RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/270 en AWB 08/271
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 april 2009
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 25 juli 2007 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [h.27] opgelegd van, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen, € 984.597 en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.928.437 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 2.118, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 736.476.
Verweerder heeft voorts aan eiser met dagtekening 21 juli 2007 voor het jaar 2005 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [H.56]) opgelegd van, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen, € 943.482 en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.834.727 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 67.850, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 707.611.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 november 2007 de navorderingsaanslag, de aanslag en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij fax van 27 december 2007, op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting bij brief van 13 mei 2008 en bij brief van 2 juli 2008 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2009 te Arnhem.
Namens eiser is daar verschenen als gemachtigde mr. [A] ([B]), bijgestaan door [C] ([D] te [Z]) en [E] ([F] te [Q]). Namens verweerder zijn verschenen mr. [G], [H], [I] en mr. [J].
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser en zijn echtgenote drijven gezamenlijk een onderneming in de vorm van een maatschap (hierna: de maatschap). Daarnaast heeft eiser een eenmanszaak. Voorts is eiser enig-aandeelhouder van de besloten vennootschap [K] B.V. (hierna ook: de B.V.). In de maatschap worden binnenlandse veehandelactiviteiten uitgeoefend, in de B.V. buitenlandse veehandelactiviteiten.
2.2. De onroerende zaken die in de B.V. en in de maatschap worden gebruikt vormen voor eiser (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen. Tot de eenmanszaak van eiser behoort ook onroerend goed dat aan derden wordt verhuurd of verpacht. Van die onroerende zaken maakten onder meer deel uit twee percelen landbouwgrond van respectievelijk 1.48.70 ha (kadastraal bekend als sectie [V1]; hierna: [V1]) en 5.32.90 ha (kadastraal bekend als sectie [V2]; hierna: [V2]), totaal 6.81.60. ha, gelegen in het gebied “[R]” (hierna: de percelen). De percelen zijn door eiser op 9 oktober 2000 in eigendom verkregen. Het gebruik en genot daarvan waren door eiser in de maatschap ingebracht.
2.3. Op 10 november 2001 is eiser met [L], een boomkweker, schriftelijk overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2002 de onder 2.2. genoemde percelen voor de duur van zes jaren worden verpacht aan [L], voor € 300 per ha per jaar, in totaal € 2.040 per jaar. Op 22 november 2001 is de overeenkomst goedgekeurd door de Grondkamer Oost. Op de verpachte grond zijn door [L] bomen geplant. De pacht is nadien verlengd tot 2011.
2.4. Eiser heeft eveneens met ingang van 1 januari 2002 van [L] een perceel van gelijke grootte teruggepacht. Het teruggepachte perceel ligt dichter bij de woning van eiser dan de door eiser aan [L] verpachte percelen. Op dat perceel grazen sindsdien koeien.
2.5. Met ingang van 1 januari 2002 heeft eiser de aan [L] verpachte percelen overgebracht van zijn ondernemingsvermogen naar zijn privévermogen. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 heeft eiser uitgaande van een waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: WEVAB) van € 255.600 en een boekwaarde van € 45.485 voor de daarbij behaalde winst ad € 210.115 de landbouwvrijstelling geclaimd. Naar aanleiding daarvan zijn door verweerder bij brief van 4 augustus 2004 onder meer de volgende vragen gesteld:
“ Onlangs heb ik in behandeling genomen de aangifte inkomstenbelasting 2002 van uw cliënt de heer [X] te [Z]. In verband hiermee heb ik nog aanvullende informatie nodig.
Er wordt 6.80.00 ha grond overgebracht van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen. Ik verzoek u de volgende vragen te beantwoorden:
1. Welke bijzondere omstandigheid rechtvaardigt de overbrenging van de grond van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen.
2. In welke zin onderscheidt de naar het privévermogen overgebrachte grond zich van de overige grond die tot het ondernemingsvermogen blijft behoren?
3. Waarvoor is de grond vanaf het moment van heretikettering tot op heden gebruikt?
4. Door wie worden de werkzaamheden op de grond feitelijk verricht?
(...)
6. Welke langetermijnsverwachtingen bestaan er met betrekking tot het gebruik van de grond?
7. Bestaan er (al dan niet concrete) plannen tot verkoop van de grond? Zo ja, wanneer zijn de plannen tot (eventuele) verkoop voor het eerst opgekomen?
