2.9. De kritiek op vraag b (was op 2 of 10 september 1992 doorverwijzing naar een neuroloog conform de professionele standaard geweest of had [eiseres] dan toch ook een internist moeten zien) inhoudende dat die vraag niet ter zake zou doen nu [eiseres] een dergelijke doorverwijzing zou hebben geweigerd gaat niet op. [eiseres] heeft immers gemotiveerd bestreden dat zij dit heeft geweigerd. Ook de tweede vraag wordt gehandhaafd om de eerder genoemde reden (zie hiervoor rov. 2.8.). De suggestie voor een herformulering van vraag c wordt niet overgenomen. Vraag d (‘Is de wijze van dossiervoering van [gedaagde] conform de professionele standaard van 1992’) wordt eveneens gehandhaafd. Dit aspect is weliswaar geen inzet van de procedure maar kan mogelijk wel een rol spelen in het kader van de bewijslevering. [gedaagde] heeft nog twee aanvullende vragen geformuleerd (nr. 4 en 5) waarin de deskundige wordt gevraagd uit te leggen in hoeverre de moeilijkheidsgraad van de casus van invloed is geweest op zijn oordeel en meer specifiek op zijn oordeel dat [gedaagde] [eiseres] 1 dag te laat zou hebben laten zien door [betrokkene]. Deze vragen worden niet overgenomen. Het is aan de rechtbank om de gegeven antwoorden van de deskundige, bezien tegen de achtergrond van de complexiteit van de casus, mee te wegen in de verdere beoordeling van deze zaak.
2.10. Aan de deskundige zal het volgende worden voorgelegd.
1. Wanneer u wat betreft de feitelijke gang van zaken in augustus/september 1992 de volgende door [gedaagde] gestelde maar door [eiseres] betwiste feiten in uw overwegingen zou betrekken:
a. de deskundige is uitgegaan van de vraagstelling aan de internist, zoals [gedaagde] die ter comparitie heeft verwoord, maar dat was, aldus [gedaagde], niet de gehele vraagstelling. Hij heeft thans eveneens met de internist besproken of een verwijzing nodig was. [gedaagde] heeft telefonisch overleg gepleegd met verschillende specialisten; dat de inhoud daarvan niet op de patiëntenkaart staat valt [gedaagde] niet te verwijten (zie nr. 12 en 13 conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde]);
b. zowel [betrokkene] als [gedaagde] heeft telefonisch overleg gepleegd met verschillende specialisten (internisten en röntgenoloog), die onafhankelijk van elkaar hadden aangegeven dat geen sprake was van een acute situatie (nr. 14 en 23 conclusie na deskundigenbericht);
c. [gedaagde] had na zijn vakantie niet alleen de uitslag van de onderzoeken van [betrokkene] vernomen, maar ook de uitkomst van diens overleg met dr. [betrokkene] (röntgenoloog) en dr. [betrokkene] (internist) (zie nr. 19 conclusie na deskundigenbericht); [gedaagde] had van [betrokkene] doorgekregen dat zowel de röntgenoloog als de internist had gezegd dat er geen noodzaak was voor een spoedverwijzing (nr. 28);
d. [eiseres] was binnen 8 dagen nadat [gedaagde] terug was gekeerd van vakantie bij [betrokkene] op consult, derhalve zes dagen nadat [gedaagde] met [betrokkene] had gesproken (nr. 26 tot en met 29 conclusie na deskundigenbericht)
e. de verwijsbrief aan [betrokkene] ontbreekt;
f. [betrokkene] heeft aan [gedaagde] op 27 augustus 1992 aangegeven dat hij nader onderzoek had gedaan en dat hij onder andere ook de röntgenfoto’s uit Velp had beoordeeld. [betrokkene] was op basis van zijn bevindingen van mening dat het een stabiele oude fractuur was. De uitdrukkelijke vraag van [gedaagde] of [betrokkene] een ernstige pathologie uitgesloten achtte, werd door [betrokkene] stellig bevestigd (nr. 31 en 33 conclusie na deskundigenbericht);
g. pas op 25 september 1992 is het [gedaagde] duidelijk geworden dat [betrokkene] geen multidisciplinaire aanpak had gekozen, maar enkel en volledig op zijn eigen oordeel voer; dat hij de telefonisch van [gedaagde] verkregen informatie als uitgangspunt had genomen en niet zelf een internist had geraadpleegd (zie nr. 34 conclusie na deskundigenbericht);
h. [eiseres] zou op 9 september 1992 een gipskorset aangemeten krijgen in afwachting van het uiteindelijke orthopedische korset;
i. [gedaagde] heeft op 2 september 1992 getracht [eiseres] te verwijzen naar een neuroloog (nr. 37, 38 conclusie na deskundigenbericht);
j. [eiseres] weigerde een verwijzing naar een neuroloog, maar is op 10 of 11 september 1992 naar de pijnpolikliniek gegaan, naar de anesthesist Van de Kamp, die haar de pijnstiller Temgesic heeft voorgeschreven;
k. [gedaagde] heeft tegen de blaasontsteking, een aandoening waarmee [eiseres] bekend was, direct medicatie voorgeschreven, waarna de klachten verdwenen (nr. 40 conclusie na deskundigenbericht)
l. er was geen sprake van een werkhypothese maar van een door een ter zake deskundige specialist ([betrokkene]) gestelde diagnose, die een behandelplan had uitgezet dat pas na 9 september 1992 kon worden vervolgd (nr. 36 conclusie na deskundigenbericht).