Zaaknummers/rechtbanknummers: 09/30 en 09/31 / 09/716 en 09/717
Beschikking van 12 oktober 2009
[verzoeker 1] en A.C. HOLDING B.V.,
beiden te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. B.Th. Nooitgedagt, kantoorhoudende te (1015 BH) Amsterdam, aan het adres Herengracht 141,
verzoekers tot wraking,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam,
1. MR. [voorzitter meervoudige raadkamer],
2. MR. [lid 1 meervoudige raadkamer],
3. MR. [lid 2 meervoudige raadkamer],
in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige raadkamer van de rechtbank te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als de verzoekers respectievelijk de rechters.
1.1. Op 1 september 2009 heeft mr. Nooitgedagt namens verzoekers een verzoek tot wraking ingediend gericht tegen de rechters.
1.2. De rechters hebben niet in de wraking berust. Zij hebben gezamenlijk hun verweer aan de rechtbank toegezonden. Dit is vóór de mondelinge behandeling aan de raadsman van verzoekers toegezonden.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 28 september 2009 behandeld. Mr. Nooitgedagt is namens verzoekers verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht. De rechters zijn niet verschenen.
1.4. Tenslotte is de beslissing bepaald op heden.
2.1. Namens verzoekers is op 12 januari 2009 door mr. Nooitgedagt een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Dit klaagschrift zou op 4 februari 2009 worden behandeld.
2.2. Het klaagschrift is niet op voornoemde datum behandeld om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen op het klaagschrift te reageren en om de op de beslagen betrekking hebbende stukken in de procedure te brengen.
2.3. Op 5 februari 2009 heeft de officier van justitie zijn schriftelijke reactie op het klaagschrift gegeven. Daarbij heeft hij stukken overgelegd.
2.4. Vervolgens is de datum voor behandeling van het klaagschrift bepaald op 14 april 2009.
2.5. Op deze datum is het klaagschrift wederom niet behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat het klaagschrift zou worden behandeld op 13 mei 2009, de datum waarop in de strafzaak een regiezitting was bepaald.
2.6. Naar aanleiding van de behandeling op 13 mei 2009 heeft de rechtbank bij tussenbeschikking van 27 mei 2009 het onderzoek heropend en het onderzoek geschorst tot een nader te appointeren terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat door de officier van justitie de stukken die nodig zijn om te kunnen beoordelen of het beslag rechtmatig is, aan het dossier worden toegevoegd.
2.7. De officier van justitie heeft bij brief van 30 juni 2009 nadere stukken ingebracht.
2.8. Op 29 juli 2009 is het klaagschrift nader behandeld door de - door de rechters gevormde - meervoudige raadkamer van de rechtbank. Aan het einde van de behandeling is dit onderzoek van de raadkamer gesloten.
2.9. Bij brief van 5 augustus 2009 heeft de officier van justitie nadere stukken toegezonden.
2.10. Bij tussenbeschikking van 12 augustus 2009 heeft de rechtbank het raadkameronderzoek heropend onder de navolgende overwegingen.
“Na sluiting van het onderzoek heeft de raadkamer kennis genomen van het in het kabinet van de rechter-commissaris aanwezige dossier waarin de aanvraag en de daarop gebaseerde beslissing van de rechter-commissaris tot het afgeven van een machtiging tot instellen van het SFO aanwezig is.
De officier van justitie heeft na behandeling in raadkamer van het klaagschrift een kopie van de aanvraag, de onderliggende stukken – er is speciaal voor deze procedure opgemaakt proces-verbaal met 15 bijlagen gevoegd dat is opgemaakt door de hoofdinspecteur van politie [hoofdinspecteur] en gedateerd op 21 januari 2009 – en de beslissing op die aanvraag, alsmede een kopie van alle rechtshulpverzoeken aan de raadsman en de rechtbank ter beschikking gesteld bij brief van 5 augustus 2009.
Teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen te reageren op de na sluiting van het onderzoek overgelegde stukken dient het onderzoek te worden heropend.”
