ECLI:NL:RBARN:2009:BH5397

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180648
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst met betrekking tot gemeentelijk monument

In deze zaak vorderde de eiseres, eigenaresse van een woning, nakoming van een koopovereenkomst met de gedaagden, die de woning hadden gekocht. De gedaagden, echtelieden, hadden hun verplichtingen uit de koopovereenkomst opgeschort vanwege de onduidelijkheid over de vergunningen voor een serre die zonder de vereiste vergunning was gebouwd. De woning had de status van gemeentelijk monument, wat extra beperkingen met zich meebracht voor verbouwingen en gebruik. De eiseres had deze status niet aan de gedaagden gemeld voor de koop, wat leidde tot een tekortkoming in de overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden hun verplichtingen konden opschorten met het oog op een mogelijke ontbinding van de koopovereenkomst, gezien de kans dat de serre afgebroken moest worden. De rechter stelde dat de verkoper verplicht was om de woning vrij van lasten en beperkingen te leveren, tenzij deze uitdrukkelijk door de koper waren aanvaard. De rechter bepaalde dat de gedaagden de woning moesten afnemen, maar dat de verplichting tot betaling van de koopsom voor een deel opgeschort mocht worden in verband met de schade die zij zouden lijden door de status van het gemeentelijk monument. De uitspraak benadrukte de mededelingsplicht van de verkoper en de rechten van de koper in het geval van verborgen gebreken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 180648 / KG ZA 09-79
Vonnis in kort geding van 27 februari 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procesadvocaat mr. M.F.G. Mulders te Zaltbommel,
tegen
[eisers],
echtelieden, wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. W.H. van Otterloo te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres], en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van partijen
- de conclusie van eis in de niet-betekende dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenares van het woonhuis met garage en verdere toebehoren aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). [eiseres] heeft in 2002 een serre aan de woning doen bouwen.
2.2. Op 17 juli 2008 heeft [eiseres] de woning verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor een koopprijs van € 580.000,00, kosten koper. In de schriftelijke vastlegging van de koop (hierna: de koopovereenkomst), die namens/door partijen op 24 juli 2008 is ondertekend, is bepaald dat de akte van levering gepasseerd zal worden op 2 januari 2009
of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen. Voorts staat in de koopovereenkomst onder meer:
“5.3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis en garage in particulier gebruik. Koper verklaart ermee bekend te zijn, dat het verkochte meer dan 100 jaar oud is (…)
5.7. Verkoper is wel (lopende adviesaanvraag voor) aanwijzing, dan wel aanwijzingsbesluit, dan wel registerinschrijving bekend van de onroerende zaak:
b. tot beschermd stads- of dorpsgezicht of voorstel daartoe als bedoeld in artikel 35 Monumentenwet ”
2.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bij brief van 31 oktober 2008 [eiseres] onder andere bericht:
“Zoals reeds bekend is zijn we na koop van je huis op een aantal problemen gestuit (…)
Er is ons gebleken dat:
• het koopcontract onvolledig is wat betreft de monumentale status van het pand: het koopcontract vermeldt dat je huis ligt in een woongebied met beschermd stadsgezicht.
De woning is echter sinds 1992 tot gemeentelijk monument verklaard, dit is niet vermeld in het koopcontract en ook niet ter sprake geweest in de onderhandelingen. Je zult begrijpen dat dit de nodige (financiële) consequenties voor ons heeft, welke naar ons idee niet voor onze rekening komen.
Inmiddels hebben wij contact met de monumentencommissie van [woonplaats].
