ECLI:NL:RBARN:2008:BG6034

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1607
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor omzetbelastingschulden van fiscale eenheid en terugwerkende kracht Van der Steen-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkstelling van eiser voor de omzetbelastingschulden van een fiscale eenheid. Eiser was aansprakelijk gesteld door de Belastingdienst voor een totaalbedrag van € 592.408, dat betrekking had op de periode van augustus tot en met december 2005. Eiser betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat hij ten onrechte als ondernemer was aangemerkt, verwijzend naar het Van der Steen-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Dit arrest zou volgens eiser terugwerkende kracht hebben, waardoor hij niet belastingplichtig zou zijn voor de omzetbelasting in de betreffende periode.

De rechtbank oordeelde dat noch het besluit van de Staatssecretaris van Financiën, noch de jurisprudentie van het Europese Hof meebracht dat eiser met terugwerkende kracht geacht moest worden geen deel uit te maken van de fiscale eenheid. De rechtbank stelde vast dat eiser in de periode waarin de belastingaanslagen waren vastgesteld, deel uitmaakte van de fiscale eenheid en dat de beschikking van 29 juli 2005, waarbij de fiscale eenheid was erkend, formele rechtskracht had gekregen. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, waardoor de rechtbank niet kon ingaan op de juistheid ervan.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen, waarbij hij diende te voldoen aan bepaalde vereisten, zoals het overleggen van een afschrift van de uitspraak en het ondertekenen van het beroepschrift. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/1607
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 18 november 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de ontvanger van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiser bij beschikking met dagtekening 23 februari 2006 met nummer [E24] (hierna: de beschikking) aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden betrekking hebbende op de periode augustus tot en met december 2005 van de fiscale eenheid omzetbelasting [X] Beheer BV en [B] BV C.S. en voor de in verband met die omzetbelastingschulden aan die fiscale eenheid opgelegde boeten en in rekening gebrachte kosten voor een bedrag van in totaal
€ 592.408.
Eiser heeft daartegen op 15 maart 2006 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 maart 2007 het bezwaar afgewezen en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 17 april 2007, ontvangen door de rechtbank op 19 april 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008 te Arnhem.
Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door [C]. Namens verweerder is verschenen
mr. [D]. De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota overgelegd. Kopieën daarvan zijn aan de rechtbank en de wederpartij verstrekt. Verweerder heeft een pleitnota met bijlage overgelegd. Kopieën daarvan zijn verstrekt aan de rechtbank en de wederpartij.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Tot 2004 dreef eiser een uitzendbureau/detacheringsbureau (hierna: de onderneming) in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestonden uit het uitlenen van arbeidskrachten aan opdrachtgevers in onder meer de vleesverwekende industrie.
In 2004 zijn die activiteiten door eiser overgedragen aan [B] BV [.]. Enig aandeelhouder en bestuurder van [B] was [X] Beheer BV.
(hierna: Beheer BV). Enig aandeelhouder en bestuurder van Beheer BV was eiser. Eiser was in loondienst bij Beheer BV.
[B] heeft een zogenoemde G-rekening. Die rekening is gekoppeld aan het loon- en omzetbelastingnummer van [B] (respectievelijk [L01] en [B01]). Met betrekking tot die G-rekening is een overeenkomst opgesteld tussen [B] en de belastingdienst.
Namens eiser en Beheer BV is op 17 juni 2005 aan verweerder verzocht om als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt. Dit verzoek is bij voor bezwaar vatbare beschikking van 29 juli 2005 (hierna: de beschikking fiscale eenheid) ingewilligd. Daarbij is voorts bepaald dat de ingangsdatum van de fiscale eenheid 28 mei 2005 is, dat ook [B] tot de fiscale eenheid behoort en dat de naam van de fiscale eenheid luidt Fiscale eenheid [X] Beheer B.V. en [B] B.V. CS (hierna: de fiscale eenheid). Aan de fiscale eenheid is het omzetbelastingnummer [B01] toegekend. Door de fiscale eenheid is vervolgens een aantal malen aangifte voor de omzetbelasting gedaan. De aangegeven belasting is niet betaald. Ook de nadien opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn onbetaald gebleven.
Tegen de beschikking van 29 juli 2005 is geen bezwaar gemaakt.
[B] en Beheer BV zijn op 25 januari 2006 failliet verklaard. Op die datum stond op de G-rekening een bedrag van € 28.533.
