ECLI:NL:RBARN:2008:BH0115

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5935
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van bijzondere belasting in functieomschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de WAO-uitkering van eiseres, die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), zich bij zijn besluit had gebaseerd op de beschikbare medische gegevens, waaronder rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. Eiseres stelde dat er onvoldoende informatie was ingewonnen bij haar behandelaars, maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens had betrokken bij zijn oordeel. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom een verdergaande urenbeperking niet nodig was.

De rechtbank ging verder in op de vraag of de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, passend waren voor eiseres. Eiseres had aangevoerd dat de functies niet passend waren vanwege de bijzondere belasting die in de functieomschrijving werd vermeld. De rechtbank oordeelde dat, indien betrokkene op een bepaald aspect niet beperkt werd geacht, de verweerder er in beginsel vanuit mocht gaan dat de functie op dat aspect de belastbaarheid van betrokkene niet te boven ging. Echter, de rechtbank erkende dat er uitzonderingen mogelijk zijn, vooral als de bijzondere belasting in de functieomschrijving aanzienlijk boven de normaalwaarde uitgaat.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres en bepaalde dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De rechtbank gaf aan dat het UWV bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekening moest houden met de opmerkingen die tijdens de zitting waren gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 06/5935
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 april 2008
inzake
[A], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A. Faber-Speksnijder,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 oktober 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %, per 1 juni 2006 wordt ingetrokken.
Bij het onder 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 april 2006 gehandhaafd.
Tegen het onder 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 maart 2008. Eiseres is aldaar –zoals tevoren bericht- niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.J.L. van Klaveren-Drost, werkzaam bij het UWV.
3. Overwegingen
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Verweerder dient daartoe vast te stellen welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de beschikbare medische
gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe van 21 december 2005 en de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon van 28 augustus 2006/ 6 september 2006.
Eiseres stelt dat onvoldoende informatie is ingewonnen bij haar behandelaars. Uit het dossier blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts elf rapporten van vorige verzekeringsartsen en zeven brieven van behandelaars, de laatste gedateerd 24 januari 2006, bij zijn oordeel heeft betrokken. Dat, zoals eiseres stelt, aanleiding bestond daarenboven nog nadere informatie in te winnen, is de rechtbank niet gebleken.
Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een verdergaande urenbeperking niet nodig is, ook niet als gevolg van de niet-beschikbaarheid wegens behandeling. De stelling dat de beperkingen –vanwege lichamelijke en psychische klachten- verder zouden moeten gaan dan is vastgesteld door verweerder heeft eiseres niet onderbouwd met schriftelijke medische gegevens. De in beroep overgelegde brief, ondertekend door de psychiater Z. Kosutic en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige F. van Dam, van 11 december 2006 alsmede de brief van psychiater Kosutic van 29 juni 2007 betreffende de medicatie van eiseres acht de rechtbank in dat verband onvoldoende, mede in aanmerking genomen de in reactie daarop door verweerder in het geding gebrachte rapporten van 29 januari 2007 van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon en van 12 oktober 2007 van bezwaarverzekeringsarts R. Rombout .
Voor zover eiseres stelt dat de urenbeperking ten aanzien van werken in de nachtelijke uren wel wordt aangenomen maar niet in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is verwerkt, overweegt de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts in beroep de in bezwaar vastgestelde urenbeperking voor de nacht alsnog in de FML heeft verwerkt.
Geoordeeld moet derhalve worden dat eiseres op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid. In verband hiermee ziet de rechtbank geen reden om –zoals door eiseres is verzocht- een onderzoek door een deskundige te gelasten.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten controleur metaalproducten (sbc-code 264150), sjouwer, opperman, hulpbouwvakker (sbc-code 111250) en elektronica monteur (nieuwbouw en onderhoud) (sbc-code 267040). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Verweerder heeft in beroep, zo blijkt reeds uit het voorgaande, alsnog een urenbeperking voor de nacht in de FML opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de functie van inpakker niet meer geschikt is voor eiseres. Deze functie is evenwel slechts als reservefunctie geduid. Nu de aanpassing van de FML voor voormelde, aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen gevolgen heeft, heeft dit voor het bestreden besluit evenmin gevolgen, aldus verweerder.
