zaaknummer / rolnummer: 153624 / HA ZA 07-507
Vonnis van 24 september 2008
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
advocaat mr. Z.J. Rittersma te Arnhem
1. [gedaagde]
wonende te [woonplaats]
2. [gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagden
advocaat mr. W.D. Huizinga te Arnhem
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 november 2007
- de akte van de zijde van [eiser]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 februari 2008
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 maart 2008
- de conclusie na getuigenverhoor tevens houdende eisvermeerdering
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank handhaaft hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 7 november 2007.
2.2. [eiser] heeft bij conclusie na enquête zijn eis vermeerderd. Hij heeft zijn vordering zoals in de dagvaarding weergegeven onder II in die zin uitgebreid dat hij tevens de veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vordert tot het verstrekken van een belastinggarantie ten aanzien van de schadevergoeding wegens verlies arbeidsvermogen zoals beschreven in productie 17 bij de conclusie na enquête, althans om de schade te vergoeden die [eiser] lijdt of zal lijden indien belastingheffing in box 1 of 2 van de inkomstenbelasting zal plaatsvinden over de schadevergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen dan wel pensioenschade. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich tegen deze eiswijziging verzet. Zij hebben hun bezwaar tegen de eiswijziging als zodanig niet toegelicht. De eiswijziging is in dit stadium van de procedure niet in strijd met de goede procesorde en zal dus worden toegestaan.
2.3. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] te bewijzen opgedragen hoe het incident van 5 juli 2003 zoals weergegeven in dat vonnis onder 4.1 zich heeft toegedragen en voorts dat hij als gevolg van dat incident bewusteloos is geweest. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de opdracht gekregen te bewijzen dat [eiser] wegens zijn gedragingen jegens hen eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade. Over deze bewijsthema’s zijn tien getuigen gehoord, te weten [eiser], zijn echtgen[eiser]etuige 1] en hun zoon [getu[eiser] ([getuige 2]), [gedaagde sub 1], zijn echtgenote [getuige 3], hun dochters [getuige 4] ([getuige 4]) en [getuige 5] ([getuige 5]), [gedaagde sub 2], [ ] [getuige 6] en [ ] [getuige 7].
2.4. [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn partij in deze procedure. Op grond van het tweede lid van artikel 164 Rv kunnen de getuigenverklaringen die zij hebben afgelegd voor zover het betreft de aan hen te bewijzen opgedragen feiten en omstandigheden waarvan zij de bewijslast hebben geen bewijs in hun voordeel opleveren, tenzij deze strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Voorts is voor de waardering van de door de getuigen afgelegde verklaringen van belang dat het gaat om een chaotisch incident dat zich ten tijde van de verhoren al meer dan 4½ jaar geleden had afgespeeld. Verder dat in elk geval de leden van de families [eiser] en [gedaagde sub 1] en ook [gedaagde sub 2] emotioneel bij dit incident zijn betrokken. En ten slotte dat deze laatste getuigen meer of minder direct belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen zal hiermee rekening worden gehouden.
2.5. In het tussenvonnis is onder 4.1 de toedracht van het incident van 5 juli 2003 zoals [eiser] die heeft gesteld en dient te bewijzen als volgt weergegeven. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 1] hem op die datum aangevallen na een woordenwisseling over vermeend hinderlijk parkeren van de caravan van [eiser] voor het perceel van [gedaagde sub 1] en over beschadigingen aan de auto van [eiser]. Daarbij heeft [gedaagde sub 1] [eiser] een of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd geslagen en op de grond gegooid. Daarna is [gedaagde sub 1] doorgegaan met de mishandelingen door tegen [eiser]s lichaam te schoppen en op zijn lichaam te slaan. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] op enig moment [eiser] bij de keel gepakt en zijn keel dichtgedrukt gehouden voor een aanzienlijke periode.