8. Is er sprake van toekomstige wijzigingen in het streek- en/of bestemmingsplan die van invloed (kunnen) zijn op de waarde van de grond?
9. Welke gegevens heeft u hierover?
10. Is de WEV hoger dan de WEVAB of bestaat er aanleiding te veronderstellen dat de WEV mogelijk hoger is dan de WEVAB?”.
2.6. Bij brief van 11 augustus 2004 schrijft drs. [M] RA ([D] Accountants & Adviseurs BV) namens eiser in antwoord daarop onder meer het volgende:
“1. Ingaande 1 januari 2002 wordt de grond verpacht en is derhalve niet meer dienstbaar aan het landbouwbedrijf.
2. Deze grond is niet meer dienstbaar aan het landbouwbedrijf.
3. Pachter heeft de grond in gebruik als bomenkweker.
4. Pachter
(...)
5. Verpachting t.b.v. boomkwekerij.
7. Geen concrete verkoopplannen
8. Niet bekend
9. Zie 8.
10. Nee.”.
2.7. Bij brief van 18 augustus 2004 heeft verweerder in reactie op de onder 2.6. genoemde brief aan de heer [C] onder meer het volgende geschreven:
“ Bij een nadere beoordeling van de feiten kom ik tot de conclusie dat ik niet beschik over alle relevante informatie.
Om te kunnen beoordelen of de totale boekwinst van de grond, welke ontstaat bij de overbrenging van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen, onder de landbouwvrijstelling valt verzoek ik u nog de volgende informatie aan mij in te zenden.
De gronden werden/worden zowel gebruikt in het landbouwbedrijf (landbouwvrijstelling van toepassing) als ten behoeve van de veehandel (geen landbouwvrijstelling van toepassing*).
Wilt u zo uitvoerig mogelijk met betrekking tot alle in het bezit van belanghebbende zijnde gronden per perceel aangeven in hoeverre dit perceel werd/wordt gebruikt ten behoeve van de landbouw en in hoeverre ten behoeve van de veehandel.”.
2.8 In reactie op de onder 2.7 vermelde vragenbrief, heeft [M] het volgende geantwoord:
“ Alle gronden behorende bij de onderneming van onze cliënt worden nagenoeg geheel gebruikt t.b.v. het landbouwbedrijf.
(...)
De grond welke in 2002 naar prive is overgeboekt is in 2001 gebruikt voor het verbouwen van mais t.b.v. het mesten van eigen koeien.”.
2.9. De aanslag IB/PVV 2002 is opgelegd met dagtekening 6 oktober 2004. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij in overeenstemming met de aangifte vastgesteld op
€ 31.942 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 2.118.
2.10. Op 28 september 2004 heeft eiser aan makelaarskantoor [N] (hierna: de makelaar) schriftelijk opdracht gegeven tot bemiddeling bij verkoop.
2.11. Op 29 december 2004 heeft eiser de percelen verkocht aan drie projectontwikkelaars gezamenlijk, te weten [O] B.V., [AA] B.V. en [BB] B.V. De koopprijs bedroeg € 2.147.040. Levering van die percelen heeft plaatsgevonden op 2 maart 2005. Van de levering is een notariële akte opgemaakt.
2.12. Met ingang van 1 november 2006 is door verweerder een boekenonderzoek ingesteld. Aanvankelijk betrof dit de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2004. Naar aanleiding van de bevindingen van verweerder daarbij is ook de aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 bij het onderzoek betrokken voor wat betreft de percelen [V1] en [V2]. Verweerder heeft met dagtekening 4 juli 2007 daarvan een rapport opgemaakt. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
“ De te belasten boekwinst in 2005 kan (...) als volgt worden becijferd:
WEV 6.81.60 ha á € 315.000 (= gerealiseerde verkoopprijs) € 2.147.040
Af: boekwaarde € 45.485
Boekwinst: € 2.101.555
Landbouwvrijstelling:
WEVAB 6.81.60 ha á € 37.500 € 255.600
Af: boekwaarde € 45.485
Landbouwvrijstelling: € 210.115
Te belasten in 2005 € 1.891.440
(...)
