ECLI:NL:RBARN:2008:BG0857

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
162824
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en derdenbeslag in civiele procedure

In deze civiele procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Arnhem, zijn twee zaken gevoegd onder de rolnummers 162824 en 166887. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.L.M. Johannink, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, de besloten vennootschap MEDICAL FACTORING B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. N.B.J. Stumpel. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagde vorderingen die voortvloeien uit een bestaande rechtsverhouding met de betrokkene, onder het derdenbeslag vallen dat door de eiseres is gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op het moment van het beslag een bedrag van € 14.167,67 verschuldigd was aan de betrokkene en dat de gedaagde op een later moment een bedrag van € 12.307,79 verschuldigd was aan de betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde een bedrag van € 6.735,49 aan de eiseres moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 december 2007. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in gevoegde zaken van 1 oktober 2008
in de zaken met zaaknummer / rolnummer: 162824 / HA ZA 07-1794
en zaaknummer / rolnummer 166887 / HA ZA 08-319 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.J.L.M. Johannink,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] MEDICAL FACTORING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.B.J. Stumpel,
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure in de gevoegde zaken
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak 162824 / HA ZA 07-1794:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis van 19 maart 2008
- de conclusie van dupliek van 7 mei 2008.
In de zaak 166887 / HA ZA 08-319:
- het vonnis in het voegingsincident van 4 juni 2008
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis van 2 juli 2008
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte van 13 augustus 2008.
1.2. Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van de rechtbank Assen van 4 juli 2007 is bepaald dat [betrokkene] over de periode van 1 augustus 2006 tot en met 31 juli 2007 een bedrag van € 1.838,- per maand aan alimentatie aan [eiseres] moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2. [gedaagde] houdt zich bezig met factoring. [gedaagde] koopt vorderingen van medici op patiënten tegen een geringere waarde dan het vorderingsbedrag. De vorderingen op de patiënten worden na overdracht vervolgens voor eigen rekening en risico geïnd. [gedaagde] int op deze wijze vorderingen van [betrokkene] die een tandartspraktijk in Utrecht heeft.
2.3. Tussen [gedaagde] en [betrokkene] bestaat een akte van cessie gedateerd 7 juni 2004. In de akte van cessie staat onder meer:
Art. 1. [betrokkene] draagt bij deze over en cedeert aan [gedaagde] al hetgeen [betrokkene] uit hoofde van de overeenkomst met [betrokkene] van de patiënt te vorderen heeft en in de toekomst te vorderen zal hebben, zoals omschreven in het (nog op te maken) verkoopboek, welke cessie en overdracht door [gedaagde] bij deze wordt aanvaard. (..)’
De rechtverhouding tussen [gedaagde] en [betrokkene] is verder in een schriftelijke overeenkomst van gelijke datum en een aanvulling daarop van 25 januari 2006 geregeld.
2.4. [eiseres] heeft bij exploit van 2 augustus 2007 executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] ten laste van [betrokkene].
2.5. [gedaagde] heeft op 5 september 2007 een verklaring derdenbeslag afgelegd, waarin staat dat zij een bedrag van € 20.547,87 verschuldigd is aan [betrokkene]. Op 14 september 2007 heeft zij nogmaals een verklaring derdenbeslag afgelegd, waarin staat dat zij een bedrag van € 14.167,76 verschuldigd is aan [betrokkene].
2.6. [gedaagde] heeft op 25 september 2007 een bedrag van € 14.167,76 aan (de advocaat van) [eiseres] betaald in het kader van het derdenbeslag van 2 augustus 2007.
2.7. [eiseres] heeft bij exploit van 6 november 2007 nogmaals executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] ten laste van [betrokkene].