Nu de functie van inpakker vervalt, kan hetgeen eiseres dienaangaande heeft aangevoerd reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Voorts faalt het betoog van eiseres dat zij de betrokken functies niet kan verrichten vanwege de belasting op het aspect 1.9. (veelvuldige deadlines/productiepieken en hoog handelingstempo). In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de functies in zoverre niet passend heeft mogen achten.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat voormelde functies voor haar op bepaalde aspecten niet passend zijn, ondanks dat zij op die aspecten niet beperkt is geacht. Desalniettemin zijn deze functies in zoverre niet passend, zo stelt eiseres, omdat in de functiebeschrijving van die functies bij die aspecten een ‘bijzondere belasting’ wordt aangegeven en verweerder niet duidelijk heeft gemaakt dat deze functies niettemin in zoverre passend zijn.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 februari 2008 (LJN BC3237) wordt overwogen dat genoegzaam vast staat dat in gevallen waarin iemand op een bepaald aspect niet beperkt wordt geacht en dus belastbaar wordt geacht op het niveau van de normaalwaarde, het zich voordoen in een functie van een bijzondere belasting op datzelfde aspect, mede gegeven de aan het begrip bijzondere belasting in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) toegekende specifieke betekenis, in het algemeen niet betekent dat sprake is van een mogelijke, ten onrechte niet gesignaleerde, overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, zijnde de normaalwaarde.
De CRvB heeft in deze uitspraak evenwel ook gewezen op het feit dat het CBBS een hulpmiddel is om een schattingsbesluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken en te motiveren ten behoeve van derden. Het is de arbeidsdeskundige die er steeds op dient toe te zien dat in een voorliggend geval de arbeidskundige grondslag van het betreffende besluit daadwerkelijk van een toereikende en inzichtelijke motivering is voorzien. In voorkomende gevallen kan dat betekenen dat de arbeidsdeskundige, zo nodig na voorafgaand overleg met de verzekeringsarts, (ook met betrekking tot een aspect dat wordt aangeduid als een bijzondere belasting of een kenmerkende belasting) zorg dient te dragen voor een nadere afzonderlijke toelichting inzake de passendheid van de bij een schatting gebruikte functies.
Uit deze uitspraak vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat indien betrokkene op een bepaald aspect niet beperkt is geacht verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat die functie op dat aspect de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat, ook niet indien de functieomschrijving van de desbetreffende functie op dat aspect een bijzondere belasting vermeldt. Verweerder heeft in dat geval geen plicht nader te motiveren. Dat kan evenwel in voorkomende gevallen anders zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk geval zich voordoen indien de bijzondere belasting in de functieomschrijving in grote mate boven de normaalwaarde uitgaat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het CBBS bij de normaalwaarde geen bovengrens kent. Alle andere categorieën worden begrensd door de naast hogere categorie, doch de normaalwaarde heeft niet een dergelijke bovengrens, zodat belastingen die de normaalwaarde zeer te boven gaan binnen het CBBS systeem mogelijk zijn.
Ter zitting heeft verweerder dienaangaande meegedeeld dat, indien de verzekeringsarts wil aangeven dat een betrokkene slechts belastbaar is tot de normaalwaarde en niet daarboven, hij dit door middel van een toevoeging op de FML dient aan te geven. Indien een betrokkene op de FML een normaalwaarde scoort en de verzekeringsarts geen toevoeging heeft gegeven op de FML, zoals hier het geval is, mag bij het duiden van functies worden volstaan met een verwijzing naar het CBBS. Daarom heeft verweerder ook niet nader gemotiveerd waarom op die aspecten waarop eiseres de normaalwaarde heeft de desbetreffende functies niettemin passend zijn. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting evenmin gemotiveerd waarom eiseres in staat moet worden geacht om in de functie Allround medewerker BAFS een kar van 800 kilogram te duwen of te trekken.
De rechtbank overweegt dat deze motivering in dit geval evenwel niet kan worden gemist, temeer nu in het resultaat functiebeoordeling van 13 september 2006 (en ook dat van 21 december 2005) wordt vermeld dat de belasting met betrekking tot het duwen van een kar voortdurend voorkomt en zeer belastend is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres dit punt in beroep expliciet aan de orde heeft gesteld en een nadere onderbouwing van het standpunt van verweerder dat de verzekeringsarts de desbetreffende functie kennelijk niettemin passend acht, niet is gegeven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het gestelde in het aanvullend beroepschrift dat de functie van Basis operator nabewerking voor eiseres niet passend is omdat zij het 60 maal 20 kg en soms (met collega) 60 maal 30 kg tillen niet aankan. Voorts ontbreekt dienaangaande een nadere motivering betreffende het kantelen van profielbuizen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op de bezwaren te beslissen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekening zal houden met de opmerking van verweerder ter zitting dat in de arbeidskundige rapporten de resterende verdiencapaciteit onjuist is weergegeven omdat geen rekening is gehouden met een juiste reductiefactor.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
IV. bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 8 april 2008