Mochten belastingplichtige en zijn adviseur overgaan tot het aanvechten van de stelling welke hiervoor is ingenomen, dat overbrenging naar privé in 2002 niet is toegestaan en dat het verkoopresultaat belast is uiterlijk in het jaar van juridische levering, en zou men daarin rechtens in het gelijk worden gesteld, dan is duidelijk dat overbrenging naar privé in 2002 niet kan tegen de WEVAB, maar dan moet worden uitgegaan van de WEV. Vooralsnog kan gesteld worden dat de WEV gelijk is aan de gerealiseerde verkoopprijs volgens de verkoopovereenkomst van december 2004.
Mocht in een latere fase van de procedure blijken dat een meer precieze waardering noodzakelijk is dan kan alsnog tot taxatie worden overgegaan.
Alsdan bedraagt de te belasten boekwinst:
WEV 6.81.60 ha á € 315.000 (= gerealiseerde verkoopprijs) € 2.147.040
Af: boekwaarde € 45.485
Boekwinst: € 2.101.555
Landbouwvrijstelling:
WEVAB 6.81.60 ha á € 37.500 € 255.600
Af: boekwaarde € 45.485
Landbouwvrijstelling: € 210.115
Blijft te belasten in 2002 € 1.891.440
(...)
Het gaat hier om een subsidiaire stellingname. Omdat de eerste insteek is dat overbrenging in 2002 niet mogelijk is, dat daardoor de grond tot aan het moment van verkoop verplicht ondernemingsvermogen is en dat daarmee een belastbaar voordeel ontstaat in (uiterlijk) 2005. De aanslag over 2002 wordt ter behoud van rechten (...) opgelegd met deze winstcorrectie (...)”.
2.13. Verweerder heeft een kopie van enkele bladzijden uit de agenda voor het jaar 2004 van de echtgenote van eiser overgelegd. Daarin is onder meer opgeschreven:
- bij 23 juli: “[CC] [06.]”;
- bij 27 juli “ ½ 10 [N] en
- bij 31 juli: “ Vaart in het verhaal”.
2.14. Verweerder heeft voorts een notitie van de makelaar overgelegd. Daarop staat het volgende geschreven:
“[X] Boekhouder [C]
- fiscaal voorbehoud: Moet nog op privé.
- Streven is 20 dec afronden
- Boomkweker (...) 2006
- eenmalige pachtovk
- geen afspraak over kluit rooien”.
2.15. Verweerder heeft verder een schriftelijke verklaring overgelegd afkomstig van [DD], looninspecteur bij het UWV, die in 2003 namens het UWV een boekenonderzoek bij de maatschap heeft ingesteld met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2002. De verklaring is opgemaakt op 28 januari 2008. In de verklaring staat onder meer het volgende vermeld:
“ Op 2 mei 2003 heb ik Mts [X] (8076.21.171.L01) bezocht in het kader van een boekenonderzoek. Ik was toen nog werkzaam voor het UWV. Ik heb toen gesproken met de heer en mevrouw [X]. (aan de eetkamertafel)
(...)
De heer [X] vertelde gronden in zijn bezit te hebben –gelegen tussen de woning en de flats van [Q]- waarvan hij hoopte dat de gemeente deze een keer zou willen kopen. Dit is mij bijgebleven omdat ik wel inzag dat dit lucratief zou kunnen zijn. En dat er een redelijke kans was dat de gemeente [Q] wel een keer zou willen uitbreiden.”.
2.16. Verweerder heeft een aantal artikelen overgelegd afkomstig uit de hierna genoemde kranten met onder meer de volgende inhoud:
Uit de Gelderlander van 30 november 2000:
“ In de grote aardappelschuur van loonwerker [EE] verzamelden zich veertien maanden geleden goed 120 mensen om eens te praten over de toekomst van het [R]. Buurgemeente [Q] had namelijk laten weten dat zij wegens (toekomstig) ruimtegebrek wel in dit gebied wilde gaan bouwen. Reden genoeg voor de hoofdzakelijk agrarische bevolking van het [R] om zich nader op hun eigen leefomgeving te bezinnen.
Hierop volgde de oprichting van een stuurgroep waarin naast bewoners, ook de gemeente [Z], de Gewestelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (GLTO), de provincie, het Servicecentrum Plattelandsvernieuwing Achterhoek (SPA), de Wild Beheer Eenheid [Z] (WBE), en de Vereniging voor Natuur- en Milieu-educatie zitting namen.”.
