zaaknummer / rolnummer: 182427 / KG ZA 09-179
Vonnis in kort geding van 17 april 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.C.H. Schrömbges te Nijmegen,
de stichting
STICHTING R.O.C. [woonplaats] E.O.,
gevestigd te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. drs. T.L. Hemrica te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [onderwijsinstelling] [adres] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [onderwijsinstelling] [adres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [onderwijsinstelling] [adres] is een onderwijsinstelling voor beroepsonderwijs. Op 19 mei 2008 is [eiseres] met [onderwijsinstelling] [adres] een onderwijsovereenkomst aangegaan
(hierna: de onderwijsovereenkomst) om de voltijds beroepsopleiding “secretariële beroepen” te volgen, aanvang 1 augustus 2008 en eindigend op 31 juli 2011 of zoveel later als waartoe een eventuele vertraging in het voltooien van de opleiding aanleiding geeft.
In artikel 5 van de onderwijsovereenkomst staat vermeld dat de algemene voorwaarden en het studentenstatuut van [onderwijsinstelling] [adres] deel uitmaken van de onderwijsovereenkomst.
2.2. In de “algemene voorwaarden behorende bij de onderwijsovereenkomst [onderwijsinstelling] [adres]” (versie 1 augustus 2007) staat onder meer:
“Artikel 8 Disciplinaire maatregelen
(…)
2. Tegen de deelnemer kunnen, wanneer daartoe aanleiding is, disciplinaire maatregelen worden
genomen, waaronder (…) definitieve verwijdering.
(…)
4. Voor nadere bepalingen betreffende disciplinaire maatregelen, waaronder (…) definitieve
verwijdering, wordt verwezen naar het studentenstatuut.
(…)
Artikel 10 Einde overeenkomst
1. Deze overeenkomst eindigt:
(…)
- Door de definitieve verwijdering van de deelnemer (zie artikel 8 van deze voorwaarden)”
2. [onderwijsinstelling] beëindigt deze overeenkomst door opzegging, indien de deelnemer zijn verplichtingen
ingevolge deze overeenkomst niet nakomt.
Hieronder wordt in ieder geval begrepen langdurige of herhaald ongeoorloofde afwezigheid
tijdens het aangeboden onderwijs voor de opleiding.”
2.3. In het “studentenstatuut regionaal opleidingcentrum [adres] behorende bij de onderwijsovereenkomst” (definitieve versie 2008) is onder andere vermeld:
“Artikel 7 Disciplinaire maatregelen
7.1 Handelen of nalaten van studenten in strijd met de onderwijsovereenkomst (…) kunnen
disciplinair worden bestraft (…)
7.2 [onderwijsinstelling] [adres] kent o.a. de volgende disciplinaire maatregelen:
1. Verwijdering uit de onderwijsactiviteit;
(…)
6. Verwijdering van de instelling.
(…)
7.7 Op voorstel van de teammanager kan de directeur van de sector de student, die zich schuldig maakt aan herhaalde dan wel ernstige overtreding van de regels van de instelling, de in 7.2 onder 6 genoemde disciplinaire maatregel van verwijdering van de instelling opleggen met inachtneming van de volgende bepalingen.
1. De directeur van de sector kan besluiten tot verwijdering van een student nadat
betrokkene (…) in de gelegenheid zijn gesteld hierover te worden gehoord.
(…)
3. Het voornemen tot verwijdering van een student is met redenen omkleed en wordt schriftelijk aan (…) betrokkene en aan het College van Bestuur meegedeeld (…)
4. De student wordt in de gelegenheid gesteld binnen 5 werkdagen na dagtekening van het voornemen tot verwijdering zijn reactie daarop mondeling dan wel schriftelijk aan de directeur van de sector kenbaar te maken (…)
5. Binnen 10 werkdagen na het horen van de student verzendt de directeur van de sector gemotiveerd bij aangetekend schrijven zijn besluit (…)
Artikel 12 Procedure bij bezwaren en klachten
12.1 Bij onjuiste of onzorgvuldige uitvoering van het studentenstatuut hebben studenten (…) het recht bezwaar aan te tekenen, dan wel een klacht in te dienen bij de directeur van de sector (…)
12.8 De directeur van de sector deelt binnen een termijn van drie weken na indiening van de klacht zijn oordeel en een eventueel besluit tot het nemen van een maatregel schriftelijk mee aan klager en beklaagde.
