ECLI:NL:RBARN:2009:BI3438

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
158708
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake asbestvervuiling en tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem diende, hebben eisers, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen gedaagden, eveneens wonende te [woonplaats], met betrekking tot asbestvervuiling en de gevolgen daarvan voor de nakoming van een koopovereenkomst. De rechtbank heeft op 29 april 2009 een vonnis gewezen na een deskundigenbericht. De deskundige had gerapporteerd over de mogelijkheid om een oppervlakteverharding van betonplaten aan te brengen op een dikke laag grof puin, waarbij de aanwezigheid van asbest een complicerende factor bleek te zijn. Eisers stelden dat het puin niet deugde en dat de aanwezigheid van asbest hen noopte tot het maken van extra kosten voor het verwijderen van het puin. De rechtbank constateerde dat de deskundige buiten zijn opdracht had gerapporteerd en dat de partijen onvoldoende inzicht hadden gegeven in de kosten die zij hadden gemaakt voor het verwijderen van het puin en de asbest. De rechtbank verwees de zaak naar de rol om partijen de gelegenheid te geven hun standpunten verder toe te lichten en aan te passen. De beslissing van de rechtbank was dat verdere beoordeling van de zaak aan de orde moest komen, waarbij de aard en omvang van de asbestvervuiling en de gemaakte kosten centraal stonden. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 27 mei 2009 voor uitlating en overlegging van stukken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 158708 / HA ZA 07-1214
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.P.J. Rubens.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2008
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisers]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Naar aanleiding van het laatste tussenvonnis heeft de deskundige een rapport uitgebracht gedateerd 3 december 2008. [eisers] hebben op vele punten bezwaren tegen het rapport van de deskundige. Die bezwaren komen er in hoofdlijn op neer dat de deskundige zich niet heeft beperkt tot een feitelijke beantwoording van de hem door de rechtbank gestelde vragen, maar buiten het terrein van zijn deskundigheid oordelen en opvattingen geeft die aan de rechter zijn voorbehouden. Die bezwaren zijn op tal van punten terecht. Alles in het rapport wat niet een feitelijke beantwoording inhoudt van de door de rechtbank gestelde vragen laat de rechtbank buiten beschouwing. Het is niet nodig op alle door [eisers] afzonderlijk gemaakte bezwaren in te gaan.
2.2 Door de wijze waarop de deskundige buiten de hem gegeven opdracht heeft gerapporteerd en de daarop gevolgde uitvoerige detailkritiek van [eisers], is het kennelijk ook voor partijen niet meer duidelijk waarover onderzoek door de deskundige is gevraagd en waarom. [eisers] hebben blijkens de dagvaarding en het proces-verbaal van de comparitie aan hun vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagden] doordat zich ongeveer 400 m3 puin in de bodem bevindt (dagvaarding 10). Dat hebben zij aldus uitgewerkt dat het anders dan zich liet aanzien niet om gebroken puin ging, maar om grof puin dat niet een stabiele ondergrond vormt voor de verharding met betonplaten die zij wilden aanbrengen (dagvaarding 9, 16, 17), waardoor het puin verwijderd moest worden en het aanleggen van die verharding veel meer heeft gekost, dan in het geval het gebroken puin zou zijn geweest, temeer omdat bij verwijdering het puin ook nog asbest bleek te bevatten. Kortom hun stelling dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordde was beperkt tot het niet probleemloos kunnen aanbrengen van een verharding op de bestaande puinverharding. Aangezien [gedaagden] gemotiveerd hebben betwist dat de verharding met betonplaten niet op het grove puin kon worden aangebracht, heeft de rechtbank aan de deskundige in de eerste plaats gevraagd:
“1. Is het mogelijk om op een dikke laag grof puin zoals die in dit geval aanwezig was zonder problemen een oppervlakteverharding van betonplaten aan te brengen zonder daarvoor de gehele laag te verwijderen?
2. Zo ja, op welke wijze had dat gekund, welke werkzaamheden zouden daarvoor nodig zijn geweest, en welke kosten zouden met die werkzaamheden zijn gemoeid? Zijn deze kosten hoger dan de kosten die nodig zouden zijn geweest om een zelfde laag gebroken puin geschikt te maken voor een oppervlakteverharding met betonplaten? Zo ja, hoeveel hoger?”
2.3 De deskundige heeft -kort gezegd- aangegeven dat en hoe het aanbrengen van oppervlakteverharding met betonplaten op het grove puin zonder volledige verwijdering daarvan mogelijk zou zijn geweest en tegen welke meerkosten ten opzichte van de kosten indien het gebroken puin zou zijn geweest, te weten € 3.920,-, wat zo’n € 22.700,- minder is dan [eisers] nu hebben uitgegeven. [eisers] hebben de bevindingen van de deskundige hieromtrent in enkele opzichten bestreden. Daarop zal de rechtbank zonodig later nog ingaan, want in de conclusie na deskundigenbericht lijken [eisers] een andere feitelijke grondslag aan hun vordering te gaan geven. Zij stellen zich daarin kennelijk op het standpunt dat de aanwezigheid van asbest tussen het puin op zichzelf reeds maakt dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt (pos. 14, 21, 28 en 29) en tot verwijdering van het puin noopte, los van de vraag of daarop een oppervlakteverharding van betonplaten kon worden aangebracht. Dat is nieuw want eerder hadden [eisers] de kwestie van het asbest tussen het puin slechts opgevoerd als een omstandigheid die de kosten van het weghalen van het puin ten behoeve van het aanbrengen van de verharding nog heeft verhoogd. [eisers] stellen nu dat het puin met asbest moest worden verwijderd omdat zij anders op met asbest vervuilde grond zouden komen te zitten waarop zij niet veilig en onbekommerd zouden kunnen wonen en waarmee zij in de toekomst bij verkoop ook een probleem zouden krijgen.
