RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/5483, 06/5486, 06/5492, 06/5501, 06/5502, 06/5505 en 06/5507
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
Het jaar 1998
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 11.305 (ƒ 24.913), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 65 (ƒ 145). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 25 (ƒ 57) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 1999
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.97) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 18.460
(ƒ 40.681), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.652 (ƒ 3.642). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 550 (ƒ 1.214) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2000
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.07) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 16.647
(ƒ 36.686), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.712 (ƒ 3.774). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 446 (ƒ 984) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2001
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.17) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.547, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.383. Gelijktijdig met het opleggen van die navorderingsaanslag heeft verweerder bij beschikking € 240 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Premie ziekenfondswet
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].S.07) premie ziekenfondswet (hierna: ZFW) opgelegd, berekend naar een grondslag van € 16.647 (ƒ 36.686), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van
€ 54 (ƒ 120). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 14 (ƒ 31) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak van 16 december 1998 tot en met 15 december 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 1465285648) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 12.676.
Verweerder heeft aan eiser de volgende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) en boetebeschikkingen opgelegd:
- over het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 15 december 1999 een naheffingsaanslag (aanslagnummer
[00].Y9.90001) MRB ten bedrage van € 1.142, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van
€ 1.142;
- over het tijdvak van 16 december 1999 tot en met 15 december 2000 een naheffingsaanslag
(aanslagnummer [00].Y9.90002) MRB ten bedrage van € 1.202, alsmede bij beschikking een
vergrijpboete van € 1.202;
- over het tijdvak van 16 december 2000 tot en met 15 december 2001 een naheffingsaanslag
(aanslagnummer [00].Y0.90001) MRB ten bedrage van € 1.189, alsmede bij beschikking een
vergrijpboete van € 1.189.
Uitspraak op bezwaar en instellen van beroep
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 juni 2006:
- de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd maar de
boetebeschikkingen gehalveerd tot € 32 (1998), € 826 (1999), € 856 (2000) en € 691 (2001);
- de navorderingsaanslag ZFW en de beschikking heffingsrente gehandhaafd maar de boetebeschikking
gehalveerd tot € 27.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2006 de naheffingsaanslagen MRB gehandhaafd maar de boetebeschikkingen gehalveerd tot € 571 (1 januari 1999 tot en met 15 december 1999), € 601 (16 december 1999 tot en met 15 december 2000) en € 594 (16 december 2000 tot en met 15 december 2001).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2006 de naheffingsaanslag BPM gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 14 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank Haarlem op 17 juli 2006, in één geschrift beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV, de navorderingsaanslag ZFW, de naheffingsaanslagen MRB, de naheffingsaanslag BPM, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. Aangezien de rechtbank Arnhem op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb competent is, heeft de rechtbank Haarlem het beroepschrift op 16 oktober 2006 aan de rechtbank Arnhem doorgestuurd, waar het op 18 oktober 2006 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde], werkzaam bij [A] te Amsterdam. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
Eiser was in de jaren 1998 tot en met 2001 taxichauffeur en kentekenhouder van een Mercedes Benz 200 CDI met kenteken [AA-BB-00] (hierna: de Mercedes). Het kenteken voor deze auto is op 16 december 1998 afgegeven. Deze Mercedes werd door eiser mede gebruikt voor zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Eiser was vennoot bij V.O.F. [B] [000]. Zijn echtgenote was de andere vennoot binnen deze vennootschap onder firma.
Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiser gedane verzoeken tot teruggave BPM betreffende de Mercedes over de periode van
16 december 1998 tot en met 15 december 2001. Tevens is bij dit boekenonderzoek gekeken naar de directe gevolgen voor de heffing van IB/PVV, OB en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, echter uitsluitend voor wat betreft het privé-gebruik van de auto.
Ten behoeve van het onderzoek heeft eiser de volgende bescheiden ter beschikking gesteld:
- de rittenkaarten over de jaren 1998 tot en met 2001;
- de maandlijsten over de jaren 1998 tot en met 2001;
- de kostenfacturen over de jaren 1998 tot en met 2001;
- opgaven van de kilometerstanden per 31 december 1998 en 31 december 1999.
Eiser heeft de volgende bescheiden niet overgelegd:
- de werkmappen;
- de gegevens van de taxameter;
- de werkroosters;
- de stukken inzake ritten op rekening.
In het rapport van het boekenonderzoek van 18 augustus 2004 (hierna: het rapport), opgemaakt door [C] en [D], is met betrekking tot de administratie het volgende geconcludeerd:
“(…)
3 Beoordeling (kilometer)administratie
3.1 Rittenkaarten
(…)
De kilometeradministratie van de auto bestaat uit de door de heer [X] ingevulde rittenkaarten. De heer [X] heeft twee soorten voorbedrukte rittenkaarten gebruikt. Tot
8 september 2000 werd gebruik gemaakt van een kaart met onder andere onderstaande kolommen.
