RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3171
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 mei 2009
Hamabel Beheer B.V., eiseres,
gevestigd te Lunteren, vertegenwoordigd door [A],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 mei 2008.
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft verweerder eiseres gelast om vóór 7 april 2008 de overtreding van artikel 2.6.4, eerste lid, van de bouwverordening Ede, op grond waarvan een brandmeldinstallatie dient te voldoen aan de uit NEN 2535 voortvloeiende prestatie-eis van maximaal één ongewenste brandmelding en maximaal één onechte brandmelding per jaar, te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2000 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 20.000.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 27 maart 2009. Voor eiseres is aldaar [B], [functie] van Hamabel Beheer BV, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [X], ambtenaar van de gemeente, vergezeld door [Y] en [Z] van de gemeentelijke brandweer.
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep te kunnen overgaan, dient de rechtbank te beoordelen of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, voor zover hier van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is door de rechtbank per fax ontvangen op 10 juli 2008.
Het bestreden besluit is gedagtekend op 27 mei 2008. Verweerder heeft desgevraagd medegedeeld dat dit tevens de datum van verzending aan (de gemachtigde van) eiseres is.
Hoewel verweerder niet kan aantonen dat verzending daadwerkelijk op die datum heeft plaatsgevonden, is verzending op 27 mei of 28 mei 2008 volgens hem wel aannemelijk, nu het besluit door ARAG Rechtsbijstand (het bureau waarvoor de gemachtigde van eiseres werkzaam is) is geregistreerd als ontvangen op 30 mei 2008.
De rechtbank stelt vast dat indien het besluit niet vóór 29 mei 2008 is verzonden, het beroep nog tijdig is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de ontvangst door ARAG Rechtsbijstand op 30 mei 2008 niet worden afgeleid dat verzending vóór 29 mei 2008, en niet op 29 mei 2008, zou hebben plaatsgevonden. Nu verweerder dat ook anderszins niet kan aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om het ervoor te houden dat verzending op 29 mei 2008 heeft plaatsgevonden. Het beroep is derhalve tijdig ingediend en het beroep van eiseres is ontvankelijk.
Eiseres is exploitant van het Parkhotel "Hugo de Vries" aan de Dorpsstraat 13 te Lunteren. Niet in geschil is dat dit hotel op grond van artikel 2.6.2 van de bouwverordening Ede (verder: de bouwverordening) dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie.
Ingevolge artikel 2.6.4, eerste lid, van de bouwverordening, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, voldoet een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.
Ingevolge het tweede lid is een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen als bedoeld in de NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.
In paragraaf 4.1 van NEN 2535, uitgave 1996, is onder meer aangegeven dat de uitgangspunten waaraan de brandmeldinstallatie moet voldoen, vooraf in de vorm van prestatie-eisen eenduidig moeten zijn geformuleerd. De prestatie-eis ten aanzien van ongewenste respectievelijk onechte brandmeldingen houdt in dat de brandmeldinstallatie niet meer dan een gelimiteerd aantal ongewenste respectievelijk onechte meldingen veroorzaken. Het aantal ongewenste en onechte meldingen moet lager zijn dan het aantal vastgelegd in het programma van eisen.
In paragraaf 4.3.1.2 is "ongewenste brandmelding" gedefinieerd als een brandmelding door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van een brand. In paragraaf 4.3.1.3 is "onechte brandmelding" gedefinieerd als een brandmelding die niet het gevolg is van een brand, of op brand lijkende verschijnselen.
Voor het door eiseres geëxploiteerde hotel is op 3 maart 2004 een Programma van Eisen opgesteld, dat op 8 april 2004 is getekend door onder meer het Hoofd van de Afdeling Preventie van de Brandweer Ede, en is getekend namens eisers. In onderdeel 2 (Eisen) is als prestatie-eis voor ongewenste en onechte brandmeldingen een maximum gesteld van één ongewenste en één onechte melding per jaar.