Eiser is door verweerder bij beschikking van 23 februari 2006 aansprakelijk gesteld voor de volgende onbetaald gebleven belastingschulden en boeten van de fiscale eenheid en in verband daarmee in rekening gebrachte kosten:
tijdvak omzetbelasting in € boete in € kosten in € totaal in €
Augustus 2005 111.056 1.110 7.520 119.686
September 2005 103.054 2.268 7.065 112.387
Oktober 2005 99.838 4.537 7.001 111.376
November 2005 116.872 4.537 13 121.422
December 2005 123.000 4.537 _ 127.537
Totaal 592.408
Het totale bedrag waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld ad € 592.408 is nadien verminderd met € 46.070 tot € 546.338 als gevolg van verrekening van een aan eiser verleende vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2000.
Ook [B] en Beheer BV zijn aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid.
Op 16 maart 2006 is verweerder tot uitwinning van de G-rekening overgaan. Van het bedrag dat op die rekening stond is € 24.667,13 door verweerder verrekend met een loonbelastingschuld van [B], € 3.865, 87 is door verweerder overgeboekt naar het UWV en het restant ad € 415.010,36 is door verweerder overgeboekt naar de faillissementsrekening van [B].
Eiser is bij vonnis van 12 maart 2008 failliet verklaard.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de ontvanger eiser terecht aansprakelijk heeft gesteld.
Tussen partijen is niet meer in geschil het antwoord op de vraag of de ontvanger een bedrag van € 415.010,36 in het kader van de uitwinning van de G-rekening terecht heeft overgeboekt naar de faillissementrekening van [B] dan wel dat hij dit bedrag had dienen aan te wenden voor de verrekening van de omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid, zoals eiser eerder betoogde.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vergoeding van de schade die hij lijdt, dan wel zal gaan leiden ten gevolge van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit van verweerder, op grond van artikel 8:73 van de Awb en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep, bevestiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de aansprakelijkstelling. Voor wat betreft het verzoek tot schadevergoeding en proceskostenvergoeding refereert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Eiser heeft gesteld dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld. Volgens eiser volgt uit het arrest HvJ EG 18 oktober 2007, nr. C-355/06, V-N 2007/48.19 (hierna: het Van der Steen-arrest) dat hij niet belastingplichtig was voor de omzetbelasting. Volgens eiser was hij in loondienst van Beheer BV en voldeed hij aan alle in dat arrest gestelde criteria voor afwezigheid van belastingplicht. Volgens eiser heeft het Van der Steen-arrest terugwerkende kracht en heeft de Staatssecretaris dit ook erkend in onderdeel 3 van zijn besluit van 21 december 2007 nr. CPP 2007/3160, Stcrt. 2008,1, V-N 2008/3.24, dat de Staatssecretaris naar aanleiding van dat arrest heeft uitgevaardigd (hierna ook: het besluit). Eiser verwijst voor zijn standpunt voorts naar het arrest HvJ EG 6 oktober 2005, C-291/03, V-N 2005/58.23 (My Travel).
Verweerder heeft de uitleg van eiser van het besluit betwist. Verweerder wijst er op dat de Staatssecretaris zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat de terugwerkende kracht van het Van der Steen-arrest geen effect sorteert in de periode tussen 26 april 2002 en 18 oktober 2007. Verweerder wijst er voorts op dat tegen de beschikking fiscale eenheid geen bezwaar is gemaakt.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 zijn natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zijn aangemerkt als één ondernemer, hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet OB, voor zover hier van belang, worden natuurlijke personen en lichamen in de zin van de AWR, die op grond van het bepaalde in dit artikel ondernemer zijn en, die in Nederland wonen of zijn gevestigd dan wel aldaar een vaste inrichting hebben en die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen, al dan niet op verzoek van één of meer van deze natuurlijke personen of lichamen, bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur als één ondernemer aangemerkt.
Vaststaat dat eiser in de periode waarin de belastingaanslagen waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld, zijn vastgesteld, deel uitmaakte van de fiscale eenheid. Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2 weergegeven feiten, is op 17 juni 2005 namens eiser en Beheer BV aan verweerder verzocht om als fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt. Dit verzoek is bij voor bezwaar vatbare beschikking van 29 juli 2005 ingewilligd. Tegen die beschikking is geen bezwaar en beroep ingesteld. Dit betekent dat die beschikking formele rechtskracht heeft gekregen. De juistheid van die beschikking kan daarom in deze procedure niet meer aan de orde komen.
