ECLI:NL:RBARN:2009:BI2569

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/293
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schikkingsvoorstel als geen besluit in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 6 februari 2009, staat de vraag centraal of een schikkingsvoorstel van een bestuursorgaan kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. van Steenwijk, had een verzoek ingediend om afkoop van het recht op een bovenwettelijke uitkering. De rechtbank oordeelt dat het schrijven van mr. Stolwijk van 19 april 2007 geen besluit bevat, omdat het niet voldoet aan de vereisten van een definitief besluit. De rechtbank benadrukt dat een besluit pas als zodanig kan worden aangemerkt wanneer er een schriftelijk document is dat onmiskenbaar als definitief kan worden beschouwd, inclusief de juiste ondertekening en vermelding van rechtsmiddelen.

De rechtbank stelt vast dat de brief van eiseres van 15 februari 2007 door verweerder terecht als een schikkingsvoorstel is aangemerkt. Het proces van overleg en onderhandeling tussen partijen moet worden afgerond met een definitief besluit, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank wijst erop dat de inhoud van een besluit, de ondertekening en de vermelding van rechtsmiddelen essentieel zijn om te kunnen spreken van een besluit. Aangezien het schrijven van verweerder niet aan deze eisen voldoet, is er geen sprake van een besluit.

De rechtbank concludeert dat de opvatting van eiseres niet in lijn is met de tekst van de regeling en dat er geen redenen zijn om haar standpunt te handhaven. De rechtbank bevestigt dat verweerder discretionaire bevoegdheid heeft bij het nemen van besluiten en dat de afwijzing van het verzoek om afkoop niet onredelijk was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644, en het Kadaster wordt aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Eiseres ontvangt ook het door haar betaalde griffierecht van € 143 terug.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/293
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 6 februari 2009
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S. van Steenwijk,
tegen
de Raad van Bestuur van het Kadaster, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 december 2007.
2. Procesverloop
Bij brief van mr. Stolwijk van 18 juli 2007 is eiseres meegedeeld dat verweerder reeds bij brief van 19 april 2007 op haar verzoek van 15 februari 2007 om afkoop van het recht op bovenwettelijk uitkering heeft beslist en geen aanleiding ziet om op het herhaalde verzoek van eiseres in te gaan.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 december 2008. Eiseres is aldaar niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door mr. S van Steenwijk. Ook de echtgenoot van eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [A].
3. Overwegingen
Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2007 (reg.nr. AWB 06/2138 AW), voor zover hier van belang, heeft de rechtbank eiseres op grond van artikel 10:12 van het Algemeen Kadaster Ambtenarenreglement nieuw (Akarn) per 1 augustus 2005 ontslag verleend onder toekenning van een uitkering die gelijk is aan het voor eiseres geldende totaal aan uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Regeling, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW, met dien verstande dat het uitkeringspercentage gedurende drie maanden op 93% en vervolgens op 83% van het dagloon als bedoeld in de Regeling wordt bepaald. Daarbij is het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak daarvoor in de plaats treedt. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 februari 2007 heeft eiseres verweerder verzocht om afkoop van het recht op bovenwettelijke uitkering voor 30% van de nominale waarde zoals bepaald in artikel 17 van de Regeling. Daarbij is aangegeven dat het hoger beroep zal worden ingetrokken op het moment dat deze afkoop en de gevolgen van de verschuiving van de ontslagdatum zijn afgehandeld.
Bij brief van 19 april 2007 mr. T.M.H. Stolwijk, werkzaam als advocaat en procureur bij het Kadaster, is eiseres meegedeeld dat verweerder geen aanleiding ziet om daarop in te gaan.
Bij brief van 12 juli 2007 heeft eiseres verweerder verzocht om een voor beroep vatbare beslissing.