Km.totaal Km.bezet Ritten Oprijsom
Einde dienst Kmteller
Aanvang dienst Kmteller
Verschil Dagteller Taxameter Taxameter Taxameter
Als de kaarten op datum worden gelegd, moet er in samenhang met een vastgestelde begin- en eindstand een sluitende kilometeradministratie ontstaan.
De kaarten worden niet volledig ingevuld. In de kolommen bij ‘aanvang en einde dienst’ worden slechts de laatste drie cijfers van de bevonden stand ingevuld. Hierdoor is het niet mogelijk een exacte controle uit te oefenen. Het vorenstaande bemoeilijkt de controle aan de hand van de ons ter beschikking staande informatie.
Bovendien wordt uitsluitend de regel ‘Verschil’ door de heer [X] ingevuld. Aangezien er in de kolom ‘Km.totaal’ uitsluitend de stand van de dagteller is opgenomen is aansluiting tussen en controle op de dagelijkse ritten niet te maken.
De verreden kilometers naar de garage, tanken en dergelijke en eventuele privé-ritten worden niet op de rittenkaarten aangetekend. In veel gevallen worden genoemde handelingen verricht op tijdstippen waarop er volgens de rittenkaarten niet wordt gereden, bijvoorbeeld op een rustdag tussen twee werkdagen in, terwijl de eind- en beginstand van de rittenkaarten van die werkdagen op elkaar aansluiten. Ook hieruit blijkt dat in de controleperiode niet wordt uitgegaan van de tellerstand van de auto.
Vanaf 8 september werden door de heer [X] voorbedrukte kaarten gebruikt waarop geen kolommen zijn vrijgemaakt voor het invullen van de kilometerstanden van de auto bij het begin en einde van de dienst. De chauffeur is gehouden deze standen bij te houden (…).
Op de kaarten tot 8 september wordt eveneens geen aantekening gehouden van de vertrek- en aankomsttijd per rit.
3.2 Kilometertelleronderbreker
Uit de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken dat in de auto met kenteken [AA-BB-00] een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometerteller tijdens het rijden is ingeschakeld blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker.
Als gevolg van het vorenstaande zou ook aan een wel ingeleverde kilometeradministratie nauwelijks waarde kunnen worden gehecht. Belastingplichtige kan namelijk met behulp van de onderbreker de kilometerregistratie naar behoefte manipuleren.
Volgens verklaring van de heer [X] beschikt zijn auto niet over een kilometertelleronderbreker.
De taxameter is een geijkte, op grond van de wet personenvervoer voorgeschreven meter waarmee wordt bijgehouden wat de ritopbrengsten van de taxi zijn. (…)
Door het indrukken van een knop op de taxameter wordt het display geschoond en is de dagomzet niet meer oproepbaar. Het “nullen” van de taxameter staat gelijk aan het vernietigen van een primaire vastlegging. Dit is in strijd met art. 52 lid 1, 4, 5 en lid 6 AWR (bewaarplicht en controleerbaarheid van de administratie). In de taxameter worden de gegevens weggeschreven en vastgelegd op een elektronische gegevensdrager. Deze gegevens kunnen kort- en langdurig worden bewaard. Indien er voor wordt gekozen de taxameter zo te programmeren dat de gegevens niet in het geheugen bewaard blijven, moeten de verreden ritten per dienst uitgeprint worden. Hiervoor dient dan wel een printer te worden aangeschaft.
De gegevens van de taxameter zijn de basis van de administratie en dienen te worden bewaard en desgevraagd aan de inspecteur te worden verstrekt.
In de aankondigingsbrief betreffende het boekenonderzoek zijn de gegevens van de taxameter opgevraagd. De gegevens van de taxameter zijn niet bewaard en/of aan de inspecteur verstrekt. (…)
Het vermelden van de ritten op de rittenkaart heeft niet tot gevolg dat de basisgegevens mogen worden vernietigd. Dit is namelijk geen conversie in de zin van art. 52 lid 5 AWR.
3.4 Werkmappen/werkroosters
(…)
De werkmappen van de jaren 1999 tot en met 2001 zijn niet overgelegd. Tijdens ons bezoek op 20 mei 2003 hebben wij alsnog een werkmap over de periode 23 juli 2001 tot en met
13 oktober 2002 overhandigd gekregen. Werkmappen van oudere periodes waren niet meer voorhanden. Wij hebben in aanwezigheid van de heer [X] een globale controle op de ontvangen werkmap verricht. Hieruit bleek al gauw dat de reeds eerder overhandigde rittenstaten niet aansluiten op de werkmap. Regelmatig bleken er rittenstaten te ontbreken van dagen waarop volgens de werkmap zou zijn gereden. De heer [X] had hiervoor geen verklaring.