Ons is medegedeeld dat de gehele woning onder hun bevoegdheid valt en dat zij handhavend
gaan optreden als van de regels wordt afgeweken. Nu er sprake blijkt te zijn van een monument,
dienen we dus niet alleen een bouwvergunning aan te vragen voor onze geplande verbouwing,
maar ook een monumentenvergunning. Dit laatste brengt vertraging en extra kosten met zich
mee (…)
• De serre:
is zonder bouwvcrgunning aangebouwd, dat wil zeggen zonder de vereiste bouwvergunning
én monumentenvergunning. De gemeente kan hiertegen handhavend optreden en in het
slechtste geval dient de serre afgebroken te worden. Wij hebben hierover juridisch advies
ingewonnen en gebleken is dat wij als koper van een bestaand huis ervan uit mogen gaan
dat de bouw is geschied met inachtneming van de op dat moment geleden voorschriften.
Hierover hebben wij geen andere afspraken gemaakt (…)
Ook met betrekking tot de (financiële) gevolgen inzake de bouw van de serre en de daaruit
voortvloeiende problemen met de gemeente (…) zijn wij van mening dat deze niet voor onze
rekening dienen te komen.
Wij verwachten dan ook dat jij ofwel alsnog zorgt voor de vereiste vergunning dan wel dat de
gemeente een gedoogbeschikking geeft (…)”
2.4. Bij brief van 18 november 2008 heeft de gemeente [woonplaats] aan [eiseres] onder meer geschreven:
“Op 11 november 2008 hebben wij van u een brief ontvangen waarin u ons verzoekt om schriftelijk aan te geven dat de huidige situatie van het beschermd gemeentelijk monument [adres] te [woonplaats] het uitgangspunt is voor de aanvraag om een wijzigings- en bouwvergunning. Dit in verband met de verbouwplannen van de potentiële kopers van uw eigendom. Wij kunnen u hierover het volgende meedelen.
Wij kunnen u hierbij meedelen dat de huidige situatie van het beschermd gemeentelijk monument [adres] te [woonplaats] het uitgangspunt is voor de aanvraag om wijzigings- en bouwvergunning.”
2.5. De raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft bij e-mailbericht van 16 december 2008 aan [eiseres] onder meer geschreven:
“(…) In de brief van 31 oktober jl. aan u hebben mijn cliënten uitvoerig de nadelen verbonden aan de status van monument geschetst. Het behoeft geen betoog dat mijn cliënten de overeenkomst niet, althans niet onder de zelfde voorwaarden zouden hebben gesloten indien hun de juiste juridische status van het pand bekend was gemaakt. Het nadeel dat cliënten lijden bevat onder meer de volgende elementen:
- vrijwel voor iedere wijziging in het pand is toestemming nodig van de gemeentelijke monumentencommissie.
Langdurige procedures zijn het gevolg;
- de bouwkosten in een monument liggen volgens de architect gemiddeld 20% hoger;
- wijzigingen, een meerwaarde van het pand tot gevolg hebbende, zoals door cliënten gepland, waaronder het
- rechttrekken van de achtergevel met glaspui, zijn niet toegestaan. Dakkapellen, als ze al worden toegestaan,
- mogen slechts een bescheiden afmeting hebben;
- aanpassingen ten behoeve van leeftijdbestendig wonen zoals het aanpassen van de steile trap, het aanbrengen
van vloerverwarming, het vervangen van raamkozijnen etc., zal niet worden toegestaan. Als gevolg van de door
u gepleegde wanprestatie hebben mijn cliënten inmiddels schade geleden en zullen in de toekomst nog
aanzienlijke schade lijden (…)
Mijn cliënten, staande voor de keuze om hetzij de koopovereenkomst volledig te ontbinden en aanspraak te maken op (…) vergoeding van (…) schade, of voor nakoming van de overeenkomst en het maken van aanspraak op schadevergoeding, opteren echter vooralsnog voor nakoming (…)
Een voor mijn cliënten aanvaardbare oplossing van het geschil ligt hierin dat de koopsom van het huis wordt verlaagd naar € 450.000,-- Indien u daarmee akkoord gaat, dan kan de levering van het pand op 5 januari a.s. volgens afspraak doorgaan.