Bij brief van mr. Stolwijk van 18 juli 2007 is eiseres meegedeeld dat verweerder reeds bij brief van 19 april 2007 op het verzoek om afkoop van het recht op bovenwettelijk uitkering heeft beslist en geen aanleiding ziet om op het herhaalde verzoek van eiseres in te gaan.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft eiseres verweerder opnieuw verzocht om een voor beroep vatbaar besluit. Tevens is voorwaardelijk bezwaar gemaakt tegen de brief van 19 april 2007.
Bij brief van 27 september 2007 heeft mr. Stolwijk eiseres meegedeeld dat verweerder blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in de brief van 18 juli 2007.
Bij brief van 23 oktober 2007 heeft eiseres de gronden van het bezwaar ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen. Gelet op het feit dat volgens mededelingen van verweerder [X] het primaire besluit heeft genomen en ondertekeningsmandaat aan mr. Stolwijk heeft verleend, was [X], gelet op het bepaalde in art. 10:3, derde lid, van de Awb, niet bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het beroep van eiseres dient derhalve gegrond te worden verklaard. Gelet op het besluit van de Raad van Bestuur van het Kadaster van 9 juni 2008 waarbij de Raad van Bestuur het besluit van [X] voor zijn rekening neemt, zal de rechtbank bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Bij deze beoordeling is van belang of het schrijven van mr. Stolwijk van 19 april 2007 een besluit bevat. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Verweerder heeft de brief van eiseres van 15 februari 2007 terecht aangemerkt als een schikkingsvoorstel. Bij het doen van schikkingsvoorstellen en de reactie daarop van een gemachtigde van een bestuursorgaan pleegt een periode van overleg en onderhandeling te volgen waarin tussen gemachtigden of tussen een gemachtigde en een partij standpunten worden uitgewisseld, aangepast en aanbiedingen worden gedaan. Van een besluit waarbij dit proces wordt afgerond of afgebroken, is naar het oordeel van de rechtbank pas sprake als van de zijde van het bestuursorgaan een schriftelijk document komt waarvan op onmiskenbare wijze duidelijk is dat het hier om een definitief besluit gaat. Deze eis vloeit voort uit de eisen van goed werkgeverschap zoals dit in de Ambtenarenwet is verwoord en het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur genaamd het fair play beginsel.
Dat het om een besluit gaat dient in het algemeen te blijken uit de inhoud van het besluit, de ondertekening daarvan en de vermelding van de rechtsmiddelverwijzing. Gezien het feit dat het bedoelde schrijven niet aan deze vereisten voldoet, is er geen sprake van een besluit.
Gelet op het bovenstaande gaan het tweede primaire besluit en de beslissing op bezwaar uit van het verkeerde uitgangspunt, namelijk dat er een besluit met formele rechtskracht zou zijn over hetzelfde onderwerp als het vermeend herhaald besluit. De motvering van de beslissing op bezwaar is daarmee ondeugdelijk.
Gelet hierop zal de rechtbank bezien of tijdens de procedure dit motiveringsgebrek materieel voldoende is hersteld om de rechtsgevolgen ervan toch in stand te laten. De rechtbank merkt daarbij het volgende op.
In artikel 17 van de Regeling is bepaald dat op aanvraag van betrokkene het recht op bovenwettelijke uitkering op grond van deze regeling voor 30% van de nominale waarde kan worden afgekocht.
Eiseres is van mening dat verweerder op de aanvraag om tot afkoop over te gaan alleen een positief besluit kan nemen en dat verweerder dus niet bevoegd is om op grond van beleidsoverwegingen tot een weigering van de aanvraag over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze opvatting van eiseres niet strookt met de tekst van de regeling en er ook overigens geen redenen zijn om de opvatting van eiseres voor juist te houden.
Dat betekent dat er sprake is van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder mag naar het oordeel van de rechtbank bij het besluit op de aanvraag daarbij inschattingen over de kans dat de uitkering daadwerkelijk zal moeten worden betaald en de kans dat een ingesteld hoger beroep succesvol zal zijn betrekken. Nu in het verweerschrift verweerder zich in ieder geval op deze tweede grond heeft beroepen en deze afwijzingsgrond, mede gelet op de van toepassing zijnde marginale toetsing, op het moment dat het bestreden besluit werd genomen niet onredelijk was, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst het Kadaster aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat het Kadaster het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. P.L. de Vos , rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 6 februari 2009