De heer [X] liet ons tijdens ons bezoek een werkrooster van TCA zien waarin werd aangegeven op welke dagen en op welke uren hij diende te werken. Indien de chauffeur van dit rooster wenst af te wijken dient dit door hem te worden gemeld bij TCA. Ondanks dat, blijkens de administratie, de heer [X] nagenoeg wekelijks fors afwijkt van de door de TCA ingeplande werkdagen, hebben we geen bescheiden aangetroffen waaruit blijkt dat hij de TCA hiervan in kennis heeft gesteld.
Voor de Taxicentrale Amsterdam B.V. worden er ook ritten op rekening gereden. Normaal gesproken worden deze ritten maandelijks via een zogenaamde declaratielijst bij de taxicentrale gedeclareerd. Een doorslag van dit declaratieformulier is bestemd voor de administratie van de vervoerder.
Volgens verklaring van de heer [X] levert hij, in afwijking van de normale procedure, geen declaratielijsten in, maar de door de klanten overhandigde vervoersbewijzen (bonnetjes) die zijn afgegeven door de Nederlandse Spoorwegen of het Ziekenfonds. Voor zichzelf houdt hij een lijst bij van de door hem overgelegde bonnetjes. Zodra de Taxicentrale het totaalbedrag van de ingeleverde bonnetjes op zijn bankrekening heeft overgemaakt worden de lijstjes weggegooid. (…)
Doordat geen stukken zijn overgelegd kan niet worden gecontroleerd of alle gedeclareerde kilometers ook daadwerkelijk in de kilometeradministratie zijn verantwoord.
Zoals in onderdeel 3.1 al is aangegeven wordt de kolom ‘aanvang dienst’ van de rittenstaat niet ingevuld vanaf de kilometerteller van de auto. Aangezien er op de rittenstaten geen rechtstreeks van de kilometerteller overgenomen standen worden genoteerd (er is slechts sprake van een afgeleide stand aan de hand van de dagteller), is het daarom nagenoeg onmogelijk geworden hierop enige adequate controle uit te oefenen. Te denken valt daarbij aan controles aan de hand van garagenota’s, de jaarlijkse opgave van kilometerstanden aan de belastingdienst en dergelijke.
Bij pogingen aansluiting te vinden met de rittenkaarten valt op dat de door de garage opgenomen stand van de kilometerteller altijd afwijkt van de door belastingplichtige vermelde stand. Daarbij is het verschil niet constant. Het verschil ontstaat op een moment, wordt groter en dan weer kleiner, weer groter en weer kleiner enzovoort.
Het fluctueren van het verschil vormt een duidelijke indicatie dat de kilometerstanden niet op de juiste wijze worden bepaald.
Het in- of uitgeschakeld zijn van de kilometertelleronderbreker op het moment van opnemen van de kilometerstand kan een verklaring zijn voor de geconstateerde verschillen.
Zoals in onderdeel ‘Rittenkaarten’ al is aangegeven wordt de kolom ‘aanvang dienst’ van de rittenstaat niet ingevuld vanaf de kilometerteller van de auto.
Volgens de heer [X] wordt er jaarlijks aan de Belastingdienst een opgaaf verstrekt van de kilometerstand van de auto aan het eind van jaar. Slechts de lijsten van de jaren 1998 en 1999 zijn ingeleverd. Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt, is de jaarlijkse opgave weinig zinvol als controlemiddel op de kilometeradministratie.
3.7 Niet verantwoorde ritten c.q. kilometers
Ondanks het feit dat er over de periode 16 december 1998 t/m 15 december 2001 geen juiste en controleerbare kilometeradministratie wordt bijgehouden hebben wij geprobeerd de bij ons aanwezige bescheiden/renseignementen terug te zoeken in de (overige) administratie.
- Op 25 juli 2000 ziet een belastingdienstmedewerker op Schiphol om 10.25 uur iemand uit de auto met kenteken [AA-BB-00] stappen. Op dezelfde dag stapt er iemand om 11.20 uur in op het Leidseplein. Volgens de aanwezige administratie is er op 25 juli 2000 niet met de auto met kenteken [AA-BB-00] gereden.
De heer [X] heeft hiervoor geen verklaring.