Artikel 13 Procedure bij beroep
13.1 Als een student het niet eens is met een besluit van de directeur van de sector zoals bedoeld in artikel 12.8 kan hij door middel van een beroepsschrift in beroep gaan bij het College van Bestuur van [onderwijsinstelling] [adres].
(…)
13.5 Het College van Bestuur zal in het kader van haar onderzoek de betrokkenen horen of doen horen en maakt binnen 10 werkdagen aan betrokkenen plaats en tijdstip van de behandeling bekend.
(…)
13.8 De uitspraak van het College van Bestuur is bindend.”
2.4. Op 8 oktober 2008 is [eiseres] met [onderwijsinstelling] [adres] aanvullende voorwaarden bij de onderwijsovereenkomst overeengekomen. In die aanvullende overeenkomst staat onder meer:
“Artikel 1
De deelnemer zal tijdens het verdere verloop van zijn studie
- niet ongeoorloofd afwezig zijn (…)
Artikel 2
Indien de deelnemer zich niet houdt aan het in het vorige artikel gestelde, zal de onderwijsinstelling op grond van artikel 9.3 van het studentenstatuut de verwijderingsprocedure versneld in gang zetten, te beginnen met het kenbaar maken aan de student (…) van het voornemen tot definitieve verwijdering.”
2.5. Bij brief van 14 januari 2009 heeft de teammanager secretariële opleidingen van [onderwijsinstelling] [adres] aan [eiseres] onder andere geschreven:
“Helaas hebben wij moeten vaststellen dat jij ook in het kalenderjaar 2009 veelvuldig ongeoorloofd afwezig bent. Dit is voor ons onacceptabel en onbegrijpelijk want:
- op 8 oktober 2008 heb jij een studiecontract ondertekend, waarin staat dat je niet ongeoorloofd afwezig mag
zijn
- op 1 december 2008 heb je een brief van ons gehad, waarin staat dat wij bij enig volgend onrechtmatig
handelen de verwijderingsprocedure zullen starten.
Deze brief is bedoeld om jou op de hoogte te brengen van het feit dat wij inmiddels de verwijderingsprocedure in gang hebben gezet.
Voor de goede orde deel ik je hierbij mede dat je bij de directeur van de sector tegen de bovengenoemde beslissing in beroep kunt gaan overeenkomstig artikel 14 van het Studentenstatuut [onderwijsinstelling] [adres], dat je met de studiegids hebt ontvangen.”
2.6. De raadsman van [eiseres] heeft bij brief van 27 januari 2009 aan [onderwijsinstelling] [adres] bericht dat [eiseres] zich niet met de beslissing van [onderwijsinstelling] [adres] tot verwijdering van
[eiseres] kan verenigen en dat de brief om die reden als bezwaar tegen de verwijderings-beslissing heeft te gelden en tevens als een klacht moet worden beschouwd over de gang van zaken.
2.7. [eiseres] heeft zich op 27 januari 2009 gemeld bij Achmea Vitale om daar in het kader van haar opleiding stage te gaan lopen.
2.8. Achmea Vitale heeft bij emailbericht van 28 januari 2009 aan [eiseres] onder andere geschreven:
“Gisteren heb je je conform afspraak bij Achmea Vitale gemeld. Lopende de ochtend kregen wij (…) een bericht van het [onderwijsinstelling] binnen met de mededeling dat jij niet bij ons mocht zijn omdat het [onderwijsinstelling] twijfelt aan jouw studierichting. Tussen jou en het [onderwijsinstelling] loopt inmiddels een conflict hierover (…)
Ik vind het vervelend voor jou dat je dit conflict hebt maar gezien de omstandigheden en het standpunt van het [onderwijsinstelling] kan ik niet ander dan het besluit nemen dat wij niet met jou verder willen. Een stageplek moet altijd onderschreven worden door de school in dit geval het [onderwijsinstelling]. Hiervan is geen sprake.