Uit de Tubantia van 8 februari 2001:
“ Nieuwe woningen wil [Q] in de toekomst bouwen op lege plekken in de stad, maar ook in het [R]. Daarom is volgens het gemeentebestuur (...) een grenscorrectie met [Z] noodzakelijk. [Q] wil niet fuseren met [Z].”.
Uit de Gelderlander van 23 augustus 2001:
“Op korte termijn kan [Q] op eigen grond woningen en bedrijven laten bouwen. Wat de gevolgen voor [Z] zijn op gebied van woningbouw in een later stadium is niet duidelijk.”.
Uit de Gelderlander van 2 oktober 2001:
“ Het [R] vormde tijdens de ingelaste commissievergadering Algemene Zaken nog even een punt van discussie. Dat kwam omdat Groen Links en de PvdA al eerder lieten weten dat er niet op voorhand woningen in dat gebied zouden moeten komen.
GroenLinks zou het liefst zien dat het [R] ongemoeid wordt gelaten.”.
Uit de Gelderlander van 3 oktober 2001:
“ Dat [Q] graag een deel van de [R] aan haar grondgebied wil toevoegen bevestigde Wethouder [FF] van [Q]. (...) Na uitbreiding in westelijke en zuidelijke richting zou woningbouw in het [R] “ onderzoek waard zijn” verwoordde hij het standpunt van zijn raad.”.
Uit de Gelderlander van 15 juni 2002:
“ De gemeentelijke herindeling in de Achterhoek is deels van de baan. Centrumgemeenten [Q] zal alleen achterblijven. (...)
Dat is het gevolg van de afspraken die CDA, LPF en VVD bij de kabinetsformatie hebben gemaakt. De drie partijen zijn overeengekomen dat samenvoegingen van gemeenten alleen op vrijwillige basis doorgaan.
(...)
De geplande fusie van [Q] en [Z] gaat nu niet door, voorziet ook gedeputeerde [GG]. Vooral in [Z] was veel verzet. De kans is groot dat [Q] alleen achter zal blijven, omdat geen van de andere buurgemeenten bereid is met [Q] samen te gaan.”.
Uit de Gelderlander van 3 mei 2003:
“ [Z] en [S] hebben het even helemaal gehad met [Q]. (...) Van [Z] wil [Q] een gebied dat groot genoeg is om een nieuwbouwwijk met duizenden woningen te kunnen bouwen.
Het is nog niet in het college besproken maar De [Z] wethou[HH] is heel boos op [Q]. [HH] vindt het onbegrijpelijk dat een groot deel van het [R] wordt geclaimd. “[Z] was niet in beeld, daar was geen behoefte aan (...).”.
Uit de Gelderlander van 30 januari 2004:
“Waren er ooit plannen om [Z] in zijn geheel aan [Q] toe te voegen, nu kan deze gemeente tot haar vreugde opgaan in de grote plattelandsgemeente [T]. Wel wordt er een grenscorrectie toegepast. [Q] krijgt een stukje [Z] ten behoeve van woningbouw.”.
Uit de Tubantia van 30 januari 2004:
“ In een acht uur durend debat heeft de Kamer gisteren wijzigingsvoorstellen ingediend om de centrumgemeenten meer ruimte tot ontwikkeling te gunnen. Dat geldt voor [Q], dat de huidige gemeente [S] plus een groene strook van [Z] krijgt toegeschoven.”.
Uit de Gelderlander van 3 februari 2004:
“ Het [R] mag niet in een woonwijk veranderen. Dat vindt de gemeenteraad van [Z]. (...) Als het amendement van het Tweede Kamerlid Van Beek vandaag wordt aangenomen dan gaat het stuk natuur- en landbouwgebied naar [Q]. En dat wil [Z] niet, (...).
(...)
De [Z] raad wil koste wat het kost voorkomen dat [Q] woningen gaat bouwen in Het [R]. Daarbij wijzen de fracties op het provinciaal streekplan, waarin staat dat woningbouw in een ecologische verbindingszone verboden is. Het [R] bestaat voor een groot deel uit de ecologische verbindingszone (...)”.