- Op 9 oktober 2000 ziet een belastingdienstmedewerker op het Leidseplein om 15.40 uur iemand in de auto met kenteken [AA-BB-00] stappen. Volgens de aanwezige administratie is er op die dag niet met de auto gereden. Op de door mevrouw [X] vervaardigde verzamelstaat staat vermeld dat vanaf 4 oktober 2000 tot en met 31 oktober 2000 vakantie is gehouden.
De heer [X] heeft geen verklaring voor het feit dat hij op die dag is gesignaleerd met een passagier.
- In de administratie van het jaar 2001 bevinden zich garagenota’s met factuurdatum 16 en 23 augustus. Op de nota van 16 augustus wordt door de garagehouder een kilometerstand aangegeven van 46830, op die van 23 augustus 46128. De heer [X] kon hier in eerste instantie geen verklaring voor geven. Een verklaring zou kunnen zijn het gebruik van een kilometertelleronderbreker of een foutje van de garagehouder. Het laatste leek de heer [X] de meest waarschijnlijke verklaring.
- Bij de overgelegde administratie zijn jaarlijks de benzinebonnen gevoegd. De heer [X] verklaarde de auto elke keer na de laatste rit van de dag vol af te tanken. Bij Mercedes Benz Nederland hebben wij om informatie gevraagd naar het verbruik van een Mercedes E200 CDI Sedan met automaat. Volgens de huidige Europese normen zou het gemiddelde verbruik 6,9 liter diesel op 100 kilometer bedragen (1 op 14,49). De heer [X] had het verbruik nooit uitgerekend maar schatte het in op 1 op 10 of 1 op 11. De heer [X] gaf te kennen een rustige chauffeur te zijn. Ervan uitgaande dat Mercedes Benz het verbruik misschien iets te rooskleurig inschat, hanteren wij een verbruik van 1 op 11. In de periode 1999 t/m 2001 is er 5436,57 liter diesel getankt. Uitgaande van een verbruik van 1 op 11 zou er 59802 kilometer met deze auto zijn gereden. Volgens de overgelegde rittenstaten echter slechts 47024 kilometer, een verschil van 12778 kilometer.
Opvallend is verder dat er regelmatig veel meer wordt getankt dan volgens de gegevens
van de rittenstaten zou kunnen.
Enkele voorbeelden:
- Maandag 7 juni 1999, 108 km. gereden, 22,88 liter getankt;
- Vrijdag 11 juni 1999, 134 km. gereden, 34,22 liter getankt;
- Woensdag 30 juni 1999, 158 km. gereden, 24,37 liter getankt.
In alle gecontroleerde jaren kunnen diverse voorbeelden worden gevonden. Hieruit kan worden geconcludeerd dar veel meer met de auto wordt gereden dan de gegevens van de rittenstaten ons moeten doen geloven.
Er wordt ook getankt op dagen dat er volgens de overgelegde rittenstaten niet zou zijn gereden. Dit staat haaks op de verklaring van de heer [X] dat na elke werkdag de auto wordt afgetankt. Dit zou betekenen dat de auto ook wordt afgetankt na privé-ritten of na ritten die niet in de omzet zijn terechtgekomen. De heer [X] had geen verklaring voor het geconstateerde.
3.8 Resumé ten aanzien van de (kilometer-)administratie
Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare kilometeradministratie:
- de aanwezige rittenkaarten(staten) worden niet op de juiste wijze ingevuld;
- de ingebouwde onderbreker maakt het mogelijk een eventuele kilometerregistratie naar behoefte te
manipuleren;
- de kilometerstand van de auto loopt soms daadwerkelijk terug. Dit kan worden verklaard door het
daadwerkelijk gebruik van de kilometertelleronderbreker;
- de lijsten van de ritten op rekening (contractvervoer) zijn niet bewaard dan wel niet overgelegd;
- met betrekking tot de taxameter is er niet voldaan aan de bewaarplicht van artikel 52 AWR;
- de werkmappen tot 23 juli 2001 zijn niet bewaard gebleven, dan wel niet verstrekt;
- er kan niet worden aangegeven waarom er wordt afgeweken van het werkrooster van de TCA;
- de rittenkaarten sluiten niet aan op de tijdens ons bezoek overhandigde werkmap;
- er wordt getankt op dagen dat er volgens de rittenstaten niet zou zijn gereden;
- uitgaande van het brandstofverbruik zouden er veel meer kilometers moeten zijn verreden dan aangegeven;
- uit de beschreven voorbeelden blijkt dat er geen aansluiting is te maken.
(…)”
Tot slot is in het rapport geconcludeerd dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden.
