RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/456
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 juli 2008
Fiscale Eenheid [X] Beheer B.V.en [Y] B.V. c.s., gevestigd te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [F.01]) omzetbelasting opgelegd van € 10.533, alsmede bij beschikking een boete van € 5.158. Tevens is bij beschikking € 1.387 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 januari 2007 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008 te Arnhem. Eiseres en haar gemachtigden mr. [A] en mr. [B] zijn daar – na voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank – niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen
drs. [C] en mr. [D].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Alle aandelen in [X] Beheer B.V. zijn in handen van de heer [E] (hierna: [E]).
[X] Beheer B.V. houdt 100% van de aandelen in onder meer [Y] B.V en is hiermee gevoegd in een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
[Y] B.V. handelt zowel onder de naam [Y] (verhuur van telefonische informatielijnen) als [F] (consultancywerkzaamheden).
Door de FIOD-ECD [Q] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar onder meer de betrokkenheid van [E] en [X] Beheer B.V. bij een omzetbelastingfraude. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een vijftal processen-verbaal (genummerd 0-PV-1 tot en met 4-PV-1) d.d. 16 september 2004, opgesteld door [G] en [H]. Afschriften hiervan behoren tot de gedingstukken.
Tijdens het onderzoek zijn onder meer de volgende van [I] B.V. afkomstige en aan [F] gerichte inkoopfacturen aangetroffen.
- Een factuur d.d. 16 augustus 2002 met een te betalen bedrag van € 14.280,00 (inclusief BTW) en als omschrijving “D/300SC-E1 (gebruikt 3 maand garantie)”. Deze factuur is voor contante ontvangst afgeparafeerd onder vermelding van: “Betaald p. Kas 19 AUG. 2002”.
- Een factuur d.d. 30 september 2002 met een te betalen bedrag van € 36.652,00 (inclusief BTW) en als omschrijving “D/300SC-E1 (nieuw 12 maand garantie)”. Deze factuur is voor contante ontvangst afgeparafeerd onder vermelding van: “Betaald p. Kas 30 SEP. 2002”.
- Een factuur d.d. 3 januari 2003 met een te betalen bedrag van € 13.685,00 (inclusief BTW) en als omschrijving “D/600SC-2E175 (nieuw 12 maand garantie)”. Deze factuur is voor contante ontvangst afgeparafeerd onder vermelding van: “Betaald p. Kas 06 JAN. 2003”.
[I] B.V. verkeert sinds 1 januari 1999 in staat van faillissement en heeft in de jaren 2002 en 2003 geen activiteiten ontplooid. Voornoemde facturen komen niet voor in de administratie van [I] B.V.
Ten aanzien van de factuur d.d. 30 augustus 2002 heeft [E] op 19 september 2002, 24 september 2002, 26 september 2002 en 3 oktober 2002 telkens een bedrag groot € 9.163 in contanten opgenomen van rekeningnummer 68.30.99.434 ten name van [F] bij de ING-Bank.
In onderdeel II.B.1.2.1.1 van het proces-verbaal met nummer 2-PV-1 is onder meer vermeld:
(Nadat gevraagd is of hij [I] kent)
“Ik ben aan [J] van [I] gekomen via [K] van [L]. Ik was op zoek naar voice response kaarten voor mijn computer. [J] heeft mij in Zwolle bezocht en de kaarten geleverd. Ik betaalde hem gemiddeld EUR 7700 ex BTW per kaart. (…).”
(Nadat gevraagd is of hij [J] kan beschrijven en of hij de adres- en woongegevens van [J] kent.)
“Ik heb geen idee waar hij woont. [K] van [L] heeft mij destijds naar hem verwezen. Ik schat [J] tussen de 30 en 35 jaar oud, kort blond stekeltjes haar, mager gezicht en goed afgetraind. (…). Ik ben nooit bij [I] zelf geweest, ik heb ook nooit onderzoek gedaan bij de Kamer van Koophandel naar dit bedrijf. (…). Ik had een 06-nummer van [J], dit nummer heb ik niet bewaard toen ik een nieuwe telefoon heb genomen. (…).