Daarnaast vind ik dat jij mij vorige week, toen wij elkaar telefonisch hebben gesproken, had moeten informeren over de ontstane situatie.
Formeel deel ik je bij deze mede dat je stageplaats bij Achmea Vitale hiermee komt te vervallen.”
2.9. Bij brief van 13 februari 2009 heeft de adjunct-directeur sector economie van [onderwijsinstelling] [adres] aan [eiseres] onder meer bericht:
“Hierbij deel ik je mede dat ik de voordracht van (…) teammanager van de opleiding secretarieel, om jou te verwijderen van de opleiding secretarieel, onderschrijf. Per 20 februari 2009 word je definitief verwijderd van deze opleiding.
Voor de redenen van bovenvermelde verwijdering, verwijs ik naar de fax d.d. 9 februari 2009, van mevrouw Hemrica aan dhr. Schömbges.
In artikel 13 van het studentenstatuut wordt de procedure bij disciplinaire maatregelen beschreven. Inzake de procedure tot verwijdering van de instelling geldt het volgende. Je wordt in de gelegenheid gesteld binnen 5 werkdagen na dagtekening van het voornemen tot verwijdering, je reactie mondeling dan wel schriftelijk aan de directeur van de sector (…) kenbaar te maken.
Als je na uitschrijving van de opleiding secretarieel, binnen het [onderwijsinstelling] [adres] geen andere opleiding start, moet je rekening houden met de onderstaande informatie (…)”.
2.10. De fax van 9 februari 2009 van mr. Hemrica waarnaar verwezen wordt in de brief van 13 februari 2009, betreft een fax van 10 februari 2009. Daarin staat onder meer:
“Uw cliënte heeft vanaf het begin herhaald ongeoorloofd verzuimd. Zij is verschillende keren gewaarschuwd voor de gevolgen van ongeoorloofd verzuim. Door deze waarschuwingen in de wind te slaan heeft zij niet voldaan aan haar verplichtingen uit de onderwijsovereenkomst, zoals deze in de overeenkomst en de algemene voorwaarden en het studentenstatuut staat beschreven.
De brief van 14 januari 2009 geldt als opzegging van de onderwijsovereenkomst met uw cliënt (…)”
3.1. [eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1) [onderwijsinstelling] [adres] te veroordelen, uit hoofde van de nakoming van de onderwijsovereenkomst, om [eiseres], na betekening van het vonnis, per direct weer onvoorwaardelijk toe te laten tot de onderwijsactiviteiten (stage daaronder te begrijpen) en alle daarbij behorende faciliteiten, onder meer doch niet uitsluitend door al hetgeen te doen dat in redelijkheid van [onderwijsinstelling] [adres] kan worden gevergd om [eiseres] haar stage bij Achmea Vitale te laten vervolgen, dan wel indien zulks niet meer mogelijk blijkt een andere relevante stageplek voor [eiseres] te arrangeren bij een andere stage-instelling, dan wel indien ook dat niet mogelijk blijkt een relevante stageplek binnen de organisatie van [onderwijsinstelling] [adres] te creëren, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag (met een maximum van € 100.000,00) althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag (inclusief maximum bedrag),
2) [onderwijsinstelling] [adres] te veroordelen tot de kosten van deze procedure, met de verplichting dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als niet binnen acht (8) dagen na betekening van het vonnis zal zijn betaald,
3) [onderwijsinstelling] [adres] te veroordelen tot de nakosten à € 113,00 indien [onderwijsinstelling] aan de veroordeling voldoet zonder dat het vonnis aan haar behoeft te worden betekend en à € 199,00 indien het vonnis aan haar betekend moet worden, te voldoen, te voldoen binnen acht (8) dagen na betekening van het vonnis, met de veroordeling dat de wettelijke rente over deze proceskosten verschuldigd zijn als niet binnen acht (8) dagen na betekening van het vonnis zal zijn betaald.