Op grond van de voormelde bevindingen van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Mercedes voor ten minste 90% is gebruikt voor taxivervoer, zodat de teruggaven van BPM ten onrechte hebben plaatsgevonden. Ook heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat met de Mercedes op jaarbasis minder dan 1.000 kilometer (jaren 1998, 1999 en 2000) respectievelijk 500 kilometer (jaar 2001) privé is gereden in de betreffende jaren, zodat de winst van eiser gecorrigeerd moet worden met een tijdsevenredig gedeelte van 20% (jaren 1998, 1999 en 2000) respectievelijk 25% (jaar 2001) van de cataloguswaarde van de Mercedes. Verweerder heeft daarom de naheffingsaanslagen, de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen opgelegd.
Als bijlage 17 bij het verweerschrift zijn processen-verbaal van de FIOD overgelegd die betrekking hebben op de taxicontroles uitgevoerd door de FIOD/vestiging Amsterdam. Hierin zijn diverse verklaringen opgenomen van personen die bij Taxameter Inbouw-Reparatiebedrijf [E] (hierna: [E]) hebben gewerkt. Onder meer is verklaard:
“U toont mij thans een inbeslag genomen agenda (...). Ik herken deze agenda als zijnde de agenda van de zaak, welke betrekking heeft op het jaar 2000. Deze agenda werd gebruikt om de afspraken voor de inbouw en reparaties te noteren. (....).”
“U toont mij nu een agenda (...). Ik herken deze agenda als onze agenda van de zaak. Hij heeft betrekking op het jaar 1999. In deze agenda werden de afspraken genoteerd voor de werkplaats, welke betrekking hadden op het inbouwen van allerlei apparatuur in taxi’s. Ook de onderbrekers werden hier in genoteerd”.
“Om afspraken te noteren voor het inbouwen van een onderbreker werd in het begin gebruik gemaakt van een gele stift, later van de term diversen.”
“U kunt zien aan het woord ‘diverse’ dat het om een onderbreker gaat.”
“Omdat wij wisten dat het gebruik van kilometeronderbrekers illegaal was, konden we er ook geen factuur voor uitschrijven”
“Als een klant een taximeter ingebouwd wilde hebben, werd op aanvraag van de klant ook gelijk een schakelaartje tussen de pulsdraad geplaatst. Op het geheel van het inbouwen van een taximeter was het nagenoeg te verwaarlozen omtrent de tijd die nodig was voor het plaatsen van een schakelaar. Volgens mij werd er niet eens betaald voor zo’n schakelaar. Het zat bij het totale pakket in.”
“Door (.....) werden er in de jaren 1997, 1998 en 1999 gemiddeld zo’n zeven kilometertelleronderbrekers per week ingebouwd. Zeker weten doe ik dit niet. Het kunnen er ook meer geweest zijn. In ieder geval minder dan zeven zullen het er in ieder geval niet geweest zijn.”
“Ik heb aangetekend wanneer, bij welk taxinummer, bij welk merk en type auto en in sommige gevallen op welke manier ik een kilometerstand onderbreker heb ingebouwd. Dit laatste heb ik vooral bij de wat ingewikkeldere gevallen gedaan. De eerste jaren heb ik alle inbouwen precies bijgehouden. Later is het gaan versloffen en heb ik niet meer iedere inbouw aangetekend.
“Ik ben in december 1997 voor mijzelf een boekhouding bij gaan houden. Dat betreffen de kopieen die u mij zojuist toonde.”
“Ik ken … vanuit de periode van … Hij kwam op een gegeven moment in de garage … Ik denk dat dat ongeveer, ik weet het niet meer exact, in 1997 geweest zal zijn. Het is mij in het begin niet duidelijk geweest wat hij eigenlijk in de garage kwam doen. Op een gegeven kwam ik erachter dat hij kilometerstandonderbrekers inbouwde. (…) Hierdoor kwam ik er uiteindelijk achter dat hij kilometerstandonderbrekers inbouwde.”
“(…) was niet in vaste dienst bij garage (…) Hij kwam op verschillende tijden langs.”
“(…) men ging ook aan mij vragen en (…) vragen of ik een kilometerstandonderbreker kon inbouwen. Ik ben het een en ander uit gaan proberen en heb uiteindelijk ook een kilometerstand onderbreker ontworpen en ben ze gaan inbouwen. Dit heb ik gedaan in overleg met (…)”
“Mercedessen en BMW zijn de visitekaartjes voor de taxiwereld (…) deed het inbouwen dat hoofdzakelijk voor de duurdere auto’s zoals de Mercedessen.”
“(… ) is vanaf medio 1997 tot voorjaar of zomer 2000 met het inbouwen van onderbrekers bezig geweest bij (….).
(… ) bouwde dus voor de duurdere auto’s de onderbrekers in. Ik deed dat voor de goedkopere auto’s.