Hieruit volgt dat de normen waaraan eiseres dient te voldoen en waarop de lastgeving betrekking heeft, voortvloeien uit het specifiek voor eiseres opgestelde en mede namens haar ondertekende Programma van Eisen. Eiseres kon geacht worden met de inhoud van die normen bekend te zijn. Dit is door eiseres ook niet betwist.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat in 2007 vijf ongewenste en twee onechte brandmeldingen hebben plaatsgevonden. Er was derhalve sprake van overtreding van artikel 2.6.4 van de bouwverordening. Als exploitant van het hotel kan eiseres als overtreder worden aangemerkt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Eiseres heeft gesteld dat zij niet in staat kan worden geacht om aan de lastgeving te voldoen. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij reeds de nodige maatregelen heeft getroffen om het aantal ongewenste en onechte meldingen terug te dringen, waaronder het nader instrueren van het personeel en het verplaatsen van enkele melders. Eiseres stelt echter niet te kunnen voorkomen dat er ongewenste of onechte meldingen plaatsvinden als gevolg van het gedrag van gasten of onderhoudsmonteurs of als gevolg van bijvoorbeeld verandering in de luchtvochtigheid of van insecten die in de melders kruipen. Eiseres meent dat in de lastgeving onvoldoende duidelijk is gemaakt op welke wijze ze geacht wordt aan de last te voldoen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2007, LJN: BC0553), dient de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last, gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen te voorkomen.
In de last is aangegeven dat de brandmeldinstallatie de prestatie-eis van maximaal 1 ongewenste brandmelding en 1 onechte brandmelding per jaar niet mag overschrijden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de last hiermee voldoende duidelijk en concreet geformuleerd. Het vereiste van een omschrijving van de te nemen maatregelen gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver, dat van verweerder kan worden verlangd dat hij in de last een technische uiteenzetting geeft over hoe effectief aan deze prestatie-eisen kan worden voldaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres, als exploitant van het hotel, geacht moet worden het in haar macht te hebben om aan de last te voldoen. Het exploiteren van een hotel brengt met zich dat de exploitant geacht moet worden - tot op zekere hoogte - zeggenschap te hebben over en de verantwoordelijkheid te dragen voor het gedrag van de ter plaatse verblijvende gasten en andere personen, zoals monteurs. In dit kader staat onder meer de mogelijkheid open om huisregels op te stellen en personen te instrueren. Voorts staat buiten kijf dat eiseres als exploitant de aangewezen persoon is om onder meer het type en de locatie van de brandmelders te bepalen en het onderhoud daarvan te (laten) verzorgen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat haar niet is gebleken dat, zoals eiseres heeft betoogd, het voldoen aan de prestatie-eisen ook voor veel andere exploitanten een structureel probleem vormt. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de gestelde prestatie-eisen niet haalbaar zouden zijn.
Van de onmogelijkheid voor eiseres om aan de last te voldoen is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Ter zitting is namens eiseres betoogd dat zij van gemeentewege weinig steun ondervindt bij haar pogingen om het aantal onwenselijke en onechte meldingen terug te dringen. Door verweerder wordt dit nadrukkelijk betwist. De rechtbank merkt dienaangaande op dat, voor zover al sprake zou zijn van een onbereidwillige houding van verweerder, daarmee nog niet de rechtmatigheid van de aanschrijving in geding is.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat de gevolgen van loze meldingen maar zeer gering moeten worden geacht. Verweerder heeft in het bestreden besluit genoegzaam uiteengezet dat loze meldingen niet onaanzienlijke onwenselijke gevolgen met zich brengen. De rechtbank acht handhavend optreden door verweerder dan ook niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de lastgeving verbonden dwangsom, die is vastgesteld aan de hand van de criteria, neergelegd in de nota Handhaving 2004, onevenredig hoog is.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post als voorzitter, mr. A.A.J. de Gier en mr. A.M.C.C. Tubbing als rechters, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2009 in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 11 mei 2009