Hierin brengt hetgeen de Staatssecretaris in zijn besluit van 21 december 2007, nr. CPP 2007/3160, Stcrt. 2008,1, V-N 2008/3.24, heeft meegedeeld geen wijziging. In onderdeel 3 van dat besluit staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ Gevolgen ondernemerschap DGA in periode 27 april 2002 tot 18 oktober 2007
Uit vaste rechtspraak volgt dat het Van der Steen arrest terugwerkende kracht heeft (zie bijvoorbeeld HvJ EG, 30 maart 2006, zaak C-184/04). Aan de andere kant volgt uit het vertrouwensbeginsel/rechtszekerheidbeginsel dat de Belastingdienst de eerder erkende ondernemerstatus van belastingplichtige (behoudens gevallen van misbruik en fraude) niet met terugwerkende kracht aan een persoon kan ontnemen (HvJ, 27 september 2007, Teleos, zaak C-409/04, rechtsoverweging 50, en HvJ 29 februari 1996, Inzo, C-110/94, rechtsoverweging 21 en HvJ, 8 juni 2000, Breitsohl, C-400/98). Mede gelet op HR 26 april 2002, nr. 35775, en de kracht van gewijsde (HR 21 maart 2001, NJB 2001, p. 779, nr. 21), ben ik van mening dat de terugwerkende kracht geen effect sorteert in de periode tussen 26 april 2002 (datum arrest HR) en 18 oktober 2007 (datum arrest HvJ). In die periode is een DGA ondernemer voor zijn betaalde werkzaamheden aan de vennootschap als hij als zodanig heeft gehandeld.”.
De hiervoor geciteerde passage bevat de toezegging dat een persoon die ten onrechte als ondernemer is aangemerkt die status niet met terugwerkende kracht zal worden ontnomen. Die passage bevat niet de toezegging dat een persoon waarvan achteraf komt vast te staan dat hij ten onrechte deel heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid doordat hij gelet op het Van der Steen-arrest niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, met terugwerkende kracht moet worden beschouwd geen deel te hebben uitgemaakt van die fiscale eenheid.
Ook uit het arrest HvJ EG, 30 maart 2006, zaak C-184/04, V-N 2006/18.25 (Uudenkaupungin kaupunki) waarnaar de Staatssecretaris in het besluit verwijst, is dat niet af te leiden. Evenmin is uit dat arrest iets af te leiden over een mogelijke aantasting van de rechtskracht van beschikkingen waarvoor de nationale termijnen van bezwaar en beroep zijn verstreken. Uit het arrest (Uudenkaupungin kaupunki) en uit het door eiser genoemde arrest HvJ EG 6 oktober 2005, C-291/03, V-N 2005/58.23 (My Travel) volgt wel dat de uitleg die het Hof van Jusititie van de EG aan een bepaling heeft gegeven in het kader van de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid, geldt vanaf het moment dat die bepaling in werking is getreden. Ook volgt daaruit dat die uitleg moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand zijn gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist (zie daarvoor r.o.53 van Uudenkaupungin kaupunki en r.o. 16 van My Travel). Dat geldt echter alleen, zoals ook uit r.o.53 van Uudenkaupungin kaupunki blijkt, wanneer aan de overige voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht, is voldaan. Dat is hier niet het geval nu de nationale termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de beschikking fiscale eenheid van 29 juli 2005 is verstreken.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EG (vergelijk HvJ EG 2 december 1997, nr. C-188/95 (Fantask)), is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om procesregels te geven voor de rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke vorderingen en die regels de uitoefening van het gemeenschapsrecht in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (zie ook r.o.17 van My Travel). De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat aan die voorwaarden in het Nederlandse recht niet is voldaan.
Weliswaar volgt uit het arrest HvJ EG van 13 januari 2004, C-453/00, V-N 2004/8.3 (Kühne & Heitz) dat niettemin uit het gemeenschapsrecht voor een bestuursorgaan een verplichting kan voortvloeien om een onherroepelijk besluit te heroverwegen, maar één van de voorwaarden voor het ontstaan van zo’n verplichting is dat het in geding zijnde besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Nu eiser geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de beschikking fiscale eenheid en noch gesteld, noch gebleken is dat hij bij het aanwenden daarvan is belemmerd, is aan die voorwaarde niet voldaan. Doorbreking van de formele rechtskracht van de beschikking fiscale eenheid is dus niet aan de orde.
Nu eiser geen andere grieven heeft aangevoerd, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb. Nu het beroep ongegrond moet worden verklaard, komt het verzoek reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.