Mijn periode van inbouwen loopt van december 1997 tot heden. Dat is ook de periode dat ik mijn aantekeningen bij hield.
In het begin was ik nogal precies in het bijhouden van mijn aantekeningen, maar later was ik wat minder precies. Ik maakte de aantekeningen om mijn werk te vergemakkelijken.”
“Ik weet niet wat (…) in totaal heeft ingebouwd. Ik kan daar geen schatting van maken. Hij kwam wel op verschillende dagen en tijdstippen inbouwen totaan de zomer 2000. U vraagt mij hoe hij dan moest weten hoe en wanneer er ingebouwd moest worden. Ik neem aan dat (…) of later (…) dat met hem doornamen.”
“De periode van mei 1999 tot begin 2000 heeft (…) voor ons kilometertelleronderbrekers ingebouwd.”
“(…) kwam 1 dag per week gedurende de periode begin 1997 tot 1 mei 1999 voor de inbouw van een kilometertelleronderbreker.”
Verweerder heeft als bijlage 5 bij zijn verweerschrift een kopie van bladzijden uit een agenda overgelegd waarop het volgende staat vermeld:
- bij de datum 18 december 1998:
“(…)
[000] Meterinbouw
[X] 08.00 uur
[000 - 11 11] ….
(…)”
- bij de datum 21 december 1998:
“(…)
[000] Div.
(…)”
- bij de datum 18 januari 1999:
“(…)
[000] div merc 200 CDI
[000 11] ….
(…)”
- bij de datum 22 januari 1999:
“(…)
[B] [000]
Detec inb.
[000 11] ….
(…)”
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de auto’s waarin een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) werd aangetroffen of waarvan de eigenaren de inbouw van een kto bekenden, steeds op de door de medewerkers van [E] bij de FIOD beschreven wijze terug te vinden waren in de agenda van [E] en vaak ook in het bovengenoemde schrift van één van de inbouwmedewerkers.
Een kto zorgt ervoor dat de kilometerteller van de auto door middel van een schakelaar of afstandsbediening wordt uitgezet. Middels een kto kan (ook) de kilometerstand worden teruggezet naar de waarde die hij had vóór de aanvang van de rit. Het gevolg daarvan is dat de auto rond kan rijden zonder dat de kilometerstand van de auto oploopt.
In geschil is het antwoord op de vraag of:
1. het beroep voldoende is gemotiveerd;
2. verweerder terecht de naheffingsaanslag BPM heeft opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of
eiser de Mercedes voor ten minste 90% heeft gebruikt als taxi;
3. verweerder terecht de naheffingsaanslag MRB heeft opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of
eiser de Mercedes voor ten minste 90% heeft gebruikt als taxi;
4. verweerder terecht de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZFW heeft opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe
op de vraag of eiser op jaarbasis minder dan 1.000 respectievelijk 500 kilometer privé heeft gereden in de
Mercedes;
5. de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
1. Ten aanzien van de motivering van het beroep
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het beroep voldoende is gemotiveerd. Eiser heeft desgevraagd bij brief van 12 oktober 2006 als gronden voor zijn beroep het volgende aangevoerd:
“(…)
De gronden van mijn beroep zijn:
Ik word er van beschuldigd dat ik geen sluitende of kontroleerbare (kilometer)administratie
heb gevoerd, ook zou ik niet voldoen aan de 90%-norm.
(…)”
Op grond van het beroepschrift van eiser alsmede de hiervoor geciteerde brief van 12 oktober 2006, is de rechtbank van oordeel dat eiser heeft doen blijken dat hij met verweerder van mening verschilde over de juistheid van de correcties die verweerder bij de navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen heeft aangebracht. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Nu artikel 6:5, eerste lid, letter d, van de Awb geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van het beroep, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep voldoende is gemotiveerd (vergelijk Hoge Raad 5 oktober 2007, nr. 43.328, LJN: BB4749).
Dit geldt te meer nu de correcties die hebben geleid tot de navorderingsaanslagen en de naheffingsaanslagen enkel betrekking hebben op:
- de vraag of eiser de Mercedes voor meer dan 90% voor taxivervoer heeft gebruikt (BPM en MRB), of
- de vraag of eiser de Mercedes voor minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gereden (IB/PVV en ZFW).
2. Ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM
Voor de jaren 1998 en 1999
Volgens artikel 16, eerste lid, van de Wet BPM wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag teruggaaf van belasting verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten. De teruggaaf wordt ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Met geheel of nagenoeg geheel wordt bedoeld 90% of meer.
