zaaknummer / rolnummer: 143596 / HA ZA 06-1347
Vonnis van 17 september 2008
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E. Bige,
de naamloze vennootschap
OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Boom.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ohra genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 september 2008,
- de akte houdende overlegging producties tevens verhoging van eis aan de zijde van [eiser],
- de antwoordakte aan de zijde van Ohra,
- de nadere akte houdende uitlating producties en overlegging producties aan de zijde van [eiser],
- de antwoordakte aan de zijde van Ohra.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het tussenvonnis van 17 oktober 2007 is overwogen en beslist.
2.2. Bij dat vonnis (rechtsoverweging 3.17) heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld om aanstellingsbrieven, ontslagbrieven, salaris- en jaaropgaven, uitkeringsgegevens en belastingaangiften over de periode van 1 januari 1990 tot aan het ongeval in het geding te brengen. [eiser] heeft bij akte een aantal stukken in het geding gebracht, waaronder drie getuigschriften uit de jaren tachtig, besluiten en correspondentie met het Ministerie van Justitie terzake van [eiser]s functie als bewaarder/beveiligingsbeambte bij het Huis van Bewaring te [woonplaats] en de Penitentiaire Inrichting “[naam]” te [woonplaats] in de jaren negentig, jaaropgaven over de jaren 1994 tot en met 2000, gegevens met betrekking tot de inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 2000 en nog wat overige informatie.
Ohra heeft daarover allereerst aangevoerd dat [eiser] in onvoldoende mate de in rechtsoverweging 3.17 van het vorige tussenvonnis verzochte stukken heeft verschaft. Volgens Ohra is, ook na kennisneming van de overgelegde stukken, het arbeidsverleden van [eiser] onduidelijk, zat hij op het moment van de aanrijding al jarenlang in een uitkeringsfase, bleek zijn DTP-bedrijf niet levensvatbaar, is nog niet duidelijk waarom [eiser] al voor het ongeval ooit door een arbeidsdeskundige is begeleid en is het opvallend dat [eiser] juist gedurende een economische hausse lange tijd werkloos is geweest. Ohra heeft daarom bepleit - ook omdat de arbeidsdeskundige volgens haar met de door [eiser] aangeleverde stukken in redelijkheid niets kan - dat de vordering terzake van verlies van verdienvermogen in dit stadium onder toepassing van de artikelen 21 en 22 Rv alsnog wordt afgewezen.
2.3. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. Op zichzelf is juist dat [eiser] niet alle door de rechtbank gevraagde stukken heeft overgelegd. De stukken die [eiser] heeft overgelegd zijn echter niet zodanig beperkt of lacuneus dat moet worden geoordeeld dat [eiser] niet aan zijn stel-, substantiërings- en bewijsaandraagplichten heeft voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de verzekerde van Ohra is geweest die [eiser] door de aanrijding in de huidige situatie heeft gebracht, waarin van hem wordt gevraagd gegevens te verschaffen over zijn financiële situatie in het (verre) verleden, dat [eiser] onbetwist en met stukken onderbouwd heeft gesteld de nodige moeite te hebben betracht om zoveel mogelijk gegevens boven tafel te krijgen en dat de overgelegde stukken wel degelijk informatie over [eiser]s arbeidsverleden verschaffen. Uit de overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] in de periode tussen 1989 en 1997 heeft gewerkt als bewaarder/beveiligingsbeambte bij het Huis van Bewaring te [woonplaats] en bij de Penitentiaire Inrichting “[naam]” te [woonplaats]. Ohra heeft dat op zichzelf, gezien het door haar als productie 14 in het geding gebrachte overzicht van de loopbaan van [eiser], ook niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Dat [eiser] in de periode van 1997 tot aan zijn dienstverband bij [instelling] in 1999 in een uitkeringssituatie heeft gezeten, rechtvaardigt voorts nog niet de conclusie dat voldoende vast staat dat [eiser]s verlies van verdienvermogen volledig is voldaan met het door Ohra reeds betaalde bedrag, ook niet wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat het een periode van hoogconjunctuur betrof en dat [eiser]s DTP-bedrijf in die tijd verliesgevend was.