toedracht, begin van het handgemeen
2.6. Over het begin van het handgemeen hebben alleen [getuige 2], [gedaagde sub 1] en [getuige 5] verklaard. [eiser] zelf heeft verklaard zich het handgemeen niet meer te kunnen herinneren, de overige getuigen waren er naar hun verklaringen toen niet bij. [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij op een zeker moment een lantaarnpaal vast had en [eiser] met zijn rechterhand ‘een veeg in het gezicht’ heeft gegeven. [getuige 2] heeft daarover verklaard dat de linkerhand van [gedaagde sub 1], die bij de lantaarnpaal ‘stond te shaken’ en de paal als het ware vasthield, van die paal afschoot met ‘de bovenkant’ dan wel ‘de zijkant’ in het gezicht van zijn vader. [getuige 2] heeft verder verklaard dat [gedaagde sub 1] (en niet [gedaagde sub 2]) [eiser] heeft beetgepakt en om de auto heen van het stoepje af op de grond heeft geslingerd. Bij de politie heeft hij op 7 juli 2003 verklaard dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] allebei [eiser] vastpakten en hem om de auto heen op de grond gooiden. [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat [eiser] hem van de stoep heeft geduwd en dat hij [eiser] in zijn val heeft meegenomen, waarbij [eiser] op hem terecht kwam. [getuige 5] heeft verklaard dat zij [gedaagde sub 1] achterover zag vallen met [eiser] op zich.
2.7. Hoewel de verklaring van [gedaagde sub 1] over de wijze waarop hij [eiser] ‘een veeg in het gezicht’ heeft gegeven niet volledig in overeenstemming is met de verklaring van [getuige 2] daarover (rechterhand of linkerhand), is op grond van deze verklaringen bewezen dat [gedaagde sub 1] [eiser] in het gezicht heeft geslagen. Over de manier waarop [gedaagde sub 1] en [eiser] op de grond terecht zijn gekomen, wijkt de verklaring van [getuige 2] af van wat hij bij de politie heeft verklaard ([gedaagde sub 1] alleen of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) en wordt zijn verklaring tegengesproken door [gedaagde sub 1] en [getuige 5], die op dat punt verklaringen hebben afgelegd die met elkaar in overeenstemming zijn. Dat [gedaagde sub 1] [eiser] op de grond heeft gegooid, kan dus niet bewezen worden geacht.
toedracht, schoppen en slaan door [gedaagde sub 1]
2.8. [getuige 1] heeft als volgt verklaard. Zij heeft gezien dat [gedaagde sub 1] op het middel van [eiser] zat, met aan weerskanten een been, en dat hij hem verschillende keren met de vuist sloeg in het gezicht en op het hoofd en op de borst. Toen zij weer stonden heeft [eiser] van [gedaagde sub 1] opnieuw klappen gehad, waarbij [gedaagde sub 1] sloeg met de vuist. Ten slotte heeft [eiser] trappen en klappen gekregen toen zij in de garage stonden. Bij de politie op 11 september 2003 heeft [getuige 1] niet verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] heeft geslagen toen deze op de grond lag en ook niet toen zij in de garage stonden. [getuige 2] heeft op de vraag of [gedaagde sub 1] [eiser] heeft geslagen toen deze op de grond lag, geantwoord dat hij dacht van niet. Toen [gedaagde sub 1] [eiser] bij de kraag had toen zij stonden, is er volgens [getuige 2] niet geslagen. [getuige 2] heeft niet kunnen verklaren of er voor de garage is geslagen, maar wel dat [eiser] in de garage nog een paar klappen van [gedaagde sub 1] heeft gekregen. [gedaagde sub 1] heeft ontkend dat hij [eiser], afgezien van de ‘veeg’, nog heeft geslagen of geschopt. Ook heeft hij ontkend in de garage van [eiser] te zijn geweest. [gedaagde sub 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat [gedaagde sub 1] [eiser] heeft geslagen of geschopt. [getuige 4] en [getuige 7] hebben verklaard dat [gedaagde sub 1] niet in de garage van [eiser] is geweest. Ten slotte bevinden zich zeven foto’s in het dossier waarop blauwe plekken op het lichaam van [eiser] zichtbaar zijn, te weten in de hals, op de rechterschouder, de borst (links), de rug (links), de linkerarm en het linkerbeen. Op een van de foto’s is de linkerkant van het gezicht van [eiser] afgebeeld. Daarop zijn geen blauwe plekken of andere verwondingen zichtbaar.
