ECLI:NL:RBARN:2008:BG6110

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
548700 CV Expl. 08-3232
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding op grond van gevolgencriterium

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 14 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Marant en een voormalig werknemer, aangeduid als [eisende partij]. De zaak betreft de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij], die op 1 juli 2008 door Marant is beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze opzegging kennelijk onredelijk is, ondanks het feit dat het Sociaal Statuut van toepassing was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gevolgen van het ontslag voor [eisende partij] te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van Marant bij de opzegging.

De procedure begon met een verzoek van Marant aan het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) om toestemming voor de opzegging, welke toestemming op 26 maart 2008 werd verleend. [eisende partij] was sinds 18 april 1994 in dienst bij Marant en was op het moment van ontslag 55 jaar oud. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de financiële situatie van Marant, de leeftijd en moeilijkheid van [eisende partij] om een nieuwe baan te vinden, en de verschillen in vergoedingen voor andere ontslagen werknemers.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter Marant veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 15.000,- bruto aan [eisende partij], vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ontslag. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de zorgvuldigheid die werkgevers moeten betrachten bij ontslagbeslissingen, vooral wanneer de gevolgen voor de werknemer aanzienlijk zijn.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 548700 \ CV EXPL 08-3232 \ 199 jt
uitspraak van 14 november 2008
Vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde mr. W.J.M. Messelink
tegen
de stichting De rechtspersoonlijkheid bezittende Stichting Marant
gevestigd te Elst
gedaagde partij
gemachtigde mr. N.A. Viellevoye-Geers
Partijen worden hierna [eisende partij] en Marant genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 27 juni 2008
- de door de gemachtigde van Marant bij brief van 19 september 2008 toegezonden producties
- het proces-verbaal van de comparitie van 29 september 2008.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1 [eisende partij], geboren op [dag en maand] 1953, is op 18 april 1994 bij Marant in dienst getreden in de functie van conciërge. Zijn laatst verdiende salaris bedraagt € 2.073,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
1.2 Marant heeft bij brief van 4 maart 2008 het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: het CWI) toestemming verzocht tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eisende partij].
[eisende partij] heeft hiertegen verweer gevoerd. Het CWI heeft bij brief van 26 maart 2008 de gevraagde toestemming verleend.
1.3 [eisende partij] is vanaf 1 maart 2008 vrijgesteld van werkzaamheden vanwege verval van zijn functie.
1.4 Marant heeft bij brief van 25 april 2008 aan [eisende partij] de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2008 opgezegd.
1.5 Op [eisende partij] is het Sociaal Statuut van toepassing, dat Marant op 10 maart 2008 is overeengekomen met een aantal vakorganisaties. [eisende partij] is geen lid van een die vakorganisaties. Marant is gehouden om het Sociaal Plan ook op [eisende partij] toe te passen.
1.6 [eisende partij] heeft op grond van het Sociaal Statuut aanspraak op een vergoeding van één bruto maandsalaris en deelname aan het mobiliteitstraject verzorgd door Randstad HR Solutions met ingang van 1 juli 2008 gedurende een periode van maximaal zes maanden.
1.7 Op grond van de CAO onderwijsadviesbureaus, die per 1 september 2007 in werking is getreden, is het Besluit Bovenwettelijke Werkloosheidsuitkering voor Onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (hierna: BBWO) niet langer van toepassing op [eisende partij].
De vordering en het verweer
2. [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
verklaart voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Marant kennelijk onredelijk is,
primair Marant veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zijn arbeidsovereenkomst te herstellen en hem te werk te stellen op straffe van een dwangsom en tot betaling van schadevergoeding in de vorm van het vanaf 1 juli 2008 verschuldigde loon tot de datum van herstel van zijn arbeidsovereenkomst onder verrekening van het op grond van het Sociaal Statuut uitgekeerde bedrag.
subsidiair Marant veroordeelt aan hem te betalen een schadevergoeding van € 52.612,74 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2008, dan wel een door de kantonrechter te bepalen schadevergoeding en
Marant veroordeelt in de kosten van de procedure.
[eisende partij] voert hiertoe, kort samengevat, aan.
