ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4569

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185072
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van een perceel bouwgrond en de rechtsverhouding tussen partijen na eerdere bodemprocedure

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Arnhem, hebben de eiseressen, Onderling Uitvaartfonds St. Barbara U.A. en Dela Uitvaartverzekeringen N.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhelmina, Stichting Steunfonds Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius-Wilhelmina en Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V. De kern van het geschil betreft de levering van een perceel bouwgrond, waarop een rouwcentrum is gerealiseerd, en de rechtsverhouding tussen partijen na een eerdere bodemprocedure. In die bodemprocedure was een koopovereenkomst tot stand gekomen voor een prijs van € 3.800.000,--, maar de levering was nog niet gerealiseerd. De voorzieningenrechter moest in dit kort geding beoordelen of de eiseressen recht hadden op nakoming van de koopovereenkomst en of de gedaagden verplicht waren om mee te werken aan de levering van het rouwcentrum.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiseressen tot levering van het rouwcentrum toewijsbaar was. De rechtbank had in de eerdere bodemprocedure vastgesteld dat er een rechtsgeldige koopovereenkomst was en dat de gedaagden verplicht waren om het rouwcentrum te leveren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak van de bodemrechter leidend was en dat er geen sprake was van een misslag die een uitzondering op het beginsel rechtvaardigde. De gedaagden werden veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis mee te werken aan de ondertekening en uitvoering van de leveringsakte.

Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, en de voorzieningenrechter besloot dat de eerder gelegde beslagen geen betekenis meer hadden, nu het rouwcentrum aan de eiseressen zou worden overgedragen. Dit vonnis is uitgesproken op 17 juli 2009 door mr. R.J.B. Boonekamp en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 185072 / KG ZA 09-317
Vonnis in kort geding van 17 juli 2009
in de zaak van
1. ONDERLING UITVAARTFONDS ST. BARBARA U.A.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de naamloze vennootschap
DELA UITVAARTVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseressen in conventie,
verweersters in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
tegen
1. de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
2. de stichting
STICHTING STEUNFONDS NIJMEEGS INTERKONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ JONKERBOS NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagden in conventie,
eiseressen in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen.
Partijen zullen hierna St. Barbara, Dela (gezamenlijk ook wel St. Barbara c.s.), CWZ, Stichting Steunfonds en Exploitatiemaatschappij Jonkerbos (gezamenlijk ook wel CWZ c.s.) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de door CWZ c.s. overgelegde productie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van St. Barbara c.s.
- de pleitnota van CWZ c.s.
- de voorwaardelijke eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen CWZ c.s. als eisers en St. Barbara c.s. als gedaagden is in 2007/2008 onder rolnummer 161673/HA ZA 07-1652 een bodemprocedure bij deze rechtbank gevoerd over de levering door St. Barbara aan CWZ van een perceel bouwgrond met een inmiddels daarop gerealiseerd rouwcentrum en een obductieruimte gelegen aan de Burgemeester Daleslaan te Nijmegen (hierna het Rouwcentrum te noemen).
Die procedure had kort gezegd tot inzet het voorkeursrecht van CWZ c.s. tot koop van St. Barbara c.s. van het Rouwcentrum waarvan de koopsom bij wege van bindend advies van 2 mei 2007 door taxateurs was vastgesteld op € 3.800.000,--. Het desbetreffende advies vermeldt dat overleg tussen de taxateurs niet tot een eensluidend standpunt heeft geleid.
Twee taxateurs stelden de koopsom blijkens het advies op € 3.800.000,--; de derde taxateur kwam op € 3.400.000,--. Alleen de beide eerste taxateurs hebben het advies ondertekend.
CWZ c.s. hebben primair gevorderd een verklaring voor recht dat het advies niet een rechtsgeldig bindend advies is zoals bedoeld in het voorkeursrecht in de koopovereenkomst, althans is vernietigd op de voet van artikel 7:904 BW, subsidiair hebben CWZ c.s. gevorderd te verklaren voor recht dat op 12 juli 2007 tussen CWZ c.s. en St. Barbara c.s. een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor € 3.800.000,--, met veroordeling van St. Barbara tot levering tegen die prijs.