2.9. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over het slaan en schoppen door [gedaagde sub 1] komen op verschillende onderdelen niet met elkaar overeen, in het bijzonder over het slaan toen [gedaagde sub 1] en [eiser] lagen en over het slaan toen zij waren opgestaan. De foto’s, meer in het bijzonder die waarop de linkerkant van het gezicht van [eiser] staat afgebeeld, bevestigen niet dat [eiser] met de vuist in het gezicht is geslagen, zoals door [getuige 1] verklaard. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] heeft ontkend [eiser] te hebben geslagen en dat hij daarin wordt ondersteund door de verklaringen van [gedaagde sub 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] ontkend in de garage van [eiser] te zijn geweest, waarin hij wordt gesteund door de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 7]. Op grond van deze verklaringen kan dus niet bewezen worden geacht dat [gedaagde sub 1] [eiser] heeft geslagen en geschopt, afgezien van de door [gedaagde sub 1] erkende ‘veeg’.
toedracht, grijpen bij de kraag, dichthouden van de keel
2.10. [getuige 1] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1], toen hij op [eiser] zat, met beide handen de boord van diens overhemd vastpakte en een paar seconden lang dichtdraaide, zodat [eiser] helemaal blauw aanliep. Bij de politie heeft zij daarover verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] toen bij zijn keel vast had. Verder heeft zij verklaard dat [gedaagde sub 1], toen zij weer stonden, voor de tweede keer de boord van [eiser] een paar seconden lang dichtdraaide zodat [eiser] blauw aanliep. [getuige 2] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1], toen hij op [eiser] zat, hem heeft vastgepakt met de hand aan de hals. Bij de politie heeft hij dat niet verklaard. Verder heeft hij verklaard dat [gedaagde sub 1], toen zij weer stonden, [eiser] bij de kraag heeft gepakt en die heeft omgedraaid zodat [eiser] blauw aanliep. [gedaagde sub 1] heeft ontkend dat hij de keel van [eiser] heeft dichtgehouden toen zij op de grond lagen. Hij heeft erkend dat hij [eiser], toen zij weer stonden, bij zijn blouse heeft gepakt, maar hij heeft ontkend dat hij daarbij zijn boord heeft dichtgedraaid. [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] niet bij de boord of de hals heeft gepakt toen zij lagen, maar wel toen zij stonden. [getuige 3] heeft ook verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] bij de blouse heeft gepakt toen zij stonden, waarbij hij hem heen en weer schudde en zei: ‘Nu is het afgelopen!’ Volgens [getuige 3] liep [eiser] daarbij niet rood aan. [getuige 4] heeft verklaard te hebben gezien dat [gedaagde sub 1] [eiser] bij de blouse pakte ‘uit onmacht’ en hem heen en weer schudde en riep: ‘Ik heb jouw auto niet bekrast!’ Daarbij is [eiser] volgens haar niet blauw aangelopen en heeft hij gevloekt en getierd. [getuige 5] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] bij de blouse heeft gepakt met één hand, bij de borst, en heeft geschreeuwd: ‘Nou moet het eens een keer allemaal afgelopen zijn!’ Volgens haar raakte [eiser] daarbij niet in ademnood. Op een van de foto’s die zich in het dossier bevinden is een roodblauwe plek op de linkerzijde van de hals van [eiser] zichtbaar.
2.11. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over het moment dat [gedaagde sub 1] en [eiser] op de grond lagen, komen niet met elkaar overeen. Volgens [getuige 1] heeft [gedaagde sub 1] [eiser] toen immers bij de boord van zijn overhemd gepakt en die dichtgedraaid, terwijl volgens [getuige 2] [gedaagde sub 1] [eiser] bij de keel heeft gepakt, zoals [getuige 1] ook bij de politie heeft verklaard. Op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is het dus onduidelijk of [gedaagde sub 1] [eiser] bij de boord heeft gegrepen en die heeft dichtgedraaid of dat hij [eiser] bij de keel heeft gepakt. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1], daarbij gesteund door [gedaagde sub 2], heeft ontkend [eiser] bij de boord of bij de keel te hebben gepakt toen zij op de grond lagen. [eiser] is dus niet geslaagd in het bewijs van de stelling dat [gedaagde sub 1] hem bij de keel heeft gepakt en deze heeft dichtgedrukt gehouden voor een aanzienlijke periode (dan wel zijn boord heeft dichtgedraaid) toen zij op de grond lagen.
