zaaknummer / rolnummer: 188721 / KG ZA 09-539
Vonnis in kort geding van 30 september 2009
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. F.C. Kollen te Bussum,
de vereniging met volledige rechtbevoegdheid
INTERNATIONAL HORSE BREEDERS ASSOCIATION HEAVY WARMBLOOD,
gevestigd te Oosterbeek,
gedaagde,
advocaten mrs. M.J. Oudman en J.J. Hengst te Joure.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en IHW genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers] c.s.
- de pleitnota van IHW.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. IHW heeft volgens artikel 2 lid 1 van haar statuten als doel:
“de instandhouding en het terugfokken van het internationaal zwaar warmbloedpaard, zoals deze in Groningen, Oostfriesland en Oldenburg algemeen voorkwam tussen de jaren negentienhonderd twintig en negentienhonderd zestig.”
2.2. De statuten van IHW bepalen voorts, voor zover van belang, het volgende:
Artikel 6:
“Het bestuur is bevoegd een lid te schorsen voor een periode van ten hoogste een maand, in geval het lid bij herhaling in strijd handelt met zijn lidmaatschapsverplichtingen of door handelingen of gedragingen het belang van de vereniging in ernstige mate heeft geschaad.
(…)”
Artikel 7 lid 1:
“Het lidmaatschap eindigt: (…)
d. door ontzetting; deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.”
Artikel 7 lid 6:
“Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.”
Artikel 7 lid 7:
“(…) van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokken binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.”
2.3. Eind 2008, begin 2009 is er bestuurlijke onrust ontstaan binnen IHW. [eisers] c.s. zaten toen in het bestuur. Op de algemene leden vergadering (alv) van 11 maart 2009 is het gehele bestuur, inclusief [eisers] c.s., ontslagen en is er een nieuw bestuur benoemd, bestaande uit [leden van het bestuur] (hierna: [het bestuur] c.s.).
2.4. De problemen tussen [eisers] c.s. en [het bestuur] c.s. hebben geleid tot een kort geding, waarin de vraag centraal stond welke personen het bestuur van IHW vormen. Bij vonnis van 19 juni 2009 (184576 / KG ZA 09-296) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitgemaakt dat [het bestuur] c.s. het rechtmatige bestuur van IHW vormen. [eisers] c.s. hebben hoger beroep aangetekend tegen dat vonnis.
2.5. IHW heeft op een op 22 juni 2009 gehouden bestuursvergadering [eisers] c.s. als lid geschorst conform artikel 6 van de statuten. In afzonderlijke brieven van 23 juni 2009 heeft (het bestuur van) IHW de schorsing aan [eisers] c.s. medegedeeld. Als grond voor de schorsing is aangevoerd:
“U wordt ten laste gelegd bij herhaling in strijd te hebben gehandeld met de belangen van de vereniging, daarmee de vereniging ernstig in diskrediet te hebben gebracht en bovendien regelmatig in strijd met de statuten te hebben gehandeld.”
In de brieven is voorst opgenomen:
“Binnen een maand na deze beslissing zal er een Bijzondere Algemene Ledenvergadering worden gehouden waarop over de gevolgen van deze schorsing door de leden kan worden beslist. Voor deze vergadering zult u uiteraard een uitnodiging ontvangen en wordt u in de gelegenheid gesteld u te verdedigen tegen de ten laste gelegde punten, voor zover deze niet reeds onderdeel van het vonnis uitmaken.”
2.6. Bij afzonderlijke brieven van 29 juni 2009 heeft (het bestuur van) IHW [eisers] c.s. medegedeeld dat hun schorsing is omgezet in een ontzetting uit het lidmaatschap van IHW. Als grond voor dit royement is vermeld:
“Door het in strijd handelen met de statuten, zie daarvoor ook de uitspraak van de rechter, heeft u de vereniging ernstige schade toegebracht en is het handhaven van u als lid niet in het belang van de vereniging. Op de vergadering van 11 maart 2009 te Heerenveen hebben de leden zich overigens ook al uitgesproken om uw lidmaatschap te beëindigen en handelen wij dus conform de wens van de leden.”