3.2. [eiseres] legt aan de vorderingen de nakoming van de onderwijsovereenkomst ten grondslag. Als spoedeisend belang daarbij voert [eiseres] aan dat zij door onjuist handelen van [onderwijsinstelling] [adres] thans geen onderwijs (stage inbegrepen) geniet en daardoor studievertraging oploopt.
3.3. [onderwijsinstelling] [adres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen blijkt genoegzaam uit de stellingen van [eiseres].
4.2. Ter zitting heeft [onderwijsinstelling] [adres] verklaard dat haar besluit tot verwijdering van
[eiseres] is gebaseerd op veelvuldige absentie van [eiseres], zoals die volgens [onderwijsinstelling] [adres] blijkt uit de door haar bijgehouden registratie van de uren in de periode
van 3 september 2008 tot met 14 januari 2009 waarop [eiseres] met en zonder bericht afwezig was. [onderwijsinstelling] [adres] heeft die lijst (hierna: het absentieoverzicht) als productie 7 overgelegd. Tegen het absentieoverzicht en tegen de wijze en de gronden waarop [onderwijsinstelling] [adres] het verwijderingsbesluit heeft genomen, komt [eiseres] in dit kort geding op.
4.3. Volgens [eiseres] is zij niet veelvuldig ongeoorloofd afwezig geweest. [eiseres] stelt daartoe dat het absentieoverzicht niet correct is, wat zij in de dagvaarding concreet heeft uitgewerkt. Zij voert daarvoor als eerste aan dat op het absentieoverzicht lesuren staan vermeld die corresponderen met de uren van het vak Duits, terwijl zij Spaans volgt.
[onderwijsinstelling] [adres] heeft dat erkend, maar stelt dat [eiseres] ook veelvuldig niet aanwezig is bij het vak Spaans, wat overigens niet op het absentieoverzicht staat. [eiseres] betwist dat ze veelvuldig de lessen Spaans mist. Daartegenover heeft [onderwijsinstelling] [adres] geen onderbouwing gegeven van haar stelling. [onderwijsinstelling] [adres] heeft slechts aangevoerd dat die absentie uit een ander overzicht volgt, dat zij niet heeft overlegd.
4.4. Tegen het absentieoverzicht voert [eiseres] verder aan dat op dat overzicht ook de herfstvakantie is opgevoerd als gemiste lesuren, evenals de lesuren die zij in verband met haar huwelijk en de daarop volgende huwelijksreis niet gevolgd heeft. In beide gevallen geoorloofde afwezigheid, aldus [eiseres], die niet meegewogen had mogen worden bij de beslissing om haar te verwijderen. [onderwijsinstelling] [adres] heeft erkend dat [eiseres] toestemming had voor afwezigheid voor haar huwelijksreis en voor de herfstvakantie slechts geopperd dat [eiseres] mogelijk als ziek stond geregistreerd.
4.5. Voorts heeft [onderwijsinstelling] [adres] geen afdoende verklaring gegeven voor het vertekende beeld dat het absentieoverzicht geeft omdat daarop ook alle lesuren van de dinsdagen als uren vermeld staan waarop [eiseres] afwezig is, terwijl die afwezigheid geoorloofd is omdat, zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld, voor haar geen lessen zijn ingeroosterd op de dinsdagen.
4.6. Ook de overige absentie-uren op het overzicht worden door [eiseres] betwist.
Uit wat daarover verder op de zitting is gezegd, moet worden geconcludeerd dat [eiseres] mogelijk als ziek stond geregistreerd en dat zij verzuimd had zich beter te melden, hoewel zij aanwezig was. Wat daarvan verder zij, nu [onderwijsinstelling] niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat zij haar beslissing tot verwijdering niet mede heeft gebaseerd op, zoals uit het vorenstaande volgt, geoorloofde absentie, wat in ieder geval geen grond voor verwijdering kan zijn, is in dit kort geding onvoldoende duidelijk geworden dat sprake was van zodanig veelvuldige absentie van [eiseres] dat de beslissing van [onderwijsinstelling] [adres] om [eiseres] te verwijderen daarop redelijkerwijs gebaseerd kon worden.