Op 16 april 2008 heeft de rechtbank in die procedure een vonnis (hierna het vonnis te noemen) gewezen. Daarbij is de primaire vordering afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen. Voor zover thans van belang luidt dit vonnis als volgt:
“ten aanzien van Uitvaartfonds St. Barbara:
5.1. verklaart voor recht dat op 12 juli 2007 tussen CWZ en Uitvaartfonds St. Barbara een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Uitvaartfonds St. Barbara gehouden is het perceel tegen een koopprijs van € 3,8 miljoen, kosten koper, te leveren aan CWZ, in zoverre levering naar het oordeel van de passerende notaris dient te geschieden via het vermogen van St. Barbara,
5.2. veroordeelt Uitvaartfonds St. Barbara het nodige te doen dat tot die levering zal leiden, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom (…).
ten aanzien van Dela:
5.3. verklaart voor recht dat op 12 juli 2007 tussen CWZ en Uitvaartfonds St. Barbara een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Uitvaartfonds St. Barbara gehouden is het perceel tegen een koopprijs van € 3,8 miljoen, kosten koper, te leveren aan CWZ alsmede dat Dela in haar relatie tot CWZ geen obligatoir of zakelijk recht kan doen gelden op het perceel, in het bijzonder niet een eigendomsrecht als gevolg van een tussen Uitvaartfonds St. Barbara en Dela tot stand gebrachte vervreemding met behulp van een tussen hen op 17 juli 2007 verleden transportakte, noch enig obligatoir recht heeft op grond waarvan Dela (…) jegens CWZ een vordering heeft tot overdracht van het perceel en/of (daarmee samenhangend) schadevergoeding,
5.4. veroordeelt Dela om te gehengen en te gedogen en er alle medewerking aan te verlenen dat Uitvaartfonds St. Barbara het perceel aan CWZ overdraagt en dus levert binnen twee weken na betekening aan Uitvaartfonds St. Barbara van dit vonnis, dan wel indien de notaris dit noodzakelijk acht, het perceel zélf aan CWZ over te dragen binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan Dela, op straffe van een dwangsom (…)
5.5. verklaart de onderdelen 5.2 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad (…)”.
De overige inhoud van het vonnis wordt bij partijen als bekend verondersteld en geldt als hier herhaald en ingelast.
2.2. CWZ c.s. hebben het vonnis niet aan St. Barbara c.s. laten betekenen en geen aanspraak op levering van het Rouwcentrum gemaakt.
St. Barbara en Dela en hebben hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. CWZ is voornemens incidenteel appel in te stellen tegen de afwijzing van haar primaire vordering.
De appelprocedure is op de parkeerrol van het gerechtshof geplaatst en staat voor het nemen van grieven per 23 maart 2010.
Partijen hebben na het vonnis onderhandelingen gevoerd over de levering van het Rouwcentrum aan CWZ in der minne. Die onderhandelingen hebben niet tot resultaat geleid.
2.3. Op het Rouwcentrum rust een tweetal op verzoek van CWZ c.s. en ten laste van St. Barbara op 12 juli 2007 gelegde conservatoire beslagen (tot levering van het Rouwcentrum en tot verhaal van een door CWZ op St. Barbara gepretendeerde vordering).
3. Het geschil in conventie
3.1. St. Barbara c.s. vorderen thans samengevat -:
primair: CWZ te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis mee te werken aan de ondertekening en uitvoering van de door hen als productie 8 aan de dagvaarding gehechte leveringsakte waarbij het Rouwcentrum voor de prijs van € 3,8 miljoen, kosten koper, aan CWZ wordt geleverd, alsmede CWZ te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis de onder 2.3. bedoelde beslagen op te heffen, een en ander versterkt met een dwangsom, en
subsidiair: CWZ te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis hetzij een bevestigend, hetzij een ontkennend – maar in elk geval geen voorwaardelijk – antwoord te geven op de vraag of zij voor een prijs van € 3,8 miljoen eigenaar wil worden van het Rouwcentrum, en om, ingeval van een bevestigend antwoord, CWZ te veroordelen tot medewerking en uitvoering van de levering van het Rouwcentrum en tot opheffing van de daarop rustende beslagen, een en ander zoals onder het primair gevorderde bedoeld, beide veroordelingen eveneens versterkt met een dwangsom.