3. De verzoeken en het verweer
3.1. Verzoekers stellen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechters in het geding is nu
a. een behandeling en beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) telkenmale is uitgesteld om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen met het kennelijke doel het dossier te competeren opdat de rechtmatigheid van de gelegde beslagen beoordeeld kan worden;
b. de rechters na sluiting van het onderzoek kennis hebben genomen van het in het kabinet van de rechter-commissaris aanwezige dossier in de hoofdzaak zonder de raadsman van verzoekers daar voorafgaand over te horen, zulks temeer nu de rechter-commissaris bij brief van 11 juni 2008 had bericht geen dossier voorhanden te hebben;
c. de rechters na sluiting van het onderzoek door de officier van justitie toegezonden stukken kennelijk tot de procedure hebben toegelaten zonder de raadsman van verzoekers daar voorafgaand over te horen.
3.2. De rechters hebben schriftelijk verweer gevoerd. Zij hebben aangevoerd dat de behandeling van en de beslissing op de klaagschriften meerdere malen zijn uitgesteld nadat was gebleken dat in de daarop betrekking hebbende dossiers niet alle stukken aanwezig waren om een inhoudelijke beslissing op de klaagschriften te kunnen nemen. Het ging daarbij om stukken die onderdeel uitmaken van de strafdossiers in de hoofdzaak en die zich ergens binnen de rechtbank zouden moeten bevinden, zonder dat duidelijk was waar. Nadat bij de behandeling van de klaagschriften op 29 juli 2009 opnieuw was gebleken dat niet alle benodigde stukken voorhanden waren, is besloten zelfstandig binnen de rechtbankorganisatie, waarvan het kabinet van de rechter-commissaris deel uitmaakt, op zoek te gaan naar die stukken. Deze actie had geen ander doel dan onnodige verdere vertraging van de beslissingen op de klaagschriften te voorkomen. In feite is er geen sprake geweest van het toevoegen van stukken aan de beklagdossiers. Centraal stonden de zich reeds in de rechtbank bevindende strafdossiers, waarvan de desbetreffende stukken deel uitmaakten.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het (Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De onpartijdigheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een bepaalde rechter in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of de rechter voldoende waarborgen bood om iedere gerechtvaardigde twijfel te zijnen opzichte uit te sluiten. Wat laatstgenoemde toets betreft, kan zelfs schijn van belang zijn. Het gaat om het vertrouwen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving het publiek, en in strafzaken vooral ook de verdachte, moet inboezemen. Het standpunt van de verdachte te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd geacht kunnen worden.
4.4. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de rechters in de hoedanigheid van leden van de meervoudige raadkamer van de rechtbank onvoldoende waarborgen hebben geboden om iedere gerechtvaardigde twijfel te hunnen opzichte uit te sluiten. Het uitgangspunt bij een procedure ex artikel 552a Sv is dat het openbaar ministerie het dossier overlegt dat de inbeslagneming(en) betreft en waaruit de rechtmatigheid daarvan blijkt. De rechtbank vraagt het openbaar ministerie het dossier te completeren als de rechtbank daaraan behoefte heeft.
De meervoudige raadkamer is in deze zaak, nadat de beslissing op het klaagschrift reeds enkele malen was uitgesteld om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen opdat de rechtmatigheid getoetst kon worden - aan welke verzoeken het openbaar ministerie kennelijk niet genoegzaam heeft voldaan - zelf ‘op zoek’ gegaan naar deze stukken. Daarmee is tegenover verzoekers de schijn gewekt dat de raadkamer zelf het openbaar ministerie is gaan helpen bij het zoeken van stukken waaruit de rechtmatigheid van het beslag bleek, in plaats van te oordelen op de door het openbaar ministerie overgelegde stukken waaruit deze rechtmatigheid wellicht niet bleek. Hoewel de bedoeling van de meervoudige raadkamer gericht was op completering van het raadkamerdossier, een taak die de raadkamer zich mocht aantrekken en behoorde aan te trekken, is de rechtbank van oordeel dat de rechters door op deze wijze te handelen de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid hebben gewekt.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking zal worden toegewezen.
Wijst toe het verzoek tot wraking van mrs. [voorzitter meervoudige raadkamer], [lid 1 meervoudige raadkamer] en [lid 2 meervoudige raadkamer].
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), J.P. Bordes en M.P.C.J. van Bavel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman op 12 oktober 2009.
de griffier de voorzitter