Een andere wijze van een minnelijke regeling van het geschil zou kunnen zijn dat de koopprijs wordt verminderd met € 50.000,-- en dat daarnaast € 50.000,-- bij de notaris in depot blijft tot de datum waarop algehele duidelijkheid met betrekking tot de door cliënten geleden schade zal zijn ontstaan. Ten overvloede merk ik nog op dat het voor de door gepleegde wanprestatie niet uitmaakt of u al dan niet bekend was met het feit dat het pand de status heeft van gemeentelijk monument.
Namens cliënten moet ik u hierbij verzoeken en zonodig sommeren mij binnen 4 dagen na dagtekening deze te berichten of en zo ja welke van de twee gedane voorstellen u aanvaard (…)”
2.6. Een oplossing zoals genoemd in de brief van 16 december 2008 van de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is er niet gekomen. Naar aanleiding daarvan heeft de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij e-mailbericht van 31 december 2008 aan het kantoor van notaris Koster te Waardenburg, alwaar de levering van de woning gepland stond
op 5 januari 2009 (aanvankelijk was dat op 2 januari 2009), onder meer geschreven:
“In reactie op uw mailbericht van gisteren bericht ik hierbij dat mijn cliënten maandag a.s. (5 januari 2009, vzr) niet het pand [adres] zullen afnemen.
Vooralsnog beroepen zij zich op een opschortingsrecht vanwege de zonder vergunning gebouwde serre.
Zoals eerder bericht zien cliënten sowieso van de koop af als die vergunning niet alsnog wordt verleend.
Zij behouden zich overigens uitdrukkelijk het recht voor, ook als de serre wordt gelegaliseerd de koop geheel of gedeeltelijk te ontbinden wegens non-conformiteit (…)”
2.7. Bij brief van 13 januari 2009 heeft de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan notaris Koster onder andere bericht:
“(…) dat een gesprek met mevrouw [betrokkene], afdeling Monumenten (van de gemeente [woonplaats], vzr), heeft opgeleverd dat begin volgende week de bouwvergunning wordt afgegeven en dat er dan nog 6 weken de mogelijkheid openstaat voor belanghebbenden om beroep in te stellen tegen de verlening van de vergunning bij de rechtbank.
Zoals ik al eerder heb gesteld, zijn mijn cliënten ten enenmale niet bereid om het risico te lopen dat de serre onverhoopt uiteindelijk zal moeten worden afgebroken, reden voor hen om alsnog een uitstel van 6 weken te verlangen.”
2.8. Voorts heeft de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij brief van 13 januari 2009 aan de gevolmachtigde van [eiseres] onder meer geschreven:
“Voor de goede orde bevestig ik u hierbij de zojuist door mij gedane mededeling dat mijn cliënten zoals ik u al eerder berichtte, niet eerder het pand zullen afnemen dan wanneer onherroepelijk komt vast te staan dat de serre mag blijven staan. Mevrouw [betrokkene] vertelde mij dat de vergunning naar alle waarschijnlijkheid begin volgende week wordt verleend, en dat gedurende 6 weken mogelijkheid van beroep openstaat bij de Rechtbank, afdeling bestuursrecht.
Mijn cliënten zijn zich ervan bewust dat het risico dat er beroep zal worden ingesteld gering is, maar dat risico willen zij niet lopen (…)
Dat uw cliënte mogelijk door verder uitstel schade zal lijden is voor haar vervelend maar dat, ik herhaal, is volledig aan haar te wijten. Afgezien van het feit dat zij een pand gaat leveren met een andere kwalificatie dan volgens de overeenkomst, is het ook nog zo dat zij een serre heeft gebouwd zonder bouwvergunning!”
2.9. De gemeente [woonplaats] heeft naar aanleiding van de aanvraag van 17 november 2008 van [gedaagde sub 1] en Beers bij besluit van 26 januari 2009 op grond van artikel 9 Monumentenverordening 1999 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder voorwaarden wijzigingsvergunning verleend voor het inpandig wijzigen en verbouwen van de woning.