3.2. CWZ c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. CWZ c.s. vorderen, indien en voor zover de primaire of subsidiaire vorderingen in conventie mochten worden toegewezen, samengevat St. Barbara c.s. te veroordelen tot het stellen van een bankgarantie ten gunste van CWZ c.s., te weten een harde afroepgarantie, afgegeven door een in Nederland gevestigde bank overeenkomstig het NVB-model, voor een bedrag van € 5.265.000,-- althans € 2.340.000,-- althans voor een door de voorzieningenrechter als passend te bepalen bedrag, zulks voordat de notariële eigendomsoverdracht van het Rouwcentrum plaatsvindt, met bepaling dat CWZ c.s. onder deze bankgarantie kunnen claimen, indien uit een onherroepelijke rechterlijke uitspraak voor St. Barbara c.s. een terugbetalingsverplichting voortvloeit en met bepaling dat CWZ c.s. uitsluitend verplicht zijn om gevolg te geven aan de in conventie uit te spreken veroordeling(en), nadat vorenbedoelde bankgarantie is afgegeven.
4.2. St. Barbara c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. De vordering van St. Barbara c.s. is daarop gebaseerd, zoals bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard, dat blijkens het vonnis van 16 april 2008 in de bodemprocedure tussen de partijen een koopovereenkomst voor een prijs van € 3.800.000,--
is tot stand gekomen. In een zaak als deze, waarin de voorzieningenrechter in kort geding een beslissing moet nemen nadat de bodemrechter over hetzelfde geschilpunt reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, geldt (zie HR 19-5-2000, NJ 2001, 407) als uitgangspunt dat de voorzieningenrechter zijn vonnis in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter zonder daarbij de kans van slagen van een tegen dat vonnis ingesteld rechtsmiddel te betrekken en ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht.
5.2. Uit het onder 2.1. geciteerde vonnis blijkt dat de rechtbank een beslissing heeft gegeven omtrent de rechtsverhouding tussen partijen te weten dat een (koop)overeenkomst voor een prijs van € 3.800.000,-- (kosten koper) is tot stand gekomen. Op grond daarvan zijn St. Barbara c.s. gehouden om het Rouwcentrum aan CWZ c.s. te leveren tegen de door de rechtbank bindend geoordeelde koopprijs van € 3,8 miljoen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit - anders dan CWZ c.s. kennelijk menen - uit die beslissing tevens een verplichting aan de zijde van CWZ c.s. voort om het Rouwcentrum af te nemen en om voormelde koopprijs daarvoor te betalen.
St. Barbara c.s. maken thans aanspraak op de nakoming van die verplichtingen van CWZ c.s. en gelet op het onder 5.1. genoemde uitgangspunt moet die aanspraak voorshands ook terecht worden geacht. Voor de beoordeling van de door St. Barbara - die te kennen heeft gegeven haar principaal appel tegen het vonnis onvoorwaardelijk te zullen intrekken -
gestelde koopovereenkomst moet de voorzieningenrechter zich richten naar het vonnis in de bodemprocedure. Dat is niet anders nu St. Barbara c.s. de vordering in die procedure tevergeefs hebben bestreden, maar zich thans bij de veroordeling wensen neer te leggen en nakoming daarvan verlangen, terwijl CWZ c.s. gekregen hebben wat zij subsidiair hebben geëist, maar tegen de afwijzing van de primaire vordering wensen te appelleren.
De mogelijke uitkomst van de appelprocedure moet in dit kort geding buiten beschouwing blijven, terwijl gesteld noch gebleken is dat het vonnis klaarblijkelijk op een misslag berust.