Voor de jaren 2000 en 2001
Volgens artikel 16, eerste lid, van de Wet BPM wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag teruggaaf van belasting verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldende vergunning, dan wel vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten. De teruggaaf wordt ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. Met geheel of nagenoeg geheel wordt bedoeld 90% of meer.
2.1 Ten aanzien van de kto
Verweerder heeft de door eiser overgelegde kilometeradministratie verworpen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat die administratie, afgezien van geconstateerde gebreken daarin, niet betrouwbaar is, omdat een kto was ingebouwd in de auto.
Eiser heeft ontkend dat in de auto een kto was ingebouwd.
Ten aanzien van de stelling dat een kto is ingebouwd, rust de bewijslast op verweerder. De rechtbank is het met verweerder eens dat als een kto in de auto was ingebouwd, de kilometeradministratie manipuleerbaar is en dus onbetrouwbaar. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat een ingebouwde kto ook gebruikt zal zijn. Indien een kto in de auto is ingebouwd, kan de kilometeradministratie derhalve niet dienen als bewijs voor de stelling dat is voldaan aan het 90%-criterium van artikel 16, vijfde lid, Wet BPM.
De rechtbank heeft de verklaring van eiser en de door hem overgelegde bewijsstukken afgewogen tegen het bewijs dat door verweerder is overgelegd. De rechtbank acht het door verweerder overgelegde bewijs over de gang van zaken rond de inbouw van kto’s en de vermelding van de auto van eiser in de agenda van [E] bijzonder sterk. Daartegenover is de verklaring van eiser dat geen kto in de auto is ingebouwd van onvoldoende gewicht. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat in de auto een kto was ingebouwd.
Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat de auto niet is vermeld in het schriftje van één van de inbouwmedewerkers. Allereerst blijkt uit de processen-verbaal dat ook anderen dan de medewerker die het schriftje bijhield, kto’s inbouwden. Daartoe behoort ook iemand die niet in dienstbetrekking werkzaam was bij [E]. Daarnaast blijkt uit de processen-verbaal dat de medewerker die het schriftje bijhield, na verloop van tijd niet meer iedere inbouw noteerde in zijn schriftje. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de vermelding in de agenda van [E], samen met het overige hiervoor door verweerder aangehaalde bewijs, voldoende.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat een kto in de auto was ingebouwd, moet de kilometeradministratie onbetrouwbaar worden geacht, zodat eiser door middel van die administratie niet kan voldoen aan de op hem rustende bewijslast dat aan het 90% criterium is voldaan.
2.2 Ten aanzien van de administratieve gebreken
Gelet op de systematiek van de wet, waarbij belastbaarheid de hoofdregel is en teruggaaf de uitzondering, rust in dezen op eiser de last aannemelijk te maken dat het voertuig in het tijdvak van naheffing geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor taxivervoer in vorenbedoelde zin (vergelijk Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35.862, BNB 2001/40).
Eiser slaagt niet in de op hem rustende bewijslast dat de auto voor 90% of meer voor taxivervoer is gebruikt. Hij heeft geen objectieve, te verifiëren gegevens overgelegd aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het voertuig in het tijdvak van naheffing inderdaad voor 10% of minder is gebruikt voor ander vervoer dan taxivervoer zoals door eiser wordt verdedigd, terwijl evenmin zekerheid kan worden verkregen over de aard van de met dat voertuig verreden kilometers. De rechtbank verwijst hiervoor onder andere naar hetgeen tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd.
Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor de genoemde tekortkomingen in de administratie. Andere gegevens aan de hand waarvan het door eiser verdedigde standpunt zou kunnen worden gestaafd, zoals een kilometeradministratie, de gegevens van de taxameter en de gegevens van de bijgehouden werkmappen, zijn niet bewaard gebleven dan wel onvolledig. Eiser heeft niet bestreden dat de gegevens van de taxameter in beginsel hadden kunnen worden uitgeprint en bewaard. De gevolgen van het wissen van de taxameter en het onvolledig invullen van de werkmappen dienen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser te blijven.
Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de Mercedes geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt.
De rechtbank zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het beroep tegen de naheffingsaanslag BPM ongegrond verklaren.
3. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen MRB
Voor de jaren 1998 en 1999
Artikel 72, lid 1, onder n, van de Wet MRB bepaalt -kort gezegd- dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet Personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
Voor de jaren 2000 en 2001
Artikel 72, lid 1, onder n, van de Wet MRB bepaalt -kort gezegd- dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet Personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
Voor alle jaren
Artikel 76 van de Wet MRB bepaalt dat bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig ten onrechte een vrijstelling van belasting is verleend dan wel niet wordt voldaan aan de voor een vrijstelling gestelde voorwaarden, de belasting kan worden nageheven.