Uit de Tubantia van 4 februari 2004:
“ De Tweede Kamer heeft gistermiddag in grote lijnen ingestemd met het wetsvoorstel voor de gemeentelijke herindeling in de Achterhoek.
(...)
Verder krijgt [Q] de gemeente [S] en een stukje van de gemeente [Z] er bij”.
2.17. Op 29 juni 2004 is het plan voor de gemeentelijke herindeling van Oost-Gelderland goedgekeurd. Het bestemmingsplan waarvan het [R] deel uitmaakt, is nadien niet gewijzigd.
2.18. Door eiser is een brief overgelegd met dagtekening 21 juni 2007, afkomstig van Ir. [CC] ([N], makelaars en rentmeesters) met onder meer de volgende inhoud:
“ In december 2004 is een koopovereenkomst gesloten tussen de heer [X] als verkoper en een drietal projectontwikkelaars als koper. Deze koopovereenkomst had betrekking op percelen landbouwgrond in “het [R]” en is door bemiddeling van ons kantoor tot stand gekomen.
De opdracht tot verkoop is op 28 september 2004 aan ons kantoor verstrekt.
Voor die datum heeft door ondergetekende acquisitie plaatsgevonden. Voor zover ik kon nagaan was hiertoe op 23 juli 2004 een eerste afspraak gepland, die overigens is afgezegd door de heer en mevrouw [X]. Op 28 juli 2004 hebben we een nieuwe afspraak kunnen maken.
Beide afspraken zijn op mijn initiatief tot stand gekomen. Ik ben in de zomer van 2004 actief op pad geweest om onroerend goed, gelegen in “het [R]” in bemiddeling te krijgen, omdat vanaf mei 2004 geruchten waren dat “het [R]” in het kader van de gemeentelijke herindeling naar [Q] zou gaan en deswegens mogelijk in aanmerking zou komen voor woningbouw.
Ik herinner mij dat de heer [X] in eerste aanleg niets wilde weten van verkoop.
Slechts mijn verzoek of ik hem op de hoogte mocht houden van de verdere ontwikkelingen, gaf mij een argument om in een later stadium weer contact met hem te zoeken.
Eind van augustus/begin september 2004 begon de belangstelling van projectontwikkelaars concrete vormen aan te nemen, op grond waarvan ik, wederom op mijn initiatief, een nieuwe afspraak op 14 september 2004 gemaakt heb met de heer [X].”.
2.19. Eiser heeft voorts een notariële akte overgelegd van 24 januari 2001. Bij die akte is een perceel van 5.60 are landbouwgrond geleverd in ruil voor een ander perceel van 1.03 ha, beide gelegen in de gemeente [Z]. De waarde van het perceel van 5.60 are (kadastraal bekend als sectie V nummer 260) is volgens die akte f 3.920 en de waarde van het perceel van 1.03 ha (kadastraal bekend als sectie V nummer 273) f 72.100. Als toegift is betaald een bedrag van f 68.180. Volgens artikel 3 van die akte zal de grond door de nieuwe eigenaren worden gebruikt als landbouwgrond.
2.20. Eiser heeft ook aantekeningen overgelegd die de door de controleambtenaar bij het boekenonderzoek in november 2006 zijn gemaakt. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“ Pacht 2004
[L] € 2.100
Privé ontvangen € 2.040
Hoe zit dit? ? in verband met ligging akk.”.
2.21. Voor het jaar 2005 heeft eiser aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 57.061 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 59.406.
In geschil zijn voor wat betreft de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 de antwoorden op de volgende vragen:
1. Of in 2002 overbrenging van de percelen van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen van eiser was toegestaan;
2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, of de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) hoger was dan de WEVAB;
3. Of het ontbreken van een nieuw feit aan navordering in de weg staat;
4. Of de boeten terecht zijn opgelegd.
Eiser beantwoordt de vragen 1 en 3 bevestigend en vraag 4 ontkennend. Verweerder beantwoordt de vragen 1 en 3 ontkennend en vraag 4 bevestigend. Voor wat betreft vraag 2 stelt eiser zich op het standpunt dat de WEV niet hoger is dan de WEVAB. Verweerder bestrijdt dat.
Voor wat betreft de aanslag voor het jaar 2005 is in geschil of de winst behaald bij de levering van de grond belast is. Eiser beantwoordt die vraag ontkennend; verweerder beantwoordt die vraag bevestigend.