2.12. [eiser] en [getuige 2] hebben allebei verklaard dat [gedaagde sub 1], toen zij weer stonden, de boord van [eiser] heeft vastgepakt en deze heeft dichtgedraaid waardoor [eiser] blauw aanliep. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat hij [eiser], toen zij weer stonden, bij de blouse heeft gepakt. Die verklaring wordt bevestigd door [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Deze getuigen ontkennen dat [eiser] daarbij in ademnood is geraakt. [getuige 3] en [getuige 4] hebben wel verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] heen en weer heeft geschud. Daar komt bij dat op de in het geding gebrachte foto’s een roodblauwe plek in de hals van [eiser] zichbaar is. Op grond van deze verklaringen en die foto wordt bewezen geacht dat [gedaagde sub 1] [eiser] stevig bij de kraag heeft gegrepen en door elkaar heeft geschud, maar niet zo dat [eiser] daardoor in ademnood is geraakt.
toedracht, conclusie m.b.t. [gedaagde sub 1]
2.13. De conclusie is dat is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] [eiser] eenmaal met de bovenkant dan wel de zijkant van de hand (dus niet met de vuist) tegen het hoofd heeft geslagen en dat hij hem eenmaal stevig bij de kraag heeft gegrepen en door elkaar heeft geschud (maar niet dat [eiser] daarbij in ademnood is geraakt).
toedracht, de rol van [gedaagde sub 2]
2.14. In het tussenvonnis is onder 4.1 de rol van [gedaagde sub 2] in het incident van 5 juli 2003 zoals [eiser] die heeft gesteld en dient te bewijzen als volgt weergegeven. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] geholpen hem vast te houden en heeft hij hem geslagen en geschopt. Van de tien getuigen hebben er acht hierover verklaard. [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij hebben gezien dat [gedaagde sub 2] de benen van [eiser] heeft vastgehouden toen deze op de grond lag en dat [gedaagde sub 2] [eiser] heeft geslagen en geschopt. [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] hebben vastgepakt en op de grond gegooid; tegenover de rechtbank heeft hij verklaard dat alleen [gedaagde sub 1] dat heeft gedaan en [gedaagde sub 2] niet. [getuige 1] heeft, anders dan bij de politie, verklaard dat zij niet heeft gezien dat [gedaagde sub 2] [eiser] sloeg of schopte toen deze op de grond lag; volgens [getuige 2] heeft [gedaagde sub 2] [eiser] ook geschopt toen deze lag. Volgens [getuige 1] is [gedaagde sub 2] met [gedaagde sub 1] de garage ingelopen; volgens [getuige 2] is [gedaagde sub 1] de garage ingelopen maar is [gedaagde sub 2] buiten blijven staan. [gedaagde sub 2] zelf ontkent dat hij [eiser] op enig moment heeft geslagen of geschopt. Dat is in overeenstemming met de verklaringen van [gedaagde sub 1], diens vrouw en hun dochters [getuige 4] en [getuige 5] alsook van [getuige 7], die immers hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat [gedaagde sub 2] [eiser] heeft geslagen of geschopt. [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat [gedaagde sub 1] op zijn rug op de grond lag en dat [eiser] op hem zat, en dat hij [eiser] ‘bij zijn schouderbladen, bij zijn nekvel eigenlijk, met twee handen naar achteren’ heeft getrokken. Hij ontkent de garage te zijn ingelopen. Beide verklaringen worden bevestigd door zijn verloofde [getuige 5]. [gedaagde sub 2] ontkent verder dat hij de benen van [eiser] heeft vastgehouden. Dat stemt overeen met de verklaring van [gedaagde sub 1] op dat punt.
2.15. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wijken in verschillende opzichten af van elkaar en van de verklaringen die zij tegenover de politie hebben afgelegd. Hun verklaringen worden tegengesproken door de getuigen van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Het kan daarom niet bewezen worden geacht dat [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] heeft geholpen [eiser] vast te houden en dat hij hem heeft geslagen en geschopt. De vordering die [eiser] tegen [gedaagde sub 2] heeft ingesteld, moet dus worden afgewezen.
2.16. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 7 november 2007 onder 4.2, 4.3 en 4.7, verschillen de partijen van mening over de vraag of [eiser] op enig moment bewusteloos is geweest. [eiser] heeft terzake de bewijsopdracht gekregen.
