RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3678
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 22mei 2008
[A], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 juli 2007.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder een verzoek van eiseres, als hieronder nader aangeduid, van 12 december 2006 afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van 22 februari 2007 gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 maart 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel, werkzaam bij verweerder.
In het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder een via een formulier “Aanvraag Wajong-uitkering” en bijbehorende aanbiedingsbrief ingediend verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek van eiseres om terug te komen op een besluit van 5 augustus 1991, waarbij per 1 oktober 1991 de op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) door eiseres ontvangen uitkering is ingetrokken omdat eiseres op dat moment minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden ziet verweerder geen aanleiding op die intrekking terug te komen.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan, voor zover thans van belang, het bestuursorgaan, wanneer geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Uit de tekst van voormeld artikel volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag op de voet van artikel 4:6 van de Awb, onder verwijzing naar het eerdere besluit, af te wijzen doch ook om het inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Hetzelfde geldt bij een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, zo volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer een uitspraak van 19 februari 2004, LJN AO8045.
Uit deze rechtspraak volgt verder dat de rechter voormelde discretie niet heeft. Indien sprake is van een besluit op een verzoek om terug te komen op een eerder besluit dan wel een herhaalde aanvraag, opent dit niet de weg naar een toetsing van dat besluit als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen verdraagt zich niet met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een zodanig geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en haar toetsing te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
In gevallen waarin een duuraanspraak in het geding is, is het voorts aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudende toets worden gehanteerd en zal het in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden, aldus de CRvB in voormelde rechtspraak.
Uit voormeld toetsingskader vloeit voort dat de rechtbank, teneinde de omvang van haar toetsing te bepalen, dient te beoordelen of sprake is van een verzoek terug te komen op een eerder besluit dan wel een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het verzoek van eiseres naar haar oordeel, anders dan verweerder heeft gedaan, niet is aan te merken als een verzoek om terug te komen op het besluit van 5 augustus 1991. Uit het formulier waarmee het verzoek is gedaan noch de daarbij behorende aanbiedingsbrief blijkt immers dat eiseres verweerder verzoekt terug te komen op dat besluit. Dat eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vraagt en ter beoordeling daarvan dient te worden bezien in hoeverre eiseres arbeidsongeschikt is, hetgeen in het kader van voormeld besluit van 5 augustus 1991 reeds heeft plaatsgevonden, aldus verweerder, is evenmin voldoende grond om het verzoek aan te merken als een verzoek om terug te komen op dat besluit. Het verzoek betreft niet de arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 1991, waarop het besluit van 5 augustus 1991 ziet, doch de in het aanvraagformulier opgegeven datum van [geboortedatum]. Omdat dit de geboortedatum van eiseres betreft gaat de rechtbank ervan uit, evenals verweerder in het besluit van 22 februari 2007 doet, dat deze datum in het kader van de Wajong moet worden aangemerkt als [datum], de dag dat eiseres 17 jaar wordt. Verweerder heeft het verzoek derhalve ten onrechte aangemerkt als een verzoek om terug te komen op een eerder besluit.
Vervolgens dient de rechtbank te bezien of sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Gelet op het formulier waarop het verzoek is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres dient te worden aangemerkt als een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong. De vraag is of deze aanvraag moet worden aangemerkt als een herhaalde, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Daaraan staat niet in de weg indien een eerdere aanvraag niet is afgewezen maar is ingewilligd, doch alleen in het geval indien bij de intrekking van die eerder ingewilligde aanvraag eenzelfde beoordeling plaatsvindt als bij de beoordeling van de latere aanvraag. Vergelijk een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 maart 2006, LJN AV8735.
Nu in dit geval echter het moment waarop de arbeidsongeschiktheid dient te worden beoordeeld in het kader van de voorliggende latere aanvraag, te weten [datum], afwijkt van die bij de intrekking van de eerder ingewilligde aanvraag bij besluit van 5 augustus 1991, is geen sprake van eenzelfde beoordeling in voormelde zin en derhalve van een herhaalde aanvraag.
Voorts wijst de rechtbank er, in aanmerking genomen dat de aanvraag van eiseres is gedaan op grond van de Wajong en het besluit van 5 augustus 1991 is genomen onder de vigeur van de AAW, nog op dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:6 van de Awb (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 93-94) die bepaling niet ziet op de situatie dat het recht wordt gewijzigd. Indien het voor de aanvraag relevante recht wordt gewijzigd, kan ook zonder dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden een nieuwe aanvraag worden ingediend, die op grond van de dan geldende bepalingen wordt beoordeeld, zo volgt ook uit een uitspraak van de ABRvS van 16 mei 2003, LJN AH9354.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat bij een aanvraag om een Wajong-uitkering sprake is van een duuraanspraak waarbij voormeld verschil tussen verleden en toekomst aan de orde is.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een verzoek terug te komen op een eerder besluit dan wel een herhaalde aanvraag zodat het bestreden besluit ten volle ter toets voorligt en verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen omdat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren gesteld.
Nu het bestreden besluit derhalve is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,-- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
IV. bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2008.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 22 mei 2008