5.3. St. Barbara c.s. hebben - tegenover de betwisting daarvan door CWZ c.s. - voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde afname van het Rouwcentrum door CWZ c.s. Als onweersproken staat vast dat het Rouwcentrum dringend gemoderniseerd dient te worden en dus dient Dela op korte termijn zekerheid te krijgen over de vraag of zij de daarmee gepaard gaande investeringen nog zelf moet verrichten dan wel dat zij de te ontvangen koopprijs kan aanwenden voor andere doeleinden/investeringen. Daarnaast dient duidelijkheid te worden geschapen omtrent de rechtstoestand van het Rouwcentrum gelet op het in 2010 aflopen van de beide huurovereenkomsten die met betrekking tot het Rouwcentrum zijn gesloten. Anders dan CWZ c.s. menen is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de belangen van Dela in dit kort geding wel rekening moet worden gehouden. Dela is immers door een activa/passiva transactie in 2007 St. Barbara opgevolgd als eigenaresse van het Rouwcentrum. Het enkele feit dat die eigendomsoverdracht niet aan CWZ c.s. kan worden tegengeworpen door het eerdere, op verzoek van CWZ c.s. gelegde beslag tot levering, laat onverlet dat Dela in haar verhouding tot St. Barbara en in haar door de activa/passiva transactie in 2007, de daarop volgende levering en het vonnis van 16 april 2008 ontstane rechtsverhouding tot CWZ c.s. belang heeft bij duidelijkheid over de vraag of het Rouwcentrum in haar eigen vermogen blijft of naar dat van CWZ c.s. moet worden overgeheveld.
5.4. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de primaire vordering van St. Barbara c.s. tot het verlenen van medewerking door CWZ c.s. aan de ondertekening en uitvoering van de aan de dagvaarding gehechte leveringsakte toewijsbaar is op de wijze zoals hierna in het dictum is opgenomen. Daarbij zal gelet op het belang van CWZ c.s. om een financiering te kunnen regelen een termijn van 2 maanden worden bepaald. Het belang van St. Barbara c.s. is wel spoedeisend, maar niet zo spoedeisend dat die termijn niet kan worden afgewacht. CWZ c.s. hebben niet gemotiveerd betwist dat de levering dient te geschieden volgens de voorwaarden in de concept-akte.
Nu het Rouwcentrum aan CWZ c.s. wordt overgedragen, hebben de daarop rustende beslagen (die immers door/namens CWZ c.s. zelf zijn gelegd) geen betekenis meer, zodat die beslagen moeten worden opgeheven. Nu de voorzieningenrechter die beslagen zelf opheft, kan het opleggen van een dwangsom achterwege blijven.
5.5. CWZ c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van St. Barbara c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.163,98
6. De beoordeling in reconventie
6.1. CWZ c.s. stellen zich op het standpunt dat St. Barbara c.s. verplicht zijn om zekerheid te stellen voor de terugbetaling van het door CWZ c.s. ten onrechte en/of teveel betaalde bedrag, indien de eigendomsoverdracht op basis van het vonnis achteraf onrechtmatig blijkt te zijn doordat het Gerechtshof in hoger beroep het vonnis zou vernietigen of doordat de koopprijs door de bodemrechter onherroepelijk op een lager bedrag zou worden vastgesteld.
Nu een algemene rechtsgrond voor een verplichting tot het stellen van zekerheid ontbreekt en de voorzieningenrechter overigens geen grond of aanleiding ziet om een dergelijke verplichting in dit geval aan St. Barbara c.s. op te leggen, zal de daartoe strekkende vordering van CWZ c.s. worden afgewezen.
6.2. CWZ c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van St. Barbara c.s. worden begroot op € 408,-- wegens salaris advocaat.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. veroordeelt CWZ c.s. om binnen 2 maanden na de betekening van dit vonnis,
mee te werken aan de ondertekening en uitvoering van de als productie 8 aan de dagvaarding gehechte leveringsakte waarbij het Rouwcentrum voor een prijs van
€ 3,8 miljoen, kosten koper, aan CWZ c.s. wordt geleverd,
7.2. bepaalt dat CWZ c.s. voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder 7.1. bepaalde, aan St. Barbara c.s. een dwangsom verbeurt van € 100.000,--, tot een maximum van € 10.000.000,--,
7.3. heft op de onder 2.3. genoemde beslagen,
7.4. veroordeelt CWZ c.s. in de proceskosten, aan de zijde van St. Barbara c.s. tot op heden begroot op € 1.163,98,
7.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7. weigert de gevorderde voorziening,
7.8. veroordeelt CWZ c.s. in de proceskosten, aan de zijde van St. Barbara c.s. tot op heden begroot op € 408,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 17 juli 2009.