Verder vermelden de brieven het volgende:
“Na ontvangst van deze kennisgeving kunt u binnen een maand beroep aantekenen tegen deze beslissing en zal uw beroep op de dan eerstvolgende Algemene Leden Vergadering worden behandeld. Wij wijzen u er op, dat gedurende de beroepstermijn en hangende een eventueel beroep, u als lid bent geschorst.”
2.7. In afzonderlijke brieven van 16 juli 2009 heeft IHW aan [eisers] c.s. medegedeeld dat het verzoek tot beroep op de alv van 22 juli 2009 is ontvangen, dat zij ieder vijf minuten spreektijd hebben op de alv en dat zij in hun bezwaar alleen mogen toelichten waarom “het huidige bestuur niet de juiste procedure gevolgd zou hebben inzake uw ontzetting/royement uit uw lidmaatschap”.
2.8. Op 22 juli 2009 is de alv gehouden met o.a. als agendapunten 12 en 13 “Verweer geschorste leden” respectievelijk “Verweer ontzette leden”.
2.9. Bij afzonderlijke brieven van 31 juli 2009 heeft (de voorzitter van) IHW [eisers] c.s. medegedeeld dat hun lidmaatschap definitief is beëindigd. De brief aan [eiser sub 1] meldt als grond:
“De beroepstermijn aangaande uw ontzetting uit het lidmaatschap is verstreken.”
De brieven aan [eiser sub 2] en [eiser sub 3] melden als grond:
“Uw verweer heeft geen herziening van het besluit van 11 maart jl. gegeven.”
3.1. [eisers] c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. IHW te verbieden ten aanzien van [eisers] c.s. uitvoering te geven aan het door het bestuur op 23 juni 2009 genomen besluit tot schorsing en aan het door het bestuur op 29 juni 2009 genomen besluit tot royement, alsmede aan het door het bestuur op 31 juli 2009 genomen besluit om het lidmaatschap van [eisers] c.s. te beëindigen;
B. IHW te verbieden ten aanzien van [eisers] c.s. uitvoering te geven aan enig besluit van de algemene vergadering van 11 maart 2009, voor zover dat besluit betrekking heeft op een beëindiging van het lidmaatschap van [eisers] c.s.
C. IHW te verbieden ten aanzien van [eisers] c.s. uitvoering te geven aan enig – al dan niet genomen of verondersteld – besluit van de algemene vergadering van 22 juli 2009, voor zover dat besluit pretendeert een bekrachtiging van het royementsbesluit van het bestuur in te houden of anders een besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [eisers] c.s. pretendeert te zijn;
D. IHW te gebieden [eisers] c.s. als lid van IHW te beschouwen en hen toe te laten tot alle verenigingsactiviteiten, geen uitgezonderd;
E. althans met betrekking tot het onder A t/m D gevorderde ten aanzien van [eisers] c.s. zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter juist acht;
F. alles onder de bepaling dat IHW een dwangsom verbeurt van € 20.000,00 voor ieder overtreding van enig hiervoor gevraagd verbod of gebod, vermeerderd met een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 100.000,00, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
het onder A t/m F gevorderde binnen twee dagen na betekening van dit vonnis,
G. IHW te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers] c.s. stellen dat (het bestuur van) IHW ten aanzien van de schorsing en het royement van hen in strijd heeft gehandeld met de wet, de statuten, de redelijkheid en billijkheid en daarnaast fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, zodanig dat mag worden verwacht dat genoemde besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap in een bodemprocedure niet in stand zullen blijven.