2.8. [gedaagde] heeft op 19 december 2007 een verklaring afgelegd waarin staat dat zij € 6.380,20 verschuldigd is aan [betrokkene]. [gedaagde] heeft op 15 januari 2008 een bedrag van € 5.572,30 aan [eiseres] betaald in het kader van het derdenbeslag van 6 november 2007.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] heeft in de zaak met rolnummer 07-1794 met betrekking tot het op 2 augustus 2007 gelegde beslag, na wijziging van eis, kort weergegeven, gevorderd te bepalen hetgeen [gedaagde] onder zich heeft en/of aan [betrokkene] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding met genoemde [betrokkene] zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding met [betrokkene] verschuldigd zal worden en [gedaagde] te veroordelen dit bedrag, voor zover dat nog niet is gebeurd, aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2 [eiseres] heeft in de zaak met rolnummer 08-319 met betrekking tot het op 6 november 2007 gelegde beslag, na wijziging van eis, kort weergegeven, eveneens gevorderd te bepalen hetgeen [gedaagde] onder zich heeft en/of aan [betrokkene] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding met genoemde [betrokkene] zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding met [betrokkene] verschuldigd zal worden en [gedaagde] te veroordelen dit bedrag, voor zover dat nog niet is gebeurd, aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3 [gedaagde] heeft in beide zaken verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijzigingen van eis door [eiseres], zodat op basis van de gewijzigde vorderingen zal worden beslist.
4.2. Tussen partijen is het volgende in geschil. [gedaagde] heeft in weerwil van het op 2 augustus 2007 gelegde beslag op 7 augustus 2007 een bedrag van € 6.735,49, dat door het beslag was getroffen, aan [betrokkene] betaald. [gedaagde] heeft vervolgens op 25 september 2007 niettemin het gehele bedrag dat zij volgens haar verklaring van [betrokkene] onder zich had, € 14.167,76, aan [eiseres] afgedragen. [eiseres] heeft op 6 november 2007 nogmaals executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] ten laste van [betrokkene]. [gedaagde] had toen een bedrag van € 13.115,69 van [betrokkene] onder zich. Daarvan heeft zij op 15 januari 2008 een bedrag van € 5.572,30 aan [eiseres] betaald. Het verschil bestaat uit het bedrag van € 6.735,49 dat [gedaagde] dubbel heeft betaald en dat zij wil verrekenen met hetgeen zij ten tijde van de tweede beslaglegging aan [betrokkene] verschuldigd was en een bedrag van € 807,90 dat zij heeft ingehouden vanwege onterechte declaraties van [betrokkene]. Tegen dat laatste heeft [eiseres] haar bezwaren laten varen, evenals ten aanzien van onduidelijkheid over enkele andere bedragen. In geschil is na de conclusie van repliek in de zaak met rolnummer 08-319 uitsluitend nog de bevoegdheid tot verrekening van het bedrag van € 6.735,49. In dat verband houdt de partijen verdeeld of ook de vorderingen die [betrokkene] na 2 augustus 2007 op [gedaagde] heeft verkregen onder dat beslag vallen of onder het beslag dat op 6 november 2007 is gelegd. De vordering van [eiseres] komt erop neer dat [gedaagde] nog veroordeeld moet worden tot betaling van het bedrag van € 6.735,49 (= € 13.155,69 - 5.572,30 - € 807,90).
4.3. Voorop staat dat een in weerwil van het beslag gedane betaling niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen, hetgeen neerkomt op een verplichting voor de derde-beslagene tot herhaalde betaling of vervangende schadevergoeding (art. 6:33 BW en 477a lid 4 Rv). [gedaagde] heeft voldaan aan zijn verplichting tot herhaalde betaling aan [eiseres]. Hij heeft immers op 25 september 2007 het totaalbedrag van € 14.167,76 voor de vorderingen van [betrokkene] van 13 juli, 20 juli en 27 juli 2007 aan [eiseres] betaald. Omdat [gedaagde] het bedrag van € 6.735.49 ook aan [eiseres] heeft betaald, heeft zij vanaf 25 september 2007 een regresrecht op [betrokkene] voor dat bedrag (art. 6:33 BW).