2.4 Die stellingen nopen tot een hernieuwde beoordeling van de vraag of de geleverde zaak niet over de eigenschappen beschikte die voor normaal gebruik nodig zijn en of [gedaagden] in die zin toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de koopovereenkomst doordat het puin vermengd was met asbest, los van de kwestie van de grofheid van het puin en de vraag of daarop een betonplatenverharding was aan te brengen. De rechtbank heeft uit de conclusies na deskundigenbericht de indruk dat de partijen -[gedaagden] in het bijzonder- de wijziging van de grondslag van de vordering en de (mogelijke) implicaties daarvan voor de verdere beoordeling nog onvoldoende hebben onderkend. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen om de partijen de gelegenheid te geven hun standpunten verder toe te lichten en hieraan aan te passen.
2.5 In dit verband moet ook aan de orde komen de aard en de omvang van de asbestvervuiling. [gedaagden] hebben betwist dat sprake was van (noemenswaardige) asbestvervuiling (antwoord 21). De deskundige heeft naar aanleiding van een op de (kostenverhogende) aanwezigheid van asbest gerichte vraag onder 1.3 van zijn rapport hierover het volgende bericht:
“Bijkomende verassing bestaat uit de constatering dat er mogelijk zich asbest bevindt tussen het ontgraven puin. Hiertoe worden materialen in depot gezet op het terrein en worden deze bemonsterd door een erkend bedrijf: Enviroplan gevestigd te Weurt. Het resultaat van het onderzoek is dat er asbest is aangetroffen en ter onderzoek is aangeboden aan Eurofins analytico gevestigd te Barneveld. Hieruit komt naar voren dat er een 3-tal verwerkingsopties worden aangeboden:
1. alles afvoeren als asbesthoudend materiaal: voor 240 ton bedragen de kosten dan € 10.000,- (circa € 42,--/ton)
2. afzeven, waarbij circa 55 ton asbesthoudend materiaal moet worden afgevoerd en 185 ton herbruikbaar puin. De totale kosten van deze optie bedraagt volgens Enviro € 6.500,- (afgaande op een prijs voor het verontreinigde materiaal van 42 euro, zou dan de afvoer van cat.1 steenpuin circa € 23,- gaan kosten)
3. de laatste optie bestaat uit het verder uitzoeken en wegnemen van herkenbare asbest(plaat)delen, zodat de concentratie afneemt en het totaal van 42 ton kan worden afgevoerd als herbruikbaar materiaal. De kosten hiervoor zijn geraamd op € 5.500,-.
Er is uiteindelijk gekozen voor optie 2 waarbij uiteindelijk 254 ton asbesthoudende grond/puin is afgevoerd en nog eens circa 190 tot herbruikbaar puin.”
[gedaagden] hebben dit een en ander in hun conclusie na deskundigenbericht niet betwist. Er is dus aanleiding om aan te nemen dat er tussen het puin circa 55 ton asbesthoudend materiaal heeft gezeten.
2.6 Verder zal aan de orde moeten komen welke kosten [eisers] voor het verwijderen van het puin met asbest en het aanvullen van de bodem precies hebben gemaakt en welke werkzaamheden daartoe precies zijn verricht. Uit het deskundigenbericht valt dat niet af te leiden. Het antwoord van de deskundige op de vraag naar de redelijkheid van de door [eisers] gemaakte kosten geeft geen enkel inzicht in welke kosten er zijn gemaakt terzake waarvan precies. Onderliggende stukken ontbreken. [eisers] hebben daarin tot op heden zelf ook onvoldoende inzicht gegeven. Bij dagvaarding hebben zij als productie 7 4 facturen overgelegd van I en I Milieu aan Van Zet BV dd 15 mei 2007, 6 juni 2007, 5 juli 2007 en 3 juli 2007. De twee eerste facturen betreffen “verhardingswerkzaamheden bedrijfsterrein” zonder verdere omschrijving van de verrichte werkzaamheden. Bij brief van 15 november 2007 hebben [eisers] een handgeschreven specificatie overgelegd die volgens hen betrekking heeft op de facturen van 15 mei en 6 juni 2007. Die specificatie is op gelinieerd blocnote papier geschreven. Daaruit blijkt niet wie die heeft gemaakt of aan de hand waarvan, noch op welke factuur die betrekking heeft. De beide andere facturen bevatten wel een zekere specificatie, maar het is zonder nadere toelichting niet overal duidelijk waarop de diverse posten betrekking hebben. Dat de facturen aan Van Zet BV zijn gericht, doet ook de vraag rijzen of de kosten wel door [eisers] zijn gemaakt en dus ook of zij schade hebben geleden. Van Zoggel c.s. zullen bij akte alsnog nauwkeurig gespecificeerd uiteen moeten zetten welke werkzaamheden exact zijn verricht voor het verwijderen van het puin en het asbest (waaronder ook hoeveel ton asbest is vrijgekomen en wat daarmee is gebeurd) en het aanvullen van de grond en welke bedragen daarvoor precies in rekening zijn gebracht en (door wie) betaald, onder overlegging van gespecificeerde offertes, facturen en betalingsbewijzen.
2.7 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 27 mei 2009 voor uitlating/overlegging stukken als bedoeld in de rechtsoverwegingen 2.4 en 2.6, eerst aan de zijde van [eisers]
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.