In het besluit van 26 januari 2009 (hierna: de wijzigingsvergunning) staat dat het niet afwijkt van het ontwerpbesluit van 2 december 2008 (hierna: de ontwerp-wijzigingsvergunning) dat ter inzage heeft gelegen. Verder staat er in het besluit dat de wijzigingsvergunning buiten werking blijft gedurende 6 weken na de datum waarop zij is verleend en dat indien in die periode beroep wordt ingesteld op de grond van de Algemene wet bestuursrecht, de wijzigingsvergunning buiten werking blijft tot op het beroep is beslist. Voorts staat in het besluit dat binnen de periode van 6 weken door de vergunninghouder beroep kan worden ingesteld als ook door degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht tegen het ontwerpbesluit en door belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest zienswijzen naar voren te brengen.
2.10. Tegen de ontwerpwijzigingsvergunning zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen 5 dagen na het wijzen van vonnis de woning af te nemen door ondertekening van de akte van levering zoals opgesteld door notaris Koster onder gelijktijdige betaling van de koopsom van € 580.000,00, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gehouden zijn tot nakoming van de koopovereenkomst en dus mee moeten werken aan levering tegen betaling van de koopsom nu de daarvoor bepaalde datum van 5 januari 2009 en de datum van 16 januari 2009 tot welke datum zij uitstel had verleend, is verstreken. [eiseres] stelt dat zij in verband met de kosten die studerende kinderen en een verhuizing naar Portugal meebrengen, niet aan haar financiële verplichtingen kan blijven voldoen als niet op korte termijn de woning wordt afgenomen en de koopsom van € 580.000,00 wordt betaald.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer dat er in de kern op neer komt dat zij pas bereid zijn om de woning af te nemen als blijkt dat de serre niet afgebroken hoeft te worden. Daarbij willen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat van de koopsom € 100.000,00 in depot gehouden wordt als zij de woning afnemen, in verband met schade die zij stellen te lijden omdat de woning een gemeentelijk monument blijkt te zijn.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. Het spoedeisend belang bij gevraagde voorzieningen blijkt voldoende uit de stellingen van [eiseres].
Serre
4.2. Niet in geschil is dat de serre destijds is gebouwd zonder bouwvergunning, terwijl die wel nodig was nu het om een monument ging en dat dit vóór de koop niet door [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gemeld. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat een koper in het algemeen ervan mag uitgaan dat het gekochte pand voor zover nodig gebouwd is op basis van vereiste bouwvergunningen en dat de verkoper tekortschiet in zijn verplichtingen als het pand geheel of gedeeltelijk is opgericht zonder de daartoe benodigde bouwvergunningen, omdat de koper dan het risico loopt dat hem een bouwwerk geleverd wordt dat geheel of gedeeltelijk afgebroken moet worden indien de gemeente handhavend gaat optreden. Of de kans dat de gemeente dat nu of in de toekomst zal gaan doen groot of klein is, doet niet terzake. Het enkele risico dat het om die reden ooit tot afbraak zal komen is voldoende voor het oordeel dat het verkochte niet aan de overeenkomst beantwoord en daarmee sprake is van tekortkoming van de verkoper. Ook als de verkoper van de illegale situatie van het bouwwerk niet op de hoogte was, moet de tekortkoming hem op grond van de in het verkeer geldende opvattingen worden toegerekend. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mogen daarom hun verplichtingen uit de koopovereenkomst in beginsel opschorten met oog op eventuele ontbinding van
de koopovereenkomst in verband met de kans dat de serre afgebroken moet worden.
[eiseres] meent echter dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] feitelijk niet het risico lopen dat de serre afgebroken moet worden omdat wat de gemeente [woonplaats] betreft de serre niet verwijderd hoeft te worden en er tegen de ontwerpwijzigingsverguning geen zienswijzen zijn ingebracht.