Eiser stelt dat hij de percelen heeft verpacht, omdat deze ver van zijn woning zijn gelegen en niet pasten in zijn bedrijfsvoering. Volgens eiser was er met ingang van 1 januari 2002 sprake van een ingrijpende wijziging van het gebruik van de percelen en vormde dit een bijzondere omstandigheid die overbrenging van die grond naar privé rechtvaardigde. Eiser verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 1988, nr. 24 901, BNB 1988/332 en naar de uitspraak van Hof Leeuwarden van 26 september 1991, nr. 150/90, FED 1991/906. Volgens eiser rust op verweerder de last te bewijzen dat de WEV hoger was dan de WEVAB. Volgens eiser was dat niet het geval. Volgens eiser werd grond gelegen in hetzelfde gebied in maart 2002 nog verkocht voor € 31.764 per ha. Eiser verwijst daarvoor onder meer naar de onder 2.19. genoemde akte.
Volgens eiser beschikt verweerder niet over een nieuw feit. Volgens eiser heeft hij alle door verweerder gestelde vragen volledig en juist beantwoord. Volgens eiser kan aan de uitlating van UWV-ambtenaar [DD] geen betekenis worden toegekend omdat deze in 2007 is gedaan terwijl de door [DD] ingestelde controle in 2003 heeft plaatsgevonden, die controle niet de inkomstenbelasting betrof en er toen omtrent de gemeentelijke herindeling nog niets bekend was. Volgens eiser had de gemeente [Q] in het verleden slechts zeer vage premature plannen tot bouwen van woningen in het gebied Het [R], maar waren die afhankelijk van politieke besluitvorming die eerst in 2006 werd afgerond. Eiser wijst er in dit verband op dat [R] voorheen niet tot de gemeente [Q] behoorde. Volgens eiser is pas als gevolg van de besluitvorming van de Tweede Kamer in 2004 de waarde van de gronden gestegen. Volgens eiser had hij tot eind september 2004 geen voornemen tot verkoop van de grond. Eiser verwijst daarvoor naar de onder 2.18. geciteerde brief van makelaar [N] van 21 juni 2007.
Volgens eiser staat ook het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg. Volgens eiser heeft de in 2004 tussen hem en verweerder correspondentie geleid tot een welbewuste standpuntbepaling. Eiser verwijst voor dit standpunt naar de onder 2.20. weergegeven aantekeningen van de ambtenaar die het boekenonderzoek heeft ingesteld.
Volgens eiser was hij ook niet te kwader trouw.
Volgens eiser is de winst die hij in 2005 heeft behaald een onbelaste vermogensmutatie.
Voor wat betreft de boete stelt eiser dat sprake is van een pleitbaar standpunt en voorts dat gelet op HR 1 december 2006, nr. 40.518, VN 2006/62.4 de handelingen van zijn belastingadviseur niet aan hem kunnen worden toegerekend.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat overbrenging van de verpachte percelen in 2002 niet gerechtvaardigd was vanwege onzekerheid over de toekomstige aanwendingsmogelijkheden daarvan. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de in 2005 behaalde winst in 2002 in de heffing dient te worden betrokken.
Volgens verweerder is er sprake van een nieuw feit. Volgens verweerder heeft eiser met de antwoorden in zijn brief van 11 augustus 2004 onjuiste en onvolledige inlichtingen verstrekt. Verweerder wijst op de vermelding in de onder 2.14. weergegeven notitie van de makelaar van eiser van “ Moet nog op privé”. Volgens verweerder is met name vraag 10 uit zijn brief van 4 augustus 2004 onjuist beantwoord.
Volgens verweerder is eiser te kwader trouw. Voor wat betreft de boete stelt verweerder zich op het standpunt dat er sprake is van voorwaardelijke opzet en dat gelet op de ernst van de gedragingen een boete van 75% van de verschuldigde belasting gerechtvaardigd is.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van het voor 2002 vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 34.154, vernietiging van de boete, vaststelling van de aanslag voor het jaar 2005 op een bedrag van -/- € 57.601 en vergoeding van de integrale kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep, door eiser begroot op totaal € 4.000 (€ 1.500 voor de kosten van de bezwaarfase en € 2.500 voor de kosten van het beroep).