Marant heeft een voorgewende reden gebruikt. Het ligt namelijk niet in de rede de goedkoopste werkkracht te ontslaan en zijn werkzaamheden te laten uitvoeren door duurdere werknemers en/of door werk tegen veel geld uit te besteden.
Voorts is het ontslag kennelijk onredelijk wegens het ontbreken van een passende financiële vergoeding, terwijl [eisende partij] 55 jaar en moeilijk plaatsbaar is. Hierbij speelt verder mee dat op het geschetste slechte financiële beeld heel wat valt af te dingen, dat in 2007 twee directieleden en medewerkers zijn ontslagen die wel een forse, althans behoorlijke vergoeding hebben gekregen en op wie ook nog eens het BBWO van toepassing is, dat de salarissen in 2007 bij Marant met 6% fors verhoogd zijn, dat er een enorm verschil in de hoogte van de uitkering is tussen medewerkers die voor 1 september 2007 zijn ontslagen en op wie de BBWO van toepassing is en medewerkers die nadien zijn ontslagen en dat [eisende partij] niet akkoord is gegaan met de non-actiefstelling per 1 maart 2008.
3. Marant voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
4. De - gemotiveerd weersproken - stelling van [eisende partij] dat Marant een voorgewende reden heeft gebruikt, wordt gepasseerd. Marant heeft ervoor gekozen te bezuinigen door in de ondersteuning te “snijden”, omdat de adviseurs inkomsten genereren. Het is in beginsel aan de werkgever voorbehouden op welke wijze hij zijn organisatie invult. In dit geval zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat geen redelijk denkend ondernemer de hiervoor genoemde keuze van Marant zou hebben gemaakt. Reeds daarom zal ook de primair gevorderde wedertewerkstelling met nevenvorderingen worden afgewezen.
5. De kantonrechter komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van de redelijkheid van de voor [eisende partij] getroffen voorziening op grond van het Sociaal Statuut. Immers, [eisende partij] betwist de redelijkheid van die voorziening en hij is niet aan het Sociaal Statuut gebonden, reeds omdat hij geen lid is van een van de vakorganisaties die het Sociaal Statuut hebben gesloten. Bij de beantwoording van de vraag of het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, vormt het feit dat de voor [eisende partij] getroffen voorziening in overeenstemming is met het Sociaal Statuut wel een aanwijzing dat die voorziening toereikend is (zie HR 14 juni 2002, NJ 2003, 324).
6. Marant stelt dat het Sociaal Statuut een sobere regeling bevat, gezien haar zorgelijke financiële situatie. Voorts stelt zij dat het uitgangspunt van het Sociaal Statuut is dat Marant streeft naar begeleiding “van werk naar werk”, hetgeen vorm wordt gegeven door middel van een door Randstad HR Solutions uit te voeren mobiliteitstraject.
De kantonrechter gaat, gezien de overgelegde financiële stukken en de accountantsverklaring van 26 maart 2008, ervan uit dat de financiële situatie bij Marant zorgelijk is. Dit in aanmerking genomen, overweegt hij ten aanzien van de redelijkheid van de voor [eisende partij] getroffen voorziening als volgt. Aannemelijk is dat het voor [eisende partij], gezien zijn leeftijd en zijn ervaring, moeilijk zal zijn een nieuwe dienstverband voor onbepaalde tijd met soortgelijke arbeidsvoorwaarden als bij Marant aan te gaan. Verder is van belang dat indien [eisende partij] voor 1 september 2007 zou zijn ontslagen, het BBWO van toepassing zou zijn geweest. Niet betwist is dat hij dan op grond van het BBWO een uitkering had gehad van 70% van zijn laatst verdiende loon tot aan zijn 65e. Art. 10 van de huidige toepasselijke CAO kent een overgangsregeling voor werknemers die geboren zijn vóór 1 september 1952, die tot (min of meer) hetzelfde resultaat leidt. [eisende partij], ontslagen per 1 juli 2008 en geboren op [dag en maand] 1953, kan echter geen gebruik maken van deze regelingen. Bovendien is niet betwist dat reeds in 2007 twee directieleden en andere medewerkers zijn ontslagen, die een (veel) hogere vergoeding dan één maandsalaris bruto hebben ontvangen op wie het BBWO van toepassing is. Daarbij komt dan nog dat de lonen van de niet-ontslagen werknemers van Marant in 2007 met 6% (aanzienlijk) verhoogd zijn. Voorts wordt in aanmerking genomen dat [eisende partij] per 1 maart 2008 zonder zijn instemming op non-actief is gesteld, hetgeen door hem terecht als diffamerend is ervaren.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag van [eisende partij] kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Marant bij de opzegging. Daarom zal aan [eisende partij] een schadevergoeding naar billijkheid worden toegekend van € 15.000,- bruto, vermeerderd met de gevorderde, niet betwiste rente.
7. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als hierna te melden.
De beslissing
De kantonrechter
verklaart voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij] door Marant tegen 1 juli 2008 kennelijk onredelijk is,
veroordeelt Marant om aan [eisende partij] een bedrag van € 15.000,- bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.