4.3. Aan [eiseres] kan toegegeven worden dat uit de brief van 18 november 2008 van de gemeente [woonplaats] aan [eiseres] volgt dat wat de gemeente betreft de serre niet afgebroken hoeft te worden. Die opstelling van de gemeente is ook niet in geschil tussen partijen. Ook zijn partijen het erover eens dat er tegen de ontwerpwijzigingsvergunning, waarin voorzien wordt in de instandhouding van de serre, geen zienswijzen zijn ingebracht, maar de voorzieningenrechter volgt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat dit alles niet volstrekte zekerheid biedt dat de serre niet afgebroken hoeft te worden. De periode van 6 weken waarbinnen belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest zienswijzen naar voren te brengen tegen de ontwerpwijzigingsvergunning, beroep kunnen instellen tegen de wijzigingsvergunning loopt immers tot 9 maart 2009. Pas na verstrijken van die datum zal echt duidelijk zijn of de serre kan blijven staan.
4.4. Nu de serre is gebouwd zonder de vereiste vergunningen hebben [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] gelet op al het vorenstaande dan ook de bevoegdheid om in ieder geval tot en
met 9 maart 2009 de voor hen uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen op te schorten met het oog op eventuele ontbinding van de koopovereenkomst voor het geval zou blijken dat de serre dan toch niet gelegaliseerd is en de kans blijft bestaan dat die toch ooit moet worden afgebroken. Aantekening verdient daarbij dat de tekortkoming de eventuele ontbinding zeker rechtvaardigt omdat [eiseres] niet heeft weersproken dat afbraak van de serre het verlies zou betekenen van een aanzienlijk deel, te weten eenderde, van het vloeroppervlak van de begane grond van de woning. De voorzieningenrechter ziet bij deze stand van zaken aanleiding [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorwaardelijk - voor het geval niet vóór 10 maart 2009 beroep is ingesteld tegen de wijzigingsvergunning - te veroordelen tot nakoming, zoals hierna verder te bepalen.
Gemeentelijk monument
4.5. Partijen zijn het erover eens dat de woning de status van beschermd gemeentelijk monument heeft. Verder is niet in geschil dat ook dit niet door [eiseres] vóór de koop aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is medegedeeld. [gedaagde sub 1] en De Beers hebben dat na koop zelf ontdekt. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is dat de status van beschermd gemeentelijke monument gebruiksbeperkingen van de woning tot gevolg heeft.
Alleszins aannemelijk en ook niet betwist is dat er met betrekking tot verbouwingen en verbeteringen beperkingen zitten aan een pand dat de status heeft van beschermd gemeentelijk monument. Die beperkingen staan in de weg aan de onbeperkte gebruiksmogelijkheden. Op grond van artikel 7:15 lid 1 BW is de verkoper verplicht de verkochte zaak in eigendom te leveren vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. Deze bepaling legt in wezen een mededelingsplicht op de verkoper terzake van bijzondere lasten en beperkingen, ook bij de verkoop van woonhuizen (vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23095, nr 3, p 4. Alleen als de verkoper de bijzondere lasten en beperkingen meldt en de koper die uitdrukkelijk aanvaardt, is de verkoper ontslagen van de plicht de zaak vrij van die desbetreffende lasten en beperkingen te leveren. De verplichting van de verkoper is zo fundamenteel dat geen uitzondering wordt gemaakt voor lasten en beperkingen die de koper had kunnen kennen. De koper heeft met betrekking tot die lasten en beperkingen dan ook geen onderzoeksplicht.
4.6. Voor het antwoord op de vraag of artikel 7:15 lid 1 BW ook ziet op de onderhavige beperkingen, is bepalend of die beperkingen in het bijzonder rusten op deze woning en niet of het gaat om publiekrechtelijke beperkingen (vgl. HR 27 februari 2004, NJ 2004, 635 (Bos/Smeenk)). Gelet op dit toetsingskader is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beperkingen die het gevolg zijn van de status van gemeentelijk monument vallen onder de werking van artikel 7:15 lid 1 BW. Het zijn immers de specifieke kenmerken van de woning geweest die ertoe geleid hebben dat de woning de status van gemeentelijk monument heeft gekregen. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de beperkingen uitdrukkelijk hebben aanvaard, schiet [eiseres] als verkoper dan ook jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als kopers van de woning tekort nu zij de woning niet zonder die beperking kan leveren. De hiervóór weergegeven bepalingen in de koopovereenkomst doen daaraan niet af.