Verweerder concludeert tot verwerping van de standpunten van eiser.
4. Beoordeling van het geschil
Overbrenging van de percelen naar het privévermogen in 2002?
Vast staat dat de percelen [V1] en [V2] tot 1 januari 2002 tot het ondernemingsvermogen van eiser behoorden. Met ingang van die datum zijn de percelen door eiser voor de duur van zes jaren verpacht aan een boomkweker die de gronden voor zijn onderneming heeft aangewend. Tussen partijen is niet in geschil dat die omstandigheid op zichzelf een omstandigheid is die overbrenging van de percelen van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen rechtvaardigt.
Verweerder stelt dat er op het moment van verpachting onzekerheid bestond over de toekomstige aanwendingsmogelijkheden van genoemde percelen. Volgens verweerder bestond die onzekerheid eruit dat het gebied waarin die percelen zijn gelegen, het [R], mogelijk in de toekomst voor woningbouw zou worden aangewend. Volgens verweerder stond dit eraan in de weg dat eiser de percelen in 2002 van zijn ondernemingsvermogen naar zijn privévermogen overbracht.
De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. De door verweerder gestelde onzekerheid betreft aanwendingsmogelijkheden van de grond buiten de onderneming van eiser en houdt niet in dat de gronden mogelijk door eiser in de toekomst weer voor zijn bedrijfsuitoefening zullen worden gebruikt. Aan overbrenging van de vermogensbestanddelen naar het privé-vermogen staat deze omstandigheid op zichzelf bezien dus niet in de weg. Zo er reden is om daarmee rekening te houden, dan kan dat alleen tot uitdrukking komen in de waardering van die gronden bij de overbrenging daarvan naar het privé-vermogen van eiser. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de omstandigheid dat eiser de percelen ging verpachten aan een derde, overbrenging van de percelen van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen van eiser rechtvaardigde.
Uit het voorgaande volgt dat de percelen in 2002 door eiser mochten worden overgebracht naar zijn privévermogen. Dat brengt mee dat het beroep betreffende de aanslag voor het jaar 2005 en de daarmee verband houdende boete gegrond is.
Waardering van de percelen
De vraag is vervolgens of op het moment van overbrenging de WEV hoger was dan de WEVAB.
Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover hier van belang, behoren niet tot de winst voordelen uit het landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden voor zover die waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.
De overbrenging van de percelen is geschied en mocht, gelet op het hiervoor overwogene, ook geschieden op 1 januari 2002. Bij het opleggen van de aanslag is ervan uitgegaan dat de WEVAB-waarde op dat moment € 255.600 bedroeg en dat de WEV niet hoger was.
Nagegaan moet worden of verweerder met hetgeen hij heeft overgelegd aannemelijk heeft gemaakt dat de WEV op 1 januari 2002 hoger was dan de WEVAB-waarde. De bewijslast daarvan rust op verweerder. De rechtbank acht verweerder niet geslaagd in het leveren van dat bewijs. De rechtbank acht hiervoor het volgende redengevend.
Door verweerder is geen taxatierapport overgelegd. Verder blijkt uit de door verweerder overgelegde krantenartikelen niet dat op 1 januari 2002 al sprake was van zogenoemde “warme grond”.
Uit de door verweerder overgelegde krantenberichten van vóór de datum waarop de percelen naar het privévermogen van eiser werden overgebracht, 1 januari 2002, blijkt niet van plannen om in het gebied woningen te bouwen. De vermelding in het artikel van 8 februari 2001 uit de Tubantia van de wens van de gemeente [Q] om in het [R] te bouwen, is niet voldoende voor een ander oordeel. Aan de wens van de gemeente [Q] om dat gebied aan haar gemeente toe te voegen, komt geen betekenis toe nu zij over de bestemming van dat gebied niet kon beschikken en uit niets blijkt dat op 1 januari 2002 verwacht kon worden dat zij daarover in de toekomst wel zou kunnen beschikken. Om dezelfde reden komt ook geen betekenis toe aan de instelling van de stuurgroep van diverse belangenorganisaties in 2000 in reactie op de door de gemeente [Q] geuite wens in de toekomst in dat gebied te willen bouwen. Overigens blijkt uit het bericht uit de Gelderlander van 3 oktober 2001 dat, ook als de gemeente [Q] wel over het [R] zou kunnen hebben beschikken, de bestemming van dat gebied voor woningbouw nog geenszins vast stond. Eerst na uitbreiding in westelijke en zuidelijk richting, zou de mogelijkheid van woningbouw in dat gebied eventueel aan de orde komen. Dat het [R] nadien toch aan [Q] zou worden toegedeeld, is pas in 2004 duidelijk geworden.