4.7. Ook anderszins valt het een en ander aan te merken op de handelwijze van [onderwijsinstelling] [adres] met betrekking tot de beslissing van [onderwijsinstelling] [adres] om [eiseres] te verwijderen. Zo zijn op de onderwijsovereenkomst algemene voorwaarden en het studentenstatuut van toepassing verklaard, waarin onder meer regels zijn vervat over de te volgen procedure om te komen tot verwijdering van een leerling. Uitgangspunt is daarom dat die regels van toepassing zijn. [eiseres] heeft echter de vernietiging ingeroepen van de algemene voorwaarden en het studentenstatuut, stellende dat zij die niet heeft ontvangen.
In dat verband heeft [onderwijsinstelling] [adres] ter zitting betoogd dat de algemene voorwaarden en het studentenstatuut in dit geval niet van toepassing waren omdat [eiseres] vanwege groot lesverzuim is verwijderd en het volgen van lessen de kern van de prestaties vormt die voortvloeien uit de onderwijsovereenkomst. Wat daarvan zij, [onderwijsinstelling] [adres] heeft in de brieven van 14 januari en 13 februari 2009 zelf een beroep gedaan op de regels in de algemene voorwaarden en het studentenstatuut en daarop haar aangekondigde en getroffen maatregelen gebaseerd, door expliciet naar het studentenstatuut te verwijzen en daarmee indirect ook naar de algemene voorwaarden, en voorts worden ze ook expliciet genoemd in de fax van 10 februari 2009 van de raadsvrouw van [onderwijsinstelling] [adres]. Het gaat dan niet aan om nu te betogen dat die regels niet van toepassing waren. Het beroep dat [onderwijsinstelling] [adres] nog doet op de vrijheid van inrichting, maakt dat niet anders.
4.8. Daarbij heeft te gelden dat in ieder geval de regels in de algemene voorwaarden en het studentenstatuut over de te volgen procedure om te komen tot verwijdering van een leerling zijn aan te merken als algemene voorwaarden zoals bedoeld in artikel 6:231 BW, omdat die procedureregels zelf niet tot de kern van de onderwijsovereenkomst behoren en [onderwijsinstelling] [adres] niet heeft weersproken dat die bedingen zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen.
4.9. Nu de algemene voorwaarden en het studentenstatuut, althans de procedureregels met betrekking tot de verwijdering van een leerling als algemene voorwaarden hebben te gelden zoals bedoeld in artikel 6:231 BW, had [onderwijsinstelling] [adres] op grond van artikel 6:233 sub b BW juncto artikel 6:234 lid 1 sub a BW [eiseres] een redelijke mogelijkheid moeten bieden om er kennis van te nemen, door de voorwaarden en het statuut vóór of bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst ter hand te stellen. Volgens [eiseres] is dat niet gebeurd. De bewijslast terzake rust op [onderwijsinstelling] [adres] (vgl. o.a. HR 11 juli 2007, NJ 2008, 416).
Het had daarom op de weg van [onderwijsinstelling] [adres] gelegen om aan te tonen dat [eiseres] de algemene voorwaarden en het studentenstatuut heeft ontvangen van [onderwijsinstelling] [adres] vóór of bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst. [onderwijsinstelling] [adres] heeft dat nagelaten.
4.10. Het vorenstaande leidt in dit kort geding tot de vaststelling dat [onderwijsinstelling] [adres] de verwijdering van [eiseres] heeft gebaseerd op procedureregels die zij vóór of bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst aan [eiseres] ter hand had moeten stellen, hetgeen niet is gebeurd. Daarmee is voorshands aannemelijk de gegrondheid van het beroep op vernietigbaarheid.
4.11. Verder heeft te gelden dat [onderwijsinstelling] [adres] op zijn minst genomen op onduidelijke wijze toepassing heeft gegeven aan de procedureregels met betrekking tot de verwijdering.