4.4 [eiseres] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de vorderingen van [betrokkene] van 3 augustus, 9 augustus en 17 augustus 2007 voor een bedrag van € 13.115,69 vallen onder het derdenbeslag van 2 augustus 2007, aangezien deze vorderingen rechtstreeks voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen [betrokkene] en [gedaagde]. Volgens [eiseres] volgt uit de overeenkomst van 7 juni 2004 dat al hetgeen [betrokkene] in de toekomst te vorderen krijgt op zijn patiënten en tengevolge van de overdracht van die vorderingen aan [gedaagde] van [gedaagde] te vorderen krijgt, voortvloeit uit de reeds bestaande rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [betrokkene].
4.5 In art. 475 lid 1 Rv is bepaald dat voor derdenbeslag vatbaar zijn de vorderingen die de executieschuldenaar ‘uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen’. Art. 475 Rv stelt dus de eis dat de toekomstige prestaties rechtstreeks moeten voortvloeien uit de ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding. De wetgever heeft benadrukt dat beslag op toekomstige goederen beperkt mogelijk is (Parlementaire Geschiedenis Wijziging Wetboek van Rechtsvordering, p. 157).
4.6 [gedaagde] en [betrokkene] hebben een bestaande rechtsverhouding, immers zij hebben op 7 juni 2004 een overeenkomst van cessie gesloten, waarin is bepaald dat: ‘[betrokkene] draagt bij deze over en cedeert aan [gedaagde] al hetgeen [betrokkene] uit hoofde van de overeenkomst met [betrokkene] met de patiënt te vorderen heeft en in de toekomst te vorderen zal hebben’. De vraag is of de toekomstige prestaties die [gedaagde] aan [betrokkene] moet verrichten (het gaat hier om de vorderingen van [betrokkene] ontstaan na 2 augustus 2007) rechtstreeks uit deze reeds bestaande rechtsverhouding voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier niet zo, anders dan in geval van derdenbeslag onder de werkgever of onder de huurder op periodieke betalingen die uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of de huurovereenkomst verschuldigd worden. Het ontstaan van vorderingen van [betrokkene] op [gedaagde] is afhankelijk van het verrichten van behandelingen en het sluiten van behandelingsovereenkomsten daartoe met patiënten. Daarna zal de vordering door [betrokkene] aan [gedaagde] moeten worden overgedragen op de voet van art. 5.3 van de factoring-overeenkomst, waarvoor [betrokkene] dan vorderingen op [gedaagde] verkrijgt overeenkomstig art. 6 van die overeenkomst. Onder deze omstandigheden kan van een rechtstreekse verkrijging door [betrokkene] van vorderingen op [gedaagde] uit een reeds bestaande rechtsverhouding geen sprake zijn, zomin als in het geval van derdenbeslag onder een bank latere crediteringen tengevolge van overmakingen door ‘vierden’ onder het eerder gelegde beslag vallen.
4.7 De vorderingen van [betrokkene] op [gedaagde] die na 2 augustus 2007 zijn ontstaan en die [gedaagde] met het oog op de onzekerheid of die onder het beslag van 2 augustus 2007 vielen onder zich heeft gehouden tot een totaalbedrag van € 13.115,69, vielen dus onder het beslag dat op 6 november 2007 is gelegd. [gedaagde] heeft zich erop beroepen dat zij het bedrag van € 6.735,49 mag verrekenen met het bedrag van € 13.115,69 dat zij na 2 augustus 2007 verschuldigd is aan [betrokkene], aangezien zij een regresrecht voor het bedrag van € 6.735,49 op [betrokkene] heeft. Terzake van dat regres heeft [gedaagde] een vorderingsrecht op [betrokkene]. Gelet op art. 6:130 lid 2 BW is [gedaagde] in beginsel bevoegd vorderingen die zij op [betrokkene] heeft te verrekenen met het bedrag van € 13.115,69 dat zij na het beslag van 2 augustus 2007 nog verschuldigd was aan [betrokkene]. De bevoegdheid tot verrekening kan in beginsel ook aan de beslaglegger worden tegengeworpen.