Voor wat betreft de berichtgeving van na 1 januari 2002 geldt het volgende. Anders dan verweerder stelt, zijn de gebeurtenissen na 1 januari 2002 alleen van belang voor zover zij licht werpen op de waarde van de percelen op 1 januari 2002. Uit de door verweerder overgelegde krantenartikelen van na die datum kan niets over de waarde van de percelen op 1 januari 2002 worden afgeleid. Dat geldt ook voor de verklaring van [DD].
Ook acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het koffiedik kijken is wat de invloed is van de gemeentelijke herindeling op de waarde van de percelen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de waardering in 2002 de WEV hoger was dan de WEVAB.
Ook anderszins heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de WEV op 1 januari 2002 hoger was dan de WEVAB. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de door eiser overgelegde akte, als hiervoor genoemd onder 2.19., blijkt dat de waarde van de daarbij verkocht percelen, gelegen op het aangrenzende perceel [V3], nog geen jaar eerder, in 2001 fl. 7 per m2 bedroeg, derhalve fl. 70.000, c.q. € 31.764 per ha. Genoemde prijs is lager dan de waarde waarvan eiser bij de berekening van de overdrachtswinst is uitgegaan, te weten € 37.500 per ha (€ 255.600 : 6.81.60).
Uit het voorgaande volgt dat ook het beroep tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2002 en de in verband daarmee opgelegde boete gegrond moet worden verklaard.
De vraag of een nieuw feit met betrekking tot het belastingjaar 2002 aan navordering in de weg staat, hoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten die hij voor de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. Eiser heeft die kosten begroot op € 4.000, waarvan € 1.500 voor de behandeling van het bezwaar. Volgens eiser is er sprake van een onzorgvuldige aanslagregeling en is hij op lichtvaardige wijze betrokken in de bezwaar- en beroepsprocedure.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 april 2007, nr. 41 235, LJN: BA2820, BNB 2007/260 geoordeeld dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) grond is indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of in rechte handhaaft, terwijl op het moment dat het bestuursorgaan dat doet, duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
Daarvan is hier geen sprake. Voor wat het jaar 2002 betreft geldt het volgende. De definitieve aanslag voor het jaar 2002 is opgelegd op 16 oktober 2004. Aan eiser zijn daaraan voorafgaand vragen gesteld, waaronder de vraag of er al dan niet concrete plannen waren tot verkoop van de grond. Eiser heeft in zijn antwoord daarop van 11 augustus 2004 niettemin geen melding gemaakt van de lopende besprekingen met de makelaar over de verkoop van de percelen. Daarmee heeft hij de vragen onjuist en onvolledig beantwoord. Verweerder is nadien daarmee bekend geworden. Niet op voorhand stond vast dat dit gegeven niet van belang kon zijn voor de waardering van de percelen op 1 januari 2002. Alleen daarom al hoefde het voor verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 niet duidelijk te zijn dat die belastingaanslag niet in rechte stand zou houden.
Ook voor wat betreft het jaar 2005 ziet de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Was de rechtbank tot het oordeel gekomen dat overbrenging van de percelen naar het privévermogen van eiser in 2002 niet gerechtvaardigd was, dan was mogelijk de boekwinst in 2005 belast geweest.
Er is derhalve geen aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de werkelijke kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank vindt wel aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de forfaitair te berekenen kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de in verband daarmee opgelegde boete gegrond;
- verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2005 en de in verband daarmee opgelegde boete gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2002 tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.154 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.118;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 57.061 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 67.850;
- vernietigt de boetebeschikking opgelegd in verband met de navorderingsaanslag IB/PVV 2002;
- vernietigt de boetebeschikking opgelegd in verband met de aanslag IB/PVV 2005;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen en
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2009
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, en mr. M.C.G.J. van Well en mr. R.A.V. Boxem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.