ECLI:NL:RBARN:2008:BG1591

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
169686
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar de kantonrechter in verband met agentuurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een incident tot verwijzing naar de kantonrechter in het kader van een agentuurovereenkomst. De eisers, beiden wonende te [woonplaats], waren in conventie de eisers en in reconventie de verweerders, terwijl de gedaagden, eveneens wonende te [woonplaats], de gedaagden in conventie en eisers in reconventie waren. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een incidentele conclusie van antwoord. De rechtbank moest beoordelen of de zaak moest worden verwezen naar de sector kanton, waarbij de vraag centraal stond of de agentuurovereenkomst naar Nederlands of Oostenrijks recht moest worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat Nederlands recht van toepassing was op de overeenkomst, aangezien de partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De rechtbank oordeelde dat de afspraken tussen de partijen als een agentuurovereenkomst moesten worden gekwalificeerd, omdat deze strekten tot bemiddeling bij het tot stand komen van huurovereenkomsten. De rechtbank wees de vordering tot verwijzing toe en verwees de zaak naar de rolzitting van de sector kanton in Tiel. Tevens werden de proceskosten van het incident aan de zijde van de gedaagden begroot op EUR 894,00. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.B. Boonekamp op 10 september 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169686 / HA ZA 08-739
Vonnis in incident van 10 september 2008
in de zaak van
[eisers]
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H. van Ravenhorst,
tegen
[gedaagden]
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. F.J. Boom.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende de voorwaardelijke incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagden] c.s. verlangen dat de rechtbank de zaak verwijst naar de sector kanton indien zij van oordeel is dat de partijen een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht hebben gesloten. [eisers] c.s. refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.2. Indien het onderwerp van deze zaak naar het voorlopige oordeel van de rechtbank een agentuurovereenkomst betreft dient verwijzing naar de kantonrechter te volgen. (Artikel 93 aanhef en onder 3 j° 71 leden 2 en 3 Rv.) De aard en het geldelijke belang van andere vorderingen (in conventie dan wel in reconventie) doet hieraan niet af voor zover de samen¬hang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. (Artikel 94 leden 2 en 3 Rv.)
2.3. De agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemid¬de¬ling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn. (Artikel 7:428 BW.)
Uit de stukken volgt dat de samenwerking van de partijen erop was gericht dat [eisers] c.s. de verhuur van de appartementen die [gedaagden] c.s. in [woonplaats], Oostenrijk, hadden verwor¬ven, op zich zouden nemen, en ook het beheer en de promotie van de appartementen zouden verzorgen, tegen een vergoeding van 20% van de (netto) verhuuropbrengst. Naar het voorlopige oordeel van de rechtbank moeten deze afspraken als een agentuur¬over¬een¬komst in bovenbedoelde zin worden gekwalificeerd. Zij strekken immers (mede) tot bemiddeling bij het tot stand komen van huurovereenkomsten. Niet is vereist dat [gedaagden] c.s. tot verhuur bevoegd waren of dat [eisers] c.s. het economische risico van de huurovereenkomsten droegen.
2.4. [gedaagden] c.s. hebben nog aangevoerd dat op de overeenkomst tussen partijen Oosten¬rijks recht van toepassing is.
De vraag of de zaak verwezen moet worden naar de sector kanton moet worden beantwoord aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Het is daarom de vraag of in de beoordeling van dit incident moet worden betrokken de vraag of het bestaan van een agentuurovereen¬komst beoordeeld moet worden naar Oostenrijks of naar Nederlands recht. Het antwoord op die vraag kan hier in het midden blijven omdat aangenomen moet worden dat Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is, zoals hierna zal worden overwogen.
2.5. Het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van artikel 4 van het Ver¬drag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeen¬komst van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156. De partijen hebben niet gekozen voor Oostenrijks recht. In dat geval wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Afgesproken is dat [eisers] c.s. zouden bemiddelen in de verhuur van de appartemen¬ten. De bemidde¬ling is de kenmerkende prestatie. [eisers] c.s. (even¬als [gedaagden] c.s. overigens) hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hun gewone verblijf¬plaats in Nederland, zodat op grond van lid 2 van artikel 4 vermoed wordt dat de overeenkomst het nauwst met Nederland is ver¬bonden. Dat het om in Oostenrijk gelegen appartementen gaat, maakt dat niet anders om¬dat de agentuurovereenkomst niet een zakelijk recht of recht tot gebruik daarop tot onderwerp heeft. Dit vermoeden is in het kader van de beoordeling van het incident voldoende om Neder¬lands recht van toepassing te achten.
2.6. Overwogen is reeds dat naar Nederlands recht sprake is van een agentuurovereen¬komst. De overige vorderingen in conventie en recon¬ventie hangen samen met de agentuur¬overeenkomst en behoren vanwege die samenhang gecombineerd te worden behandeld. De hele zaak zal daarom naar de sector kanton, locatie Tiel, worden verwezen.
2.7. Het is overigens aan de kantonrechter om te beoordelen of [eisers] c.s. ontvan¬kelijk zijn in hun vorderingen.
2.8. [eisers] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst de vordering toe,
3.2. veroordeelt [eisers] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op EUR 894,00,
in de hoofdzaak
3.3. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Tiel, op woensdag 24 september 2008 om 10.00 uur,
3.4. wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.5. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoor¬digd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.6. wijst partijen erop dat de kantonrechter zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het vast recht van EUR 1.090,00 voor zowel [eisers] c.s. als [gedaagden] c.s..
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008.