4.8 [eiseres] heeft aangevoerd dat het beroep op verrekening van [gedaagde] van het bedrag van € 6.735,49 dat zij dubbel heeft betaald naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Immers in het geval dat [gedaagde] in het kader van het tweede beslag € 6.735,49 minder aan [eiseres] zou moeten betalen, betekent dat feitelijk en per saldo dat de betaling van 7 augustus 2007 alsnog ten nadele van [eiseres] zal werken. Dat is inderdaad in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Verrekening van het ten onrechte aan [betrokkene] betaalde bedrag dat onder het eerste beslag viel, met vorderingen van [betrokkene] die onder het tweede beslag vielen, zou erop neerkomen dat de gevolgen van de betaling in weerwil van het beslag alsnog worden afgewenteld op de beslaglegger. Hoewel het tweede beslag op vorderingen van [betrokkene] die na 2 augustus 2007 zijn ontstaan, in beginsel los staat van het eerste beslag, gaat het hier wel om twee nauw samenhangende derdenbeslagen tussen dezelfde partijen in het kader van dezelfde rechtsverhoudingen. Het zou het geheel in strijd zijn met de regel dat een betaling in weerwil van het beslag niet ten nadele van de executant mag gaan als [gedaagde] in deze situatie de gevolgen van haar foutieve betaling aan [betrokkene] op [eiseres] zou kunnen afwentelen. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om het bedrag van € 6.735,49 in het kader van het derdenbeslag van 6 november 2007 aan [eiseres] af te dragen. Dat laat onverlet dat [gedaagde] het ten onrechte aan [betrokkene] betaalde van [betrokkene] kan terugvorderen op de voet van art. 6:33 BW, maar niet ten detrimente van [eiseres] door verrekening.
4.9 [eiseres] heeft verder wettelijke rente gevorderd vanaf 15 december 2007. Die vordering is toewijsbaar. Na de beslaglegging van 6 november 2007 diende [gedaagde] hetgeen zij toen van [betrokkene] onder zich had, aan [eiseres] af te dragen. Dat heeft zij slechts tot een bedrag van € 5.572,30 gedaan op 14 januari 2008 en overigens niet met een beroep op verrekening. Nu dat beroep is verworpen, heeft [gedaagde] ten onrechte het resterende bedrag niet afgedragen en is zij in het kader van art. 477a lid 4 Rv de wettelijke rente verschuldigd. [gedaagde] heeft dat overigens ook erkend.
4.10 De slotsom is dat in de zaak met rolnummer 07-1794 moet worden vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van € 14.167,67 aan [betrokkene] verschuldigd was en onder zich had. Nu dat bedrag is afgedragen aan [eiseres], moet de vordering voor het overige worden afgewezen. In de zaak met rolnummer 08-319 moet worden vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van (€ 13.115,69 - € 807,90 = ) € 12.307,79 aan [betrokkene] verschuldigd was en onder zich had, waarvan nog moet worden afgedragen aan [eiseres] een bedrag van € 6.735,49 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2007 tot aan de dag van algehele voldoening. Tot betaling van dat bedrag aan [eiseres] zal [gedaagde] worden veroordeeld.
4.11 Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld -[eiseres] in de zaak met rolnummer 07-1794 en [gedaagde] in de andere- zullen de kosten van beide procedures worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank
In de zaak met rolnummer 07-1794:
5.1. bepaalt dat [gedaagde] op het moment van het derdenbeslag van 2 augustus 2007 een bedrag van € 14.167,67 verschuldigd was aan [betrokkene],
In de zaak met rolnummer 08-319:
5.2. bepaalt dat [gedaagde] op het moment van het derdenbeslag van 6 november 2007 een bedrag van € 12.307,79 verschuldigd was aan [betrokkene],
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.735,49, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2007 tot aan de dag van algehele voldoening,
in beide zaken:
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008.
Coll.: EB