3.3. [eisers] c.s. stellen een spoedeisend belang te hebben om hun lidmaatschapsrechten te kunnen uitoefenen, met name om weer te kunnen deelnemen aan stamboekkeuringen en andere stamboekactiviteiten. Doordat zij uit hun lidmaatschap zijn ontzet komen hun paarden niet meer in aanmerking voor stamboekopname of voor zover hun paarden reeds bij het stamboek zijn geregistreerd komen hun paarden niet meer in aanmerking voor predicaten. Hun paarden kunnen niet in een ander stamboek met dezelfde status worden ingeschreven, waardoor zij financiële schade lijden.
3.4. IHW voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] c.s. hebben allereerst bezwaar gemaakt tegen de late indiening van de producties door IHW en hebben met een beroep op artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie verzocht om die producties buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hoewel de producties een dag voor de zitting zijn ingediend [eisers] c.s. daardoor niet in hun belangen zijn geschaad, nu een groot deel van die producties al bekend was bij [eisers] c.s. dan wel niet relevant is voor het onderhavige geschil tussen partijen. De producties van IHW zullen dan ook worden toegelaten.
4.2. De voorzieningenrechter is vervolgens met [eisers] c.s. van oordeel dat de (totstandkoming van de) besluiten tot schorsing en ontzetting van [eisers] c.s. en de daarop volgende procedure van beroep op de alv van 22 juli 2009 op een aantal punten moeilijk de toets der kritiek kunnen doorstaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.3. Aan de besluiten tot schorsing zijn gronden ten grondslag gelegd die geen steun vinden in artikel 6 van de statuten, waarin de schorsing is geregeld, zodat de deugdelijkheid van de grondslag van deze besluiten niet vast staat. De besluiten tot ontzetting berusten ook deels op een onjuiste grondslag. Van de drie door IHW voor de ontzetting vermelde gronden zijn er twee in strijd met de statuten (artikel 7) en de wet (artikel 2:35 BW), waarin de gronden voor een ontzetting limitatief zijn opgenomen. Bovendien zijn noch de besluiten tot schorsing noch de besluiten tot ontzetting op enige wijze gemotiveerd of onderbouwd. Uit die besluiten blijkt dus niet welke verwijten IHW [eisers] c.s. concreet maakt, waardoor het voor [eisers] c.s. niet mogelijk was om zich tegen de schorsing en de ontzetting behoorlijk te verweren. De motivering van een besluit tot schorsing of ontzetting uit het lidmaatschap moet bij het bekendmaken van het besluit aan betrokkene worden medegedeeld, zodat betrokken bekend is met de redenen van het besluit en zich daartegen inhoudelijk kan verweren. Die motivering kan derhalve niet achteraf, zoals in casu het geval is, eerst in dit kort geding worden gegeven.
4.4. [eisers] c.s. hebben verder gesteld dat er geen behoorlijke oproeping van alle leden voor de alv van 22 juli 2009 heeft plaatsgevonden. In dat kader hebben zijn aangevoerd dat de locatie van de alv in het uiterste noorden van het land pas op de avond van die vergadering om 17.30 uur via een e-mail is doorgegeven aan [eisers] c.s. en aan leden die het huidige bestuur ongunstig gestemd zijn, waardoor veel van hen de vergadering niet konden bijwonen. IHW heeft dat niet kunnen ontkrachten. De agenda van de vergadering waarop de locatie is vermeld en de daarbij behorende uitnodigingsbrief die aan de leden zijn verstuurd zijn niet gedateerd, zodat daaruit niet valt af te leiden wanneer de leden bekend konden zijn met de locatie van de vergadering. Voorts hebben [eisers] c.s. onvoldoende weersproken gesteld dat de alv van 22 juli 2009 chaotisch is verlopen. Blijkens de agenda van deze alv was de vergadering alleen toegankelijk voor leden die per 01-01-2009 als lid van IHW stonden ingeschreven en dus niet voor alle leden. [eisers] c.s. hebben onweer¬sproken gesteld dat niet alle leden voor de vergadering zijn uitgenodigd. [eisers] c.s. hebben verklaringen overgelegd van leden die verklaren geen uitnodiging te hebben gehad voor de vergadering. IHW heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet beschikte over een complete ledenlijst waardoor zij niet alle leden kon oproepen. Uit de conceptnotulen van de alv blijkt niet hoeveel en welke leden aanwezig waren en hoeveel volmachten ter vergadering konden worden uitgebracht. IHW erkent dat er leden zijn geweest die aan het begin van de vergadering volmachten hebben overgelegd, maar dat daar verder niets mee is gedaan. Tevens is onduidelijk is of [eisers] c.s. wel voldoende gelegenheid hebben gehad om op de vergadering behoorlijk verweer te kunnen voeren tegen hun schorsing c.q. ontzetting. Voorts is ook niet duidelijk of op de alv wel een stemming heeft plaatsgevonden over de ontzetting van [eisers] c.s. uit hun lidmaatschap. [eisers] c.s. hebben getuigenverklaringen van op de vergadering aanwezige leden overgelegd waaruit blijkt dat er geen stemming en besluitvorming heeft plaatsgevonden over een schorsing of ontzetting van [eisers] c.s. Ook uit de conceptnotulen van de alv is niet eenduidig af te leiden dat er gestemd is over het ontzetten van [eisers] c.s.
