbeid?
b. Kunt u aangeven of u het op basis van de uitkomst van deze inventarisatie alsmede eventuele statistische en/of branche-informatie aannemelijk acht (en zo ja, in welke mate) dat de heer [gedaagde] zonder het ongeval binnen het UWV zou zijn gaan werken op functieniveau 6? Zo ja: per wanneer zou de heer [gedaagde] dat functieniveau dan naar uw inschatting hebben bereikt? Zo nee: welk functieniveau binnen het UWV zou hij zonder ongeval naar uw oordeel dan wel hebben kunnen bereiken?
c. Wilt u op basis van uw antwoorden op vraag b het hypothetische carrièreverloop van [gedaagde] binnen het UWV schetsen en aangeven tot welke leeftijd hij volgens u zou hebben doorgewerkt, met vermelding van de ontwikkeling van zijn inkomen (inclusief eventuele emolumenten; bij voorkeur met vermelding van bruto en netto bedragen) gedurende zijn arbeidzame leven?
d. Is de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, volgens u in staat tot het verrichten van bij zijn opleiding, kennis, vaardigheden en ervaring passende, loonvormende arbeid? Zo ja, tot welke arbeid acht u hem in staat (welke beroepen) en in welke mate (aantal uren per week, rekening houdend met de door Van Waart gestelde voorwaarden)?
e. Kunt u verder aangeven hoe groot u de kans inschat dat de heer [gedaagde] de door u in antwoord op vraag d. vastgestelde resterende verdiencapaciteit daadwerkelijk zal kunnen aanwenden, in die zin dat hij daadwerkelijk aan passende arbeid kan worden geholpen in de regio waar hij woont, gegeven zijn leeftijd, opleiding, arbeidsverleden en beperkingen?
f. Kan de heer [gedaagde] de door u passend bevonden arbeid verrichten zonder het volgen van nadere scholing? Zo nee, welke scholing zou hij moeten volgen, hoe lang zou deze scholing duren en wat zijn de kosten van die scholing?Is hij in staat tot het volgen van die scholing?
g. Wilt u aangeven welke (bij voorkeur zowel bruto als netto) inkomsten de heer [gedaagde] in de door u geduide functies kan verdienen en tot welke leeftijd hij in die als passend aan te merken beroepen, gelet op de beschikbare (statistische en/of branchegegevens), werkzaam zou kunnen zijn?
h. Ondervindt de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, volgens u beperkingen bij het verrichten van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden aan zijn woning en tuin? Zo ja, wilt u – rekening houdend met de aard en omvang van zijn huidige en vorige woning en tuin – de daaraan normaliter te verrichten werkzaamheden in kaart brengen en zo duidelijk mogelijk gekwantificeerd aangeven tot welke van die werkzaamheden de heer [gedaagde] niet meer in staat is?
i. Bent u in staat te beoordelen of het voor de heer [gedaagde], gelet op zijn beperkingen als gevolg van het ongeval zoals die door de verzekeringsgeneeskundige H.F.I. van Waart in zijn rapport met FML van 28 februari 2009 zijn vermeld, is aangewezen een bed(bank) in zijn woonkamer te plaatsen en of hij is aangewezen op het gebruik van een speciale, aangepaste autostoel?Zo ja, bestaat voor deze twee hulpmiddelen (bed in woonkamer/speciale autostoel) naar uw oordeel een indicatie?
j. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen naar uw oordeel van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
H. Artoos
[adres]
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [gedaagde] voor 11 november 2009 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen,
bepaalt dat Interpolis voor 11 november 2009 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 8.092,-- ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. S.C.P. Giesen,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 10 maart 2010,
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht haar declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 april 2010 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde],
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2009.
cc: SG