Zo wordt in de aanvullende overeenkomst van 8 oktober 2008 in artikel 2 verwezen naar artikel 9.3 van het studentenstatuut. [onderwijsinstelling] [adres] heeft niet weersproken dat het studentenstatuut geen artikel 9.3 bevat. Verder verwijst [onderwijsinstelling] [adres] in haar brief van 14 januari 2009 aan [eiseres] naar artikel 14 van het studentenstatuut. Ook van dat artikel heeft [onderwijsinstelling] [adres] niet weersproken dat het niet bestaat. In de brief van 14 januari 2009 wordt voorts niet duidelijk gemaakt welke verwijderingspocedure in gang is gezet, dit terwijl blijkens artikel 7.2 van het studentenstatuut een leerling verwijderd kan worden uit de onderwijsactiviteit, maar ook van de instelling. Over verwijdering uit een opleiding wordt niet gerept.
4.12. Ook de brief van 13 februari 2009 van [onderwijsinstelling] [adres] aan [eiseres] is op zichzelf niet duidelijk. Daarin wordt eerst gesproken over verwijdering van de opleiding en vervolgens over verwijdering van de instelling. Omdat [eiseres] in de brief de gelegenheid krijgt om binnen 5 werkdagen na dagtekening van het voornemen tot verwijdering haar reactie daarop te geven aan de directeur van de sector en gelet op de fax van 10 februari 2009, die in de brief als de fax van 9 februari 2009 wordt betiteld, kan aangenomen worden dat op grond van artikel 7.7 van het studentenstatuut juncto artikel 10 van de algemene voorwaarden, [onderwijsinstelling] [adres] in die brief aan [eiseres] heeft medegedeeld dat
per 20 februari 2009 de onderwijsovereenkomst is beëindigd omdat [eiseres] per die datum definitief is verwijderd van de instelling, maar dat verhoudt zich dan weer slecht met de laatste zin van de brief, waarin de mogelijkheid wordt opengehouden voor het volgen van een andere opleiding binnen [onderwijsinstelling] [adres].
4.13. Voorts is het niet zorgvuldig dat [onderwijsinstelling] [adres] niet heeft gewacht tot 20 februari 2009 en dus op het verstrijken van de termijn van 5 werkdagen waarbinnen [eiseres] kon reageren op het voorgenomen verwijderingsbesluit, door al vóór de brief van 13 februari 2009, te weten op 27 januari 2009, aan Achmea Vitale te berichten dat [eiseres] geen recht heeft op haar stageplaats. Opmerkelijk is daarbij dat, gelet op de brief van 28 januari 2009 van Achmea Vitale aan [eiseres], [onderwijsinstelling] [adres] kennelijk aan Achmea Vitale kenbaar heeft gemaakt dat zij betwijfelt of [eiseres] wel de juiste studie volgt, terwijl dat niet de reden was voor verwijdering van [eiseres]. Het lijkt er dan ook op dat (mede) om een andere reden dan de gestelde veelvuldige absentie is besloten tot verwijdering van [eiseres]. Weliswaar heeft [eiseres] de aanvullende overeenkomst getekend, waarin expliciet vermeld staat dat zij tijdens het verdere verloop van de studie niet ongeoorloofd afwezig zal zijn, maar dat die bepaling is opgenomen omdat [eiseres] te vaak heeft verzuimd lessen te volgen en dat over de absentie veelvuldig is gesproken met
[eiseres], zoals [onderwijsinstelling] [adres] stelt, blijkt nergens uit. Tegenover [eiseres]’s betwisting van (de inhoud van) die gesprekken heeft [onderwijsinstelling] [adres] geen gespreksverslagen overgelegd. Voorts kan [onderwijsinstelling] [adres] niet aantonen dat zij de brief van 1 december 2008, waarin onder meer gesproken wordt over onrechtmatig verzuim, naar welke brief verwezen wordt in de brief van 14 januari 2009, daadwerkelijk heeft verstuurd. Tegenover de betwisting van [eiseres] dat zij die brief heeft ontvangen, heeft [onderwijsinstelling] [adres] een exemplaar van die brief overgelegd die weliswaar is gericht aan [eiseres], maar zonder adres. [onderwijsinstelling] [adres] heeft van de overgelegde brief ter zitting dan ook erkend dat het een uitdraai uit de computer betreft en geen kopie van een verstuurde brief en dat zij de brief in het dossier van [eiseres] niet heeft aangetroffen.
