ECLI:NL:RBARN:2008:BG6986

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164449
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad wegens aanvaring tussen binnenvaartschip en duwboot

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 december 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vennootschap naar buitenlands recht REEDEREI GMBH, eiseres, en de vennootschap naar buitenlands recht F.L.B. SPRL, gedaagde. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding van eiseres jegens gedaagde wegens een aanvaring op de Waal tussen het aan gedaagde toebehorende binnenvaartschip Palestel 29 en een aan eiseres toebehorende duwboot. Eiseres stelt dat de aanvaring te wijten is aan schuld van het schip Palestel, waardoor gedaagde aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 30 juli 2008 vragen gesteld over de gevolgen van het faillissement van gedaagde voor de onderhavige procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eenduidig antwoord is gekomen van beide partijen op deze vragen. De rechtbank concludeert dat zowel volgens Nederlands recht als Belgisch recht de lopende procedure is geschorst en dat de vordering ter verificatie moet worden aangemeld. Dit volgt uit de relevante artikelen van de EG-Insolventieverordening en de Belgische Faillissementswet. De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen totdat duidelijk is of de vordering in het faillissement wordt erkend of betwist. De meest gerede partij is verzocht de rechtbank te informeren over de voortgang van de procedure. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 164449 / HA ZA 07-2026
Vonnis van 3 december 2008
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
[eiser] REEDEREI GMBH,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.M. Wilmink,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
F.L.B. SPRL,
gevestigd te Brussel,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en FLB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2008
- de akte van [eiser]
- de brief van 30 september 2008 van mr Vanschoubrouck
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft van geen van beide partijen een eenduidig antwoord gekregen op de vraag die in het tussenvonnis aan de orde is gesteld. De rechtbank komt tot het volgende. Het gaat hier om een vordering tot schadevergoeding van [eiser] jegens FLB wegens een aanvaring op de Waal tussen het aan FLB in eigendom toebehorende binnenvaartschip Palestel 29 en een aan [eiser] toebehorende duwboot [eiser] 20. Volgens [eiser] is de aanvaring aan schuld van de Palestel te wijten en is FLB daarom jegens haar aansprakelijk voor de schade. De vraag is wat het faillissement van FLB voor gevolgen heeft voor de onderhavige procedure. Naar welk recht dat moet worden beoordeeld valt uit (art. 15 van) de EG-Insolventieverordening niet eenduidig af te leiden. Met name is niet duidelijk of een vordering tot schadevergoeding jegens de failliet valt onder het bepaalde in art. 15. Het kan echter in het midden blijven, omdat zowel volgens Nederlands recht als volgens Belgisch recht de lopende procedure is geschorst en de vordering ter verificatie moet worden aangemeld. Voor het Nederlandse recht volgt dat uit art. 29 F. Voor het Belgische recht uit art. 63bis van de Belgische Faillissementswet van 8 augustus 1997 inwerking getreden op 1 januari 1998. Uit dat laatste artikel blijkt dat de procedure van rechtswege is geschorst en blijft tot na de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie, tenzij het geding door de curator wordt hervat. Voorts blijkt uit die bepaling dat indien de ingediende schuldvordering wordt aanvaard in het eerste proces-verbaal van verificatie, het hangende geding zonder voorwerp wordt en dat indien de vordering wordt betwist in het eerste proces-verbaal van verificatie de curator verondersteld wordt het geding te hervatten. Aangenomen moet dus worden dat de onderhavige procedure van rechtswege is geschorst. Dat de curator in zijn brief van 30 september 2008 aan de rechtbank heeft geschreven zich naar het vonnis van deze rechtbank te refereren, maakt dat niet anders.
2.2 Het beroep van [eiser] op art. 5 van de EG-Insolventieverordening slaagt niet. Het kan best zijn dat [eiser] voor de vordering uit onrechtmatige daad wegens aanvaring terzake van het verhaal een voorrecht heeft op het schip. Uit niets blijkt dat zo’n voorrecht een zakelijk recht inhoudt en evenmin dat dat de bevoorrechte tot separatist maakt die zijn recht buiten het faillissement om kan vervolgen en het schip buiten de curator om kan uitwinnen. De rechtbank kan dat ook uit de door [eiser] overgelegde stukken niet afleiden. Uit art. 5 van de EG-Insolventieverordening volgt voor het daar bedoelde geval ook niet enige regeling van de gevolgen van het faillissement voor lopende procedures.
2.3 De procedure is dus geschorst en zal daarom worden verwezen naar de parkeerrol totdat duidelijk is of de vordering in het faillissement wordt erkend danwel betwist en dus of de procedure wordt voortgezet danwel zonder ‘voorwerp’ is geworden. De meest gerede partij wordt verzocht de rechtbank daaromtrent te zijner tijd te informeren.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 17 december 2008 voor doorverwijzing naar de parkeerrol,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008.