4.5. Het bovenstaande roept voldoende bedenkingen op of de bestuursbesluiten tot schorsing en ontzetting van [eisers] c.s. als lid van IHW en de daarop volgende procedure wel in overeenstemming zijn geweest met de wet en de statuten, zodat niet uitgesloten is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de eerdergenoemde besluiten wegens strijd met de wet of de statuten krachtens artikel 2:14 of 2:15 BW nietig geoordeeld moeten worden of voor vernietiging in aanmerking komen. Wat daarvan ook zij, de voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eisers] c.s. in dit kort geding reeds niet voor toewijzing in aanmerking komen vanwege het ontbreken van voldoende (spoedeisend) belang bij het gevorderde. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.6. Uit de vele spanningen en onderlinge problemen die er blijkens dit en het vorige kort geding zijn en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan blijkt duidelijk dat de verhoudingen tussen [eisers] c.s. en (het bestuur van) IHW zodanig ernstig zijn verstoord dat het voor partijen zeer moeilijk zal zijn om in de toekomst in het belang van de vereniging op een vruchtbare manier met elkaar samen te werken, indien [eisers] c.s. weer als lid worden toegelaten. Toelating van [eisers] c.s. tot de vereniging lijkt dan ook het belang van de vereniging en haar leden te schaden. Tegenover dat belang hebben [eisers] c.s. onvoldoende belang om in afwachting van een (eventuele) bodemprocedure over de rechtmatigheid van de hiervoor meermaals genoemde schorsings- en ontzettingsbesluiten bij wege van een spoedvoorziening in kort geding als lid toegelaten te worden tot IHW. IHW heeft in dat verband niet, althans onvoldoende, weersproken gesteld dat [eisers] en [eiser sub 3] geen eigen paarden hebben ingeschreven in het IHW stamboek en dat indien zij wel eigen paarden hebben, zij deze paarden kunnen laten registreren bij een ander stamboek zonder dat zij daarvan hinder of (financiële) schade ondervinden, zodat zij thans onvoldoende (spoedeisend) belang hebben bij het uitoefenen van hun vermeende lidmaatschaps¬rechten. Ten aanzien van [eiser sub 2] heeft IHW onbetwist gesteld dat zijn twee dekhengsten en de andere drie paarden die ingeschreven staan in het stamboek van IHW ook ingeschreven zijn, althans ingeschreven kunnen worden, in andere stamboeken en dat hij kan deelnemen aan stamboekkeuringen en andere stamboek¬activiteiten bij die andere stamboeken, zonder dat hij daardoor hinder of (financiële) schade ondervindt, zodat ook hij thans onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij het uitoefenen van zijn vermeende lidmaatschapsrechten.
4.7. Gelet op al het voorgaande zullen de vorderingen van [eisers] c.s. worden afgewezen. [eisers] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IHW worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van IHW tot op heden begroot op € 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 30 september 2009.