4.7. Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verklaard dat hoewel zij de woning ook als monument wel willen hebben, ook de niet-medegedeelde status van de woning van beschermd gemeentelijk monument rechtvaardigt dat zij hun verplichtingen uit de koopovereenkomst opschorten. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat zij hun verplichtingen uit de koopovereenkomst opschorten met het oog op nog vast te stellen schade die zij lijden omdat de woning een gemeentelijk monument blijkt te zijn, en dat zij die schade willen verrekenen met een gedeelte van de koopsom. Aannemelijk en niet althans onvoldoende betwist is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] schade zullen lijden omdat de woning de status van beschermd gemeentelijk monument heeft, niet alleen omdat nu en in de toekomst niet alle verbouwings- en verbeterwensen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vervuld kunnen worden, maar ook omdat een verbouwing/verbetering die wel is toegestaan meer kost dan een zelfde verbouwing/verbetering van een pand zonder de status van gemeentelijk monument, en voorts omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als gevolg van de vertraging in de verbouwing door het feit dat de woning een gemeentelijk monument blijkt te zijn, ook voor andere kosten dan de verbouwingskosten komen te staan, onder andere voor de kosten van tijdelijk vervangende woonruimte, opslag van inboedel, en een extra verhuizing. De omvang van de totale schade die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] lijden omdat de woning een gemeentelijk monument blijkt te zijn, is nu nog onduidelijk, maar mede gelet op de door [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] in het geding gebrachte berekening van architect [naam] van de meerkosten van de verbouwing zelf ten bedrage van € 36.625,00 en omdat, zoals uit het vorenstaande volgt, de schade meeromvattend kan zijn dan dat bedrag, acht de voorzieningenrechter het voorshands geoordeeld gerechtvaardigd dat [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] met het oog op verrekening van schade hun verplichting tot betaling van de koopsom ad € 580.000,00 opschorten voor een gedeelte ter grootte van € 80.000,00.
De voorzieningenrechter kan bij gebreke van een rechtsgrond daarvoor niet opleggen dat dit bedrag in depot bij de notaris wordt gezet, maar het staat de partijen vrij dit zelf zo af te spreken.
Conclusie
4.8. Gelet op al het vorenstaande kunnen de vorderingen van [eiseres] niet toegewezen worden als gevorderd, maar wel op de wijze als hierna vermeld, hetgeen heeft te gelden als het toewijzen van minder dan gevorderd. Daarbij zal de gevorderde dwangsom worden beperkt als volgt.
Proceskosten
4.9. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis maar niet eerder dan na 9 maart 2009 de woning aan de [adres] te [woonplaats] af te nemen, zulks door ondertekening van de akte van levering zoals opgesteld door notaris mr. Arend Johan Koster te Waardenburg (gemeente Neerijnen) onder gelijktijdige voldoening van de koopsom van € 580.000,00 met dien verstande dat de verplichting tot betaling van de koopsom opgeschort mag worden voor een bedrag van € 80.000,00 zulks met het oog op verrekening van nog nader vast te stellen schade die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] lijden omdat de woning een beschermd gemeentelijk monument is, één en ander onder de voorwaarde dat niet vóór 10 maart 2009 beroep is ingesteld tegen de wijzigingsvergunning van 26 januari 2009 van de gemeente [woonplaats] met kenmerk 08in04754/2008.26,
5.2. bepaalt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder 5.1. bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeuren van € 1.000,00 tot een maximum van € 80.000,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 27 februari 2009.