2.17. [eiser] heeft bij akte en bij conclusie na enquête bezwaar gemaakt tegen deze hem gegeven bewijsopdracht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet heeft gesteld dat hij bewusteloos is geweest en voorts dat de diagnose juist is dat hij een hersenschudding had, zodat het eventueel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is om dat te weerleggen door te bewijzen dat [eiser] niet bewusteloos is geweest. [eiser] heeft een ‘rapportage medisch advies’ in het geding gebracht, op 12 maart 2008 uitgebracht door dr. H.J. Gelmers, neuroloog. Deze vermeldt in zijn conclusies onder meer (onder 5.2 ad 3): Voor het stellen van de diagnose commotio cerebri (dan wel lichte contusio cerebri) is het bewijs van een periode van bewusteloosheid niet absoluut noodzakelijk. Volgens [eiser] moet buiten beschouwing blijven of iemand daadwerkelijk heeft bemerkt dat er sprake is geweest van bewusteloosheid.
2.18. Dit bezwaar van [eiser] geeft de rechtbank in dit stadium geen aanleiding terug te komen van de gegeven bewijsopdracht. Voor de verdere beoordeling van de vordering is noodzakelijk dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd. Het is aan deze deskundige om te beoordelen of eventuele bewusteloosheid van [eiser] van belang is om de aard en de mogelijke oorzaak van het letsel te kunnen vaststellen.
2.19. [eiser] heeft als getuige niet over bewusteloosheid verklaard, omdat hij zich het grootste deel van het incident, naar hij verklaart, niet kan herinneren. [getuige 1] heeft verklaard dat [eiser], toen hij eenmaal aan de keukentafel zat, ‘in shock’ leek, steeds herhaalde: ‘Wat is er gebeurd, wat is er gebeurd?’ en zich helemaal niets meer wist te herinneren. [getuige 2] heeft daarover verklaard dat [eiser], toen hij in de keuken zat, helemaal verward was en helemaal de weg kwijt was. Ook heeft hij verklaard dat hij op advies van een van de agenten [eiser] naar het ziekenhuis heeft gereden omdat [eiser] versuft was en dat [eiser] in de auto maar bleef herhalen: ‘Wat is er gebeurd, heb ik teruggeslagen’ en zo en dat hij niet meer wist wat er gebeurd was. De overige getuigen hebben niet verklaard over het gedrag van [eiser] in de keuken of in de auto, terwijl uit geen van deze verklaringen blijkt dat [eiser] ten tijde van het incident bewusteloos of versuft is geweest. Ongeacht de vraag of [eiser] zelf dan wel [getuige 2] naar het ziekenhuis heeft gereden, kan dus niet bewezen worden geacht dat [eiser] op enig moment bewusteloos is geweest. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] na het incident verward is geweest.
2.20. [gedaagde sub 1] heeft bij conclusie na enquête onder 8 gesuggereerd dat de kwetsuren van [eiser] ook een andere oorzaak kunnen hebben dan het handgemeen op 5 juli 2003. Daarbij heeft hij de mogelijkheid geopperd dat [eiser], die de bewuste avond was teruggekomen van de motorcross, op de crossmotor heeft gezeten en is gevallen. Dit betoog wordt gepasseerd omdat het te summier is toegelicht en niet meer is dan louter speculatief.
2.21. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 7 november 2007 onder 4.4 tot en met 4.7, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een verweer gevoerd dat wordt begrepen als een beroep op eigen schuld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de opdracht gekregen te bewijzen dat [eiser] wegens zijn gedragingen jegens hen eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade.
2.22. [gedaagde sub 1] heeft daarover verklaard dat [eiser] de avond van het incident zijn caravan zo dicht tegen de schutting had gezet dat deze heen en weer bewoog en dat hij dat de week ervoor ook al had gedaan. Verder heeft hij verklaard dat [eiser] hem toen zijn auto heeft laten zien die was bekrast en daarbij heeft gezegd: ‘Als jij het niet gedaan hebt, dan die zeug van je.’ Voorts heeft hij verklaard dat er veel klachten in de buurt waren over het parkeergedrag van [eiser], maar dat hijzelf daarvan ‘meer irritatie dan last’ had. [eiser] heeft verklaard dat hij niet weet in welke bewoordingen hij iets over het bekrassen van zijn auto heeft gezegd, maar ‘het zal wel dat ik de woorden “zeug van een vrouw” in de mond heb genomen. Het zijn zijn woorden. Normaal gebruik ik zulke woorden niet.’ [getuige 2] heeft daarover eerst verklaard dat zijn vader zoiets zei van: ‘of iemand in de familie’. Op nadere vragen heeft hij geantwoord: ‘Ik herinner mij niet dat mijn vader tegen [gedaagde sub 1] heeft gezegd dat zijn “zeug van een vrouw” zijn auto wel zou hebben bekrast. Niet met die woorden. Het was meer iets in de trant van “die naast je in bed ligt, misschien”. Letterlijk weet ik het niet meer. Ik weet nog dat mijn vader en [gedaagde sub 1] toen bij die auto, toen mijn vader de krassen liet zien, aan het schreeuwen en aan het doen waren. Het zullen wel geen nette woorden zijn geweest.’ De verklaring dat [eiser] de caravan zo heeft neergezet dat deze tegen de schutting aan kwam, wordt bevestigd door [gedaagde sub 2], [getuige 7], [getuige 3] en [getuige 5]. [eiser] heeft daarover verklaard dat hij de caravan heeft geparkeerd ‘naast de schutting’ van [gedaagde sub 1]. Volgens [getuige 1] is de caravan ‘op de openbare parkeerplaats neergezet’, maar zij was er niet bij toen dat gebeurde. Volgens [getuige 2] hebben [eiser] en hij de caravan eerst op de parkeerplaats gezet en uitgeladen en vervolgens, nadat hij was afgekoppeld, naar de parkeerplaats geduwd in de hoek. Hij stond volgens hem niet strak tegen de schutting aan omdat naast de schutting een soort tuintje is, een strook grond afgegrensd met op hun punt staande tegels, waar de caravan naast stond.