2.4. Over [eiser]s kansen op de arbeidsmarkt behoeft de rechtbank voorlichting door een deskundige. De partijen hebben na het tussenvonnis de gelegenheid gehad zich uit te laten over het aangekondigde arbeidsdeskundig onderzoek en de vraagstelling. [eiser] heeft aangevoerd dat hij niet beschikt over een gekwantificeerd belastbaarheidsprofiel, dat de beperkingen die dr. Edixhoven in zijn brief van 23 december 2003 heeft aangegeven ontoereikend zullen zijn voor het onderzoek door Hulsen, en dat Hulsen, zo hij met een gekwantificeerd belastbaarheidsprofiel zou willen werken, dat door een deskundige van zijn keuze moet laten opstellen. [eiser] wenst door die deskundige in persoon te worden gezien. [eiser] heeft verder aangevoerd dat zijn klachten verergeren doordat sprake is van een posttraumatische artrose in zijn pols, zodat van belang is dat Hulsen zich uitlaat over de periode dat [eiser] naar zijn schatting in de door hem geduide beroepen zal kunnen functioneren. In dat kader heeft [eiser] een aanvullende vraag voorgesteld. Ohra heeft zich ten aanzien van deze stellingen van [eiser] aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, waarbij zij heeft opgemerkt dat uit de beperkingenlijst duidelijk dient te blijken dat de gestelde beperkingen (en de gestelde verergering daarvan) ongevalsgevolg zijn. Verder heeft Ohra gesteld inzicht te willen krijgen in het concept beperkingenprofiel en de daaraan ten grondslag liggende informatie, zodat zij op het concept kan reageren en eventueel aanvullende vragen kan stellen.
2.5. Hierover wordt als volgt overwogen. De rechtbank heeft contact opgenomen met de heer P.E. Hulsen. Deze heeft desgevraagd verklaard vrij te staan ten opzichte van de partijen en in staat en bereid te zijn het onderzoek te verrichten. Hij heeft te kennen gegeven slechts te kunnen rapporteren indien hij kan beschikken over een gekwantificeerd belastbaarheidsprofiel, dat is voorzien van een toelichting. Uit de stellingen van partijen volgt dat zij niet in gezamenlijk overleg een functionele mogelijkhedenlijst hebben doen vaststellen. Hoewel de heer Hulsen aan een verzekeringsgeneeskundige met wie hij samenwerkt kan verzoeken een dergelijk profiel op te stellen, geeft hij er de voorkeur aan dat de verzekeringsgeneeskundige door de rechtbank wordt benoemd. De rechtbank is met de heer Hulsen van oordeel dat het in deze zaak de voorkeur verdient dat de verzekeringsgeneeskundige door de rechtbank wordt benoemd, opdat de beide partijen inzage zullen krijgen in diens conceptrapportage en daarover opmerkingen kunnen maken en verzoeken kunnen doen en opdat de rechtbank over mogelijkerwijs uit die rapportage voortvloeiende geschilpunten zal kunnen beslissen voordat de heer Hulsen zijn onderzoek, dat op de rapportage van de verzekeringsgeneeskundige zal worden gebaseerd, begint. Dat betekent dat voorafgaand aan het onderzoek door de heer Hulsen een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige nodig zal zijn.
2.6. [eiser] heeft gesteld dat het arbeidsdeskundig onderzoek op basis van een belastbaarheidsprofiel dat is gebaseerd op het rapport van dr. Edixhoven uit 2003, slechts voor een korte periode waarde zal hebben, aangezien hij lijdt aan voortschrijdende artrose en in de toekomst mogelijk een arthrodese nodig zal zijn. [eiser] heeft aan die stelling geen duidelijke conclusie verbonden, doch in dat verband volstaan met het voorstellen van een aanvullende vraag aan de arbeidsdeskundige. Die aanvullende vraag luidt of de voortschrijdende artrose ertoe zal leiden dat de belastbaarheid moet worden aangepast en zo ja, of dat er toe zal leiden dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet meer kunnen worden uitgevoerd, en zo ja, gedurende welke termijn die functies probleemloos zullen kunnen worden uitgeoefend.