3.1 Ten aanzien van de kto
Op verweerder rust de last te bewijzen dat er een kto is ingebouwd. De rechtbank acht verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM in overweging 2.1.
3.2 Ten aanzien van de administratieve gebreken
De last te bewijzen dat aan de 90%-norm is voldaan rust op eiser.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de 90%-norm is voldaan en verwijst daarvoor naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM in overweging 2.2.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder terecht MRB nageheven over de in geding zijnde tijdvakken.
4. Ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV en de navorderingsaanslag ZFW
Voor de jaren 1998, 1999 en 2000
Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig percent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 42 Wet IB 1964 is dit niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Voor het jaar 2001
Artikel 3.20, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst 2001, bepaalt dat indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking wordt genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Het tweede lid bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, de onttrekking op nihil wordt gesteld.
Het woord blijken in voornoemde wettelijke bepalingen betekent dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat de zwakkere vorm van bewijs, omschreven als “aannemelijk maken” niet voldoende is.
4.1 Ten aanzien van de kto
Op verweerder rust de last te bewijzen dat er een kto is ingebouwd. De rechtbank acht verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM in overweging 2.1.
4.2 Ten aanzien van de administratieve gebreken
De last te bewijzen dat er minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor
privé-doeleinden is gereden, rust op eiser.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond er minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gereden en verwijst daarvoor naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM in overweging 2.2.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV en de navorderingsaanslag ZFW naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.
5. Ten aanzien van de boetebeschikkingen
Op 23 juni 2004 heeft verweerder met betrekking tot de naheffingsaanslag BPM, de navorderingsaanslagen IB/PVV en de navorderingsaanslag ZFW een kennisgeving ex artikel 67k van de AWR aan eiser gestuurd. Daarin heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om:
- met betrekking tot de IB/PVV en ZFW een boete op grond van artikel 67e van de AWR in combinatie met de paragrafen 25 en 27 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) op te leggen wegens opzet;
- met betrekking tot de BPM een boete op grond van artikel 67f van de AWR in combinatie met de paragrafen
25 en 28 van het BBBB op te leggen wegens opzet.
Uit de brieven van 18 augustus 2004 (BPM, IB/PVV en ZFW) blijkt dat eiser niet heeft gereageerd op de kennisgevingen. In deze brieven heeft verweerder tevens medegedeeld dat de voorgenomen boetes daadwerkelijk zullen worden opgelegd.
Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar deze boetes gematigd tot 25% (IB/PVV en ZFW) respectievelijk 50% (MRB). Uit het verweerschrift blijkt dat de reden hiervoor was de cumulatie van alle boetes.
Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de kto en de administratieve gebreken, acht de rechtbank opzet bewezen, zodat een vergrijpboete van 50% (IB/PVV en ZFW) respectievelijk 100% (MRB) in beginsel passend en geboden is. Aangezien in dit geval echter sprake is van een samenloop van boetes acht de rechtbank, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, de matiging tot 25% (IB/PVV en ZFW) respectievelijk 50% (MRB) zoals die door verweerder reeds is toegepast passend en geboden.
Aangezien de boetebeschikkingen op 23 juni 2004 middels de hiervoor genoemde kennisgevingen zijn aangezegd, is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschreden met een periode van meer dan een jaar. Nu niet gebleken is dat verweerder bij de matiging van de boetes hiermee rekening heeft gehouden zal de rechtbank de boetes verminderen met 40% van het vastgestelde bedrag.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen moet worden vernietigd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 voor de beroepsprocedure (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken).
Voor het beroepschrift zelf bestaat geen recht op vergoeding, aangezien eiser dit beroepschrift zelf heeft opgesteld en ingediend en niet gebleken is dat zijn gemachtigde hem daarbij behulpzaam is geweest.
Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure bestaat geen aanleiding, nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat daarom is verzocht tijdens de bezwaarfase.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZFW ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen BPM en MRB ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetebeschikkingen IB/PVV voor de jaren 1998 tot en met 2001 tot bedragen van
respectievelijk € 19, € 495, € 513 en € 414;
- vermindert de boetebeschikking ZFW voor het jaar 2000 tot een bedrag van € 16;
- vermindert de boetebeschikkingen MRB over de periode 1 januari 1999 tot en met 15 december 1999,
16 december 1999 tot en met 15 december 2000 en 16 december 2000 tot en met 15 december 2001 tot
bedragen van respectievelijk € 342, € 360 en € 356;
- bepaalt dat deze uitspraak wat betreft de vermindering van de boetebeschikkingen in de plaats treedt van de
vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 483 en wijst de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.