2.23. Op grond van deze verklaringen is voldoende aannemelijk dat [eiser] tegenover [gedaagde sub 1] diens vrouw ‘zeug’ heeft genoemd, althans met een dergelijk woord heeft beledigd. Of [eiser] zijn caravan tegen de schutting heeft gezet dan wel de schutting met zijn caravan heeft geraakt, of hij dat al eerder had gedaan en of er vaker klachten uit de buurt over [eiser] zijn geweest, kan in het midden blijven. Deze voorafgaande omstandigheden, al zouden zij komen vast te staan, kunnen immers niet worden beschouwd als ‘eigen schuld’ van [eiser] aan de vechtpartij, zodat zij niet kunnen leiden tot vermindering van de vergoedingsplicht.
2.24. Door [eiser] te slaan heeft [gedaagde sub 1] in beginsel onrechtmatig jegens hem gehandeld, als gevolg waarvan [eiser] stelt schade te hebben geleden. Als er omstandigheden aan het ontstaan van deze schade hebben bijgedragen die aan [eiser] kunnen worden toegerekend, dan wordt in beginsel de schadevergoedingsplicht van [gedaagde sub 1] geheel of gedeeltelijk verminderd, tenzij de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht geheel in stand blijft wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten (art. 6:101 lid 1 BW). Allereerst moet worden bezien in welke mate de aan [eiser] en [gedaagde sub 1] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Enerzijds heeft de belediging door [eiser] van de echtgenote van [gedaagde sub 1] mede in het licht van de reeds verstoorde relatie tussen de partijen in de hand gewerkt dat [gedaagde sub 1] boos werd en ging slaan. Dat kan aan [eiser] worden toegerekend. Anderzijds is het toch onmiskenbaar het slaan door [gedaagde sub 1] geweest dat de onmiddellijke oorzaak is van de gestelde schade. Het slaan door [gedaagde sub 1] heeft onder deze omstandigheden wezenlijker en directer bijgedragen aan het ontstaan van de schade dan het schelden van [eiser]. De rechtbank acht daarom een verdeling van de schade op zijn plaats in die zin, dat [gedaagde sub 1] daarvan 80% en [eiser] 20% dient te dragen. Het oordeel of de billijkheid een andere verdeling eist, wordt aangehouden.
2.25. De rechtbank acht het voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen, waarbij naar haar voorlopig oordeel kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de neurologie. Deze deskundige zal de IWMD-vraagstelling worden voorgelegd, waarbij zal worden gevraagd naar de medische toestand van [eiser] en naar het verband tussen deze toestand en de onrechtmatige daad van [gedaagde sub 1] en het auto-ongeluk van 9 augustus 2003 en de hernia waaraan [eiser] op 9 januari 2006 is geopereerd. De rechtbank houdt rekening met de mogelijkheid dat de neuroloog bij het onderzoek een neuropsycholoog zal willen betrekken.
2.26. Voordat tot de benoeming van een deskundige wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij bezwaar hebben, welk bezwaar dient te worden gemotiveerd. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.27. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser] moeten worden betaald.
2.28. Alle beslissingen worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 oktober 2008 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.