2.7. De rechtbank stelt ten aanzien daarvan voorop dat het uitgangspunt in deze procedure is dat de schade van [eiser] wegens verlies van verdienvermogen definitief en geheel wordt afgewikkeld. De rechtbank kan in dat verband de opmerking van [eiser] dat het belastbaarheidsprofiel en het daarop gebaseerde arbeidsdeskundige onderzoek ‘slechts voor een korte periode waarde zal hebben’ niet plaatsen. Dat komt ook niet overeen met het antwoord van dr. Edixhoven op vraag J in zijn rapport van 23 december 2003, te weten dat er met betrekking tot de rechterpols een vervroegde kans bestaat op artrose, dat te verwachten is dat over ongeveer een jaar of 10 een indicatie zal ontstaan voor een partiële polsarthrodese en dat de beperkingen dan ongeveer hetzelfde zullen zijn als nu. De rechtbank gaat er op grond daarvan van uit dat er geen significante verschillen zullen zijn tussen de beperkingen die [eiser] thans ondervindt en de beperkingen die hij na een eventuele partiële arthrodese zal ondervinden. Aan de verzekeringsgeneeskundige zal worden gevraagd of hij bij het opstellen van zijn belastbaarheidsprofiel rekening kan houden met de gestelde voortschrijdende artrose tot aan de eventuele arthrodese. De rechtbank kan zich voorstellen dat de verzekeringsgeneeskundige ter beantwoording van die vraag behoefte zal hebben aan nadere, recente informatie uit de behandelende sector, doch het is aan de verzekeringsgeneeskundige te bepalen welke gegevens hij voor de uitvoering van zijn onderzoek nodig heeft (zie HR 22 februari 2008, RvdW 2008, 256 en 261).
2.8. Op grond van het feit dat de partijen er geen bezwaar tegen hebben gemaakt dat de arbeidsdeskundige een verzekeringsgeneeskundige van zijn keuze zou aanzoeken, acht de rechtbank zich vrij tot benoeming over te gaan zonder dat partijen zich over de persoon van de verzekeringsgeneeskundige nog uitlaten. De verzekeringsgeneeskundige S. Knepper te Laren zal tot deskundige worden benoemd. Aan hem zullen de in het dictum van dit vonnis geformuleerde vragen worden voorgelegd. De heer Knepper heeft desgevraagd verklaard vrij te staan ten opzichte van partijen en bereid en in staat te zijn een onderzoek te verrichten. Hij heeft het voorschot begroot op € 3.500,00 exclusief BTW, derhalve op
€ 4.165,00 inclusief BTW. De rechtbank ziet in het feit dat Ohra de schade van [eiser] voor 75% zal hebben te dragen aanleiding Ohra met dit voorschot te belasten.
2.9. Tenslotte heeft [eiser] bij zijn akte na het tussenvonnis zijn huurcontract overgelegd en zijn vordering vermeerderd wegens buitengerechtelijke kosten. Bij zijn aanvullende akte heeft hij zijn stellingen aangaande zijn verlies van zelfwerkzaamheid toegelicht en de vordering wegens buitengerechtelijke kosten verminderd tot € 727,51. Ohra heeft hierop gereageerd. De rechtbank ziet in het feit dat [eiser] eerst bij aanvullende akte en niet bij zijn eerste akte na tussenvonnis de in rechtsoverweging 3.24. van het tussenvonnis gevraagde toelichting heeft gegeven, geen aanleiding de gehele vordering wegens verlies van zelfwerkzaamheid af te wijzen, zoals Ohra heeft bepleit. De beslissingen op de vorderingen wegens verlies van zelfwerkzaamheid, kosten voor huishoudelijke hulp en wegens buitengerechtelijke kosten zullen in afwachting van de uitkomst van de deskundigenbericht(en) worden aangehouden.
2.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wilt u op basis van het rapport van dr. Ph.J. Edixhoven, orthopedisch chirurg, van 23 december 2003 ten behoeve van het arbeidsdeskundig onderzoek een gekwantificeerd belastbaarheidsprofiel van [eiser] vervaardigen?
Kunt u – met inachtneming van hetgeen dr. Edixhoven daarover in antwoord op vraag J in zijn rapport heeft geschreven - aangeven in hoeverre de huidige belastbaarheid door voortschrijdende artrose aangetast zal worden en zo ja, op welke termijn? Wilt u ter beantwoording van deze vraag zonodig de medische informatie opvragen die u daarvoor van belang acht? Wilt u, indien u deze vraag niet kunt beantwoorden, aangeven welke verdere informatie u nodig heeft om deze vraag te kunnen beantwoorden?
Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
S. Knepper,
Markeloseweg 22
7245 TP Laren
tel. 0573-221083
e-mail s.knepper@planet.nl
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [eiser] voor 1 oktober 2008 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen,
bepaalt dat Ohra voor 1 oktober 2008 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 4.165,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. A.E.B. ter Heide,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 14 januari 2009,
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 februari 2009 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser],
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.