4.14. Bij dit alles valt verder op dat nu [onderwijsinstelling] [adres] zich gelet op de brief
van 13 februari in samenhang met de genoemde fax van 10 februari 2009 op het standpunt stelt dat [eiseres] van de instelling is verwijderd en dat daarmee ex artikel 10 van de algemene voorwaarden de onderwijsovereenkomst is beëindigd, er geen besluit is van de directeur van de sector als bedoeld in artikel 7.7.5. van het studentenstatuut. Opvallend is verder dat er ook geen besluit is van de directeur ex artikel 12.8 van het studentenstatuut op de klacht bij brief van 27 januari 2009 over de gang van zaken met betrekking tot de verwijdering. Dat daarmee is gewacht in verband met dit kort geding, zoals [onderwijsinstelling] ter zitting heeft betoogd, doet er niet aan af dat die besluiten thans in ieder geval ontbreken.
4.15. Dit alles leidt tot de slotsom dat in dit kort geding niet alleen onvoldoende duidelijk is dat [onderwijsinstelling] [adres] haar besluit tot [eiseres]’s verwijdering van de instelling mocht stoelen op ongeoorloofd verzuim, maar ook dat [onderwijsinstelling] [adres] op zijn minst genomen niet zorgvuldig is geweest bij de naleving van de procedureregels terzake. Onder die omstandigheden kan in dit kort geding niet tot het voor [eiseres] verstrekkende oordeel gekomen worden dat de onderwijsovereenkomst is beëindigd door definitieve verwijdering van [eiseres] van de instelling. Dit betekent dat [onderwijsinstelling] [adres] gehouden is tot (hervatting van de) nakoming van de onderwijsovereenkomst. De vorderingen zullen daarom toegewezen worden zoals hierna volgt. Daaronder ook de vordering om te zorgen voor een stageplaats. Dat studenten daar zelf voor moeten zorgen, zoals [onderwijsinstelling] [adres] heeft betoogd, mag zo zijn, maar gelet op de vorenstaande handelwijze van [onderwijsinstelling] [adres] valt het haar te verwijten dat [eiseres] haar stageplaats bij Achmea Vitale heeft verloren.
[onderwijsinstelling] [adres] zal daarom voor een (alternatieve) stagepaats moeten zorgen.
4.16. De dwangsom zal ambtshalve worden beperkt zoals hierna volgt.
4.17. [onderwijsinstelling] [adres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- betaald vast recht 65,50
- in debet gesteld vast recht 196,50
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.150,25
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [onderwijsinstelling] [adres], uit hoofde van de nakoming van de onderwijsovereenkomst, om [eiseres], na betekening van het vonnis, per direct weer onvoorwaardelijk toe te laten tot de onderwijsactiviteiten en alle daarbij behorende faciliteiten en om al hetgeen te doen dat in redelijkheid van [onderwijsinstelling] [adres] kan worden gevergd om [eiseres] haar stage bij Achmea Vitale te laten vervolgen, dan wel indien zulks niet meer mogelijk blijkt een andere relevante stageplek voor [eiseres] te arrangeren bij een andere stage-instelling, dan wel indien ook dat niet mogelijk blijkt binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een relevante stageplek binnen de organisatie van [onderwijsinstelling] [adres] te creëren,
5.2. bepaalt dat [onderwijsinstelling] [adres] voor elke dag dat zij na betekening van dit vonnis geen uitvoering geeft aan het bepaalde onder 5.1. aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van
€ 500,00 met een maximum van in totaal € 50.000,00,
5.3. veroordeelt [onderwijsinstelling] [adres] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.150,25, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.150,25 vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.4. veroordeelt [onderwijsinstelling] [adres] in de nakosten, te betalen op de wijze als vermeld onder 5.3. ad € 113,00 indien [onderwijsinstelling] [adres] aan de veroordeling tot betaling van deze kosten voldoet zonder dat het vonnis aan haar hoeft te worden betekend en ad € 199,00 indien het vonnis aan haar betekend moet worden, te vermeerderen het de wettelijke rente over € 199,00 vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 17 april 2009.