ECLI:NL:RBARN:2008:BG1463

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5556
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-uitkering en motivering van besluiten inzake hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had verzocht om een verhoging van zijn basis WAO-uitkering naar 75% per 1 juli 2007, los van zijn toeslag voor hulpbehoevendheid. Het UWV had dit verzoek afgewezen, met de motivering dat de wettelijke verhoging niet van toepassing was omdat zijn uitkering al 85% van het dagloon bedroeg. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat zijn totale uitkering 90% van het maximum dagloon moest zijn, bestaande uit 75% WAO-uitkering en 15% toeslag. Hij vond de afwijzing in strijd met de bedoeling van de wetgever en de beginselen van rechtszekerheid en gelijkheid.

De rechtbank oordeelde dat de verhoging van de uitkeringshoogte naar 75% van het dagloon een inkomensverbetering zou betekenen voor volledig arbeidsongeschikten. De rechtbank stelde vast dat de verhoging van de uitkering van eiser was gehandhaafd op 85% van het dagloon, wat impliceert dat de verhoging wegens hulpbehoevendheid nu slechts 10% bedraagt in plaats van de eerder geldende 15%. De rechtbank concludeerde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom de verhoging op 85% van het dagloon werd gehandhaafd. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 39,- aan hem diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/5556
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 22 oktober 2008
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 november 2007, uitgereikt door het UWV Nijmegen.
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft verweerder, naar aanleiding van een verzoek van eiser van 31 juli 2007, aan eiser meegedeeld dat een verhoging van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 70% naar 75% per 1 juli 2007 niet aan de orde is, omdat zijn uitkering op grond van artikel 22 van de WAO 85% van het dagloon bedraagt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 22 augustus 2007 gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 september 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, vergezeld van [X]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid, werkzaam bij het UWV Arnhem.
3. Overwegingen
Eiser ontvangt sinds 16 april 1970 een uitkering op grond van de WAO, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 januari 1991 is wegens hulpbehoevendheid het uitkeringspercentage op de voet van artikel 22 van de WAO verhoogd van 70% naar 85% van het dagloon.
Naar aanleiding van berichtgeving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft eiser bij brief van 31 juli 2007 verweerder verzocht om, los van zijn toeslag van 15% voor hulpbehoevendheid, per 1 juli 2007 in aanmerking te komen voor verhoging van zijn basis WAO-uitkering naar 75%.
Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft verweerder dit verzoek van eiser afgewezen door te stellen dat de wettelijke verhoging op eiser niet van toepassing is omdat zijn WAO-uitkering reeds 85% van het dagloon bedraagt.
Het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de verhoging van de WAO-uitkering naar 75% ook op eiser van toepassing is, echter op grond van het “Besluit verhoging arbeidsongeschiktheid bij hulpbehoevendheid” blijft de WAO-uitkering van eiser onveranderd verhoogd tot 85%.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn uitkering in totaal 90% van het maximum dagloon dient te bedragen, te weten 75% WAO-uitkering en 15% toeslag. Eiser acht het in strijd met de bedoeling van de wetgever, het beginsel van rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel dat de wetswijziging tot gevolg heeft dat zijn toeslag voor hulpbehoevendheid feitelijk wordt verlaagd naar 10%.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 21, tweede lid, van de WAO bepaalde, kort gezegd, dat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag 70% van 100/108 maal het dagloon bedraagt.
Op grond van de “Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten” (Staatsblad 2007, nr. 567) is deze uitkering met terugwerkende kracht tot 1 juli 2007 verhoogd naar 75%.
Artikel 22 van de WAO bepaalt, kort gezegd, dat een uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
Bij de verhoging tot ten hoogste 100/108 maal het dagloon, komt verweerder beleidsvrijheid toe. Ter invulling van die beleidsvrijheid heeft verweerder het “Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid” vastgesteld. Op 23 oktober 2007 is het beleid, met het oog op de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, opnieuw vastgesteld en vastgelegd in de “Beleidsregels verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid” (hierna: de Beleidsregels).
In de Beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt tussen een verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot 100% van, kort gezegd, het dagloon en een verhoging tot 85%. Eiser valt in deze laatste categorie.
Hoewel namens verweerder ter zitting is verklaard dat, indien eiser dit wenst, zijn brief van 31 juli 2007 mede kan worden opgevat als een verzoek om indeling in de categorie “verhoging tot 100%” wegens een toegenomen mate van hulpbehoevendheid, stelt de rechtbank vast dat in de onderhavige procedure als uitgangspunt geldt dat sprake is van een mate van hulpbehoevendheid die volgens de Beleidsregels recht geeft op een verhoging van de uitkering tot 85% van het dagloon.
De rechtbank stelt vast dat de verhoging van de uitkeringshoogte naar 75% van het dagloon tot een inkomensverbetering leidt voor volledig arbeidsongeschikten. Ingevolge de Beleidsregels is de uitkering van eiser gehandhaafd op 85% van het dagloon, hetgeen impliceert dat de verhoging wegens hulpbehoevendheid thans 10% bedraagt in plaats van voorheen 15%. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dient te motiveren waarom voor gevallen als die van eiser ervoor is gekozen de verhoging te handhaven op 85% van het dagloon. Noch de Beleidsregels, noch het bestreden besluit bevat enige motivering. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd en daarmee genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I verklaart het beroep gegrond;
II vernietigt het bestreden besluit;
III bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
IV bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-
aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, voorzitter, mr. S.W. van Osch-Leysma en mr. A.M. Overbeeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 22 oktober 2008