ECLI:NL:RBARN:2008:BL1626

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/159
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van autokosten en ziektekosten voor invalide belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrekbaarheid van autokosten en ziektekosten van een invalide belastingplichtige, eiser, geboren in 1938. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2005, berekend op een belastbaar inkomen van € 17.237. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarbij hij een persoonsgebonden aftrek van € 13.408 had geclaimd, bestaande uit uitgaven wegens ziekte en invaliditeit. De Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd, maar later ambtshalve verlaagd naar een belastbaar inkomen van € 12.465.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de autokosten van eiser, die hij had opgevoerd als ziektekosten, niet als aftrekbaar konden worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is voor de kwalificatie van een auto als hulpmiddel vereist dat deze een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat deze alleen door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Dit was in dit geval niet aangetoond. Eiser had ook kosten voor receptloze medicijnen en pedicure opgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de medicijnkosten niet volledig aftrekbaar waren, aangezien deze niet op voorschrift van een arts waren verstrekt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de belastingaanslag tot een belastbaar inkomen van € 12.465. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 45 en moest het betaalde griffierecht van € 39 worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/159
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 29 augustus 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [00].H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.237.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 december 2007, ontvangen bij de rechtbank op
21 december 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting bij brief van 18 juli 2008 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft hierop bij brief van 31 juli 2008 gereageerd, van welke brief een afschrift aan eiser is gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is geboren in 1938. Hij is gehuwd met mevrouw [B]. Door een verkeersongeval in 1960 is eiser voor 70% invalide geraakt.
Eiser heeft over het jaar 2005 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.237. Hierin is een persoonsgebonden aftrek begrepen van € 13.408, bestaande uit een bedrag van € 11.834 aan uitgaven wegens ziekte/invaliditeit en een bedrag van € 1.574 aan aftrekbare giften.
Met dagtekening 23 juni 2006 is aan eiser de voorlopige aanslag IB/PVV over 2005 opgelegd. De voorlopige aanslag is opgelegd op basis van de door eiser ingediende aangifte IB/PVV over 2005.
Met dagtekening 6 november 2007 is, overeenkomstig de ingediende aangifte, de definitieve aanslag IB/PVV over 2005 aan eiser opgelegd.
Bij brief van 5 oktober 2007, ontvangen bij verweerder op 6 november 2007, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag IB/PVV over 2005. Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag IB/PVV over 2005.
In de bezwaarfase heeft eiser een specificatie van de buitengewone uitgaven overgelegd. In deze specificatie heeft eiser de totale ziektekosten over het jaar 2005 berekend op € 13.327 (€ 8.077 x factor 1,65). Eiser heeft een bedrag van € 11.834 aan aftrekbare ziektekosten geclaimd (€ 13.327 – drempel van € 1.493).
In de specificatie heeft eiser - voor zover hier van belang - de volgende ziektekosten vermeld:
- autokosten (Suzuki Alto, bouwjaar 1998, 3.125 km gereden in 2005)
afschrijving € 125
onderhoud incl. schadeherstel € 1.932
benzine en parkeergelden € 341
totaal € 2.398
- receptloze medicijnen € 249 (afgerond)
- pedicure € 190
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2007 heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Volgens verweerder kunnen de bezwaren, die overigens gedeeltelijk terecht zijn, niet tot een verlaging van de aanslag leiden.
Verweerder heeft op 16 april 2008 ambtshalve de aanslag IB/PVV over 2005 verlaagd naar een berekend belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.465.
3. Geschil
In geschil is of eiser in 2005 recht heeft op een hogere persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven wegens ziekte en/of invaliditeit. Eiser bepleit een aftrek van € 11.834. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de totale autokosten ad € 2.398, de receptloze medicijnen ad € 249 en de pedicurekosten ad € 190 tot de aftrekbare uitgaven wegens ziekte en invaliditeit behoren.
Verweerder is van mening dat de autokosten en de medicijnen waarvoor geen recept is uitgeschreven, niet tot de uitgaven wegens ziekte en invaliditeit behoren. In beroep is verweerder akkoord gegaan met de aftrek van pedicurekosten. Voorts heeft verweerder aangegeven dat in de bezwaarfase een rekenfout is gemaakt. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader berekend op € 12.465. Aangezien deze correcties leiden tot een verlaging van de aanslag, heeft verweerder tot gegrondverklaring van het beroep geconcludeerd.