(…) Gehoorde wordt gevraagd hoe het mogelijk is dat hij in 2002 inkopen deed bij een bedrijf dat al in 1999 failliet is verklaard)
“Dat is voor mij helemaal nieuw. U zegt mij dat [I] een uitgeverij was, dat is compleet nieuw voor mij. Ik heb nooit onderzoek naar dit bedrijf gedaan; dat deed ik sowieso nooit. (…). Ik heb ook geen idee hoe [K] die [J] kent. (…).”
(Nadat gehoorde wordt voorgehouden dat het opmerkelijk is dat de factuur van [I] B.V. die ziet op de aankoop van deze kaarten de factuurdatum 30 september 2000 heeft en dat er vermoedelijk een stempel op de factuur staat met daarop de onleesbare tekst en de datum 30 sep 2000. De laatste contante opname van € 9.163 vindt echter plaats op 3 oktober 2002)
“Ik beroep mij op aanraden van mijn advocaat vanaf nu op mijn zwijgrecht, dat geldt ook voor alle volgende vragen die u wilt stellen”.
(Nadat gehoorde de verklaring van [K] (getuige, aanvulling rechtbank) is voorgehouden, waarin deze heeft verklaard [J] en [I] niet te kennen)
“Ik wil hier geen reactie op geven”.
“Getuige [K] (V/05)
(…).
[J] ken ik niet en ik heb dus ook [J] niet met [E] in contact gebracht (…).”
Op 28 oktober 2004 heeft de Officier van Justitie verweerder toestemming gegeven voor het gebruik van voornoemde processen-verbaal ten behoeve van de heffing en inning van belasting.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport d.d. 12 juli 2006, opgesteld door [M] Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vragen of verweerder de omzet contante verkopen op het juiste bedrag heeft vastgesteld en of verweerder terecht de op de [I]-facturen vermelde omzetbelasting heeft nageheven. Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend, verweerder bevestigend.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 216, vernietiging van de boetebeschikking en vermindering van de beschikking heffingsrente.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet) is de omzetbelasting aftrekbaar die in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Artikel 35, eerste lid, van de Wet vereist in verband daarmee onder meer dat de naam en het adres van de ondernemer die de levering of dienst heeft verricht op de factuur zijn vermeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1990, nr. 26.904, BNB 1991/235, volgt dat aan dit laatste vereiste nog is voldaan indien een in de factuur vermelde onjuiste naam ondanks de gemaakte fout geen ruimte laat voor misverstand omtrent de identiteit van de ondernemer. Wanneer de aftrek wordt geweigerd vanwege het feit dat niet de juiste naam van de presterende ondernemer is vermeld, volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 11 augustus 2006, nr. 41.320, BNB 2007/25, dat dat feit uit de factuur moet kunnen worden afgeleid.
Uit de weergegeven feiten en omstandigheden volgt – voor zover hier van belang – dat de op de facturen van [I] B.V. vermelde gegevens waaronder adressen, telefoonnummers, bankgegevens en inschrijfnummers van de kamer van koophandel niet toebehoren aan de presterende ondernemer.
Naar het oordeel van het de rechtbank had eiseres na summiere controle van de (op de) facturen (vermelde gegevens) kunnen en moeten vaststellen (1) dat op de facturen niet de juiste naam van de presterende ondernemer is vermeld, (2) dat het op de factuur vermelde bedrijf in staat van faillissement verkeerde en (3) dat de eventuele persoon die beweerde te handelen namens [I] B.V. dit in werkelijkheid niet deed.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de onderhavige facturen niet voldoen aan de in artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van de Wet genoemde verplichting inzake de vermelding van de naam en het adres van de ondernemer(s) die de leveringen verricht(en). Hier doet zich niet de situatie voor dat de vermelding in de facturen van een onjuiste naam geen ruimte laat voor misverstand omtrent de identiteit van de ondernemer en is evenmin voldaan aan de in de resolutie van 18 augustus 1982, BNB 1982/294 gestelde eis dat het bestaan en de hoedanigheid van de presterende ondernemer vaststaan. De op de facturen omzetbelasting is reeds daarom terecht van eiseres nageheven.
De omstandigheid dat eiseres is afgegaan op de eerste indruk die zij van de facturen had, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De bewijslast dat de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting aftrekbaar is rust immers op eiseres en de beslissing om geen nader onderzoek naar die documenten in te stellen, hoewel daarvoor alle aanleiding was, ligt in haar risicosfeer.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier.
De griffier is buiten staat deze De voorzitter,
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.