4. Beoordeling van het geschil
Inzake de autokosten
Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel d, juncto artikel 6.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) behoren de buitengewone uitgaven, daaronder begrepen de uitgaven wegens ziekte en invaliditeit, tot de persoonsgebonden aftrek.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit of bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
Uitgaven voor vervoer wegens gebruik van een auto voor andere doeleinden dan voor medische doeleinden (bezoek aan arts, het ondergaan van medische behandelingen) kunnen in aftrek worden gebracht indien de uitgaven rechtstreeks verband houden met de ziekte of invaliditeit en de uitgaven voor vervoer van de zieke of invalide meer bedragen dan die van gezonde en valide belastingplichtigen die overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de belastingplichtige (vgl. HR 15 december 1999, BNB 2000/61). Voor het bepalen van de objectieve meerkosten kunnen cijfers van het CBS en het jaarlijkse onderzoek van de Consumentenbond een indicatie geven over de voor belastingplichtige en met hem of haar vergelijkbare personen gebruikelijke autokosten (vgl. Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 mei 2003, nr. CPP2003/795M, BNB 2003/262).
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de totale vervoerskosten van eiser wegens zijn invaliditeit hoger zijn dan de vervoerskosten van vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn. De totale autokosten zijn, in verhouding tot het netto-maandinkomen van eiser en zijn echtgenote, niet dusdanig hoog dat sprake is van bovenmatige vervoerskosten. De omstandigheid dat eiser de auto nodig heeft om aan het maatschappelijk verkeer deel te kunnen nemen, maakt het voorgaande niet anders.
Voor zover eiser stelt dat de auto voor hem een hulpmiddel is en dat daardoor de autokosten kwalificeren als aftrekbare vervoerskosten, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie (onder andere HR 25 april 2001, BNB 2001/273) is voor de kwalificatie van een hulpmiddel vereist dat het middel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel dat het naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. Aan die eisen is in dit geval niet voldaan. Een auto kan niet als hulpmiddel worden aangemerkt, omdat auto’s geen bijzondere hoedanigheid bezitten die meebrengt dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen kunnen worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande treffen eisers grieven geen doel. Voor een hogere aftrek in verband met de autokosten is dan ook geen aanleiding.
Inzake de receptloze medicijnen
Op grond van artikel 6.18, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, in aanmerking genomen tot een bedrag van € 23 per persoon.
Verweerder heeft een bedrag van € 46 (2x € 23) in aftrek toegestaan als kosten voor huisapotheek.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op artikel 6.18 van de Wet IB 2001, terecht de geclaimde medicijnkosten waarvoor geen recept is verkregen geschaard onder de noemer “huisapotheek” en deze tot een bedrag van € 46 in aanmerking genomen. De omstandigheid dat het medicijngebruik op doktersadvies plaatsvindt, maakt dit oordeel niet anders. Eisers beroep faalt in zoverre.
Inzake de vermenigvuldigingsfactor van 65%
Eiser heeft in de door hem opgestelde specificatie ter zake van de ziektekosten een verhogingsfactor van 1,65 toegepast op het totaalbedrag aan uitgaven wegens ziekte en invaliditeit.
In artikel 6.24, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn specifieke kosten genoemd waarvoor een vermenigvuldigingsfactor geldt indien het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek niet meer bedraagt dan het einde van de tweede tariefschijf van box 1 (voor 2005: € 30.357).
Verweerder heeft een bedrag van € 305 in aanmerking genomen als specifieke kosten waarvoor de vermenigvuldigingsfactor van 65% geldt. Hierdoor is een extra aftrek van € 199 in aanmerking genomen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere aftrek te verlenen, aangezien verweerder de aftrek van € 199 overeenkomstig de voormelde wettelijke bepaling heeft berekend. De vermenigvuldigingsfactor geldt alleen voor specifieke uitgaven en niet, zoals eiser (kennelijk) veronderstelt, voor alle ziektekosten. Eisers beroep is in zoverre dan ook ongegrond.
Gelet op het vorenoverwogene is het belastbaar inkomen uit werk en woning door verweerder terecht nader vastgesteld op € 12.465. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
Voor een hogere aftrek in verband met buitengewone uitgaven bestaat geen aanleiding.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiser genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt verweerder veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 45 (2 x 75 km x € 0,30). De kosten voor aangetekende verzending van stukken komen niet voor vergoeding in aanmerking.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.465 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 45 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.