ECLI:NL:RBARN:2008:BD8742

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5055
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van straatnaam toekenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 3 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van straatnamen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort. Eiser, die woont binnen het gebied waarop de gedoogplicht van naamborden betrekking heeft, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de toekenning van de straatnaam. De rechtbank oordeelde dat eiser belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank stelde vast dat de beslissing van 19 juni 2007, waarbij de wijk- en straatnamen werden benoemd, niet als een op rechtsgevolg gerichte beslissing kan worden aangemerkt. Dit betekent dat er geen bezwaar tegen gemaakt kan worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar verklaarde het bezwaar van eiser tegen de gedoogplicht van naamborden ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiser, die betrekking hadden op het gebruik van zijn geregistreerde merknaam, niet relevant waren voor de gedoogplicht van naamborden. De rechtbank veroordeelde de gemeente Westervoort tot vergoeding van de proceskosten van eiser en bepaalde dat het griffierecht aan eiser moest worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/5055
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A. Werkhoven,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 oktober 2007.
2. Procesverloop
Bij beslissing van 19 juni 2007 heeft verweerder aan een nieuwe wijk, begrensd door de [straat 1], [straat 2], [straat 3] en [straat 4], de wijknaam [naam wijk] toegekend en binnen deze wijk de volgende straatnamen toegekend: [x], [y], [z] en [w].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing van 19 juni 2007 gehandhaafd.
Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.P.J.M.L. Vliexs, kantoorgenoot van mr. Werkhoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.W. Erinkveld en ir. F.J. Best, werkzaam bij de gemeente Westervoort.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt, mede gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie, het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Volgens verweerder is het door eiser gestelde belang, namelijk dat door het toekennen van de straatnaam [x] mogelijk schade voor zijn bedrijf [naam bedrijf] zal ontstaan, onvoldoende objectief bepaalbaar, actueel en persoonlijk, zodat sprake is van een onvoldoende kwalitatief belang.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) gemeente Westervoort 2007 (hierna: de Verordening) kan het college, voor zover hier van belang, een woonplaats in wijken verdelen en zonodig daaraan namen toekennen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening kent het college voor het totale grondgebied van de gemeente namen toe aan te onderscheiden delen van de openbare ruimte en zonodig aan bouwwerken.
In artikel 5, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat, indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen en verwijsborden aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, de rechthebbende verplicht is toe te laten dat de hier bedoelde borden overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2 van de Verordening maakt deel uit van hoofdstuk 2 van die Verordening, met als opschrift: Het benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen en van ligplaatsen of standplaatsen. Artikel 5 maakt deel uit van hoofdstuk 3 van de Verordening, met als opschrift: Plaatsen van naam- en nummerborden.
Uit de systematiek van de Verordening leidt de rechtbank af dat verweerder bij beslissing van 19 juni 2007 heeft beoogd de desbetreffende wijk en straten te benoemen, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, en het voorts mogelijk te maken dat deze namen via de plaatsing van borden genoegzaam kenbaar zijn.
Dit laatste is gebaseerd op artikel 5, eerste lid, van de Verordening. Voor zover in de beslissing van 19 juni 2007 een gedoogplicht van naamborden is opgenomen heeft deze beslissing rechtsgevolg en is in zoverre sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Vergelijk een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2006 (LJN AU9828).
Nu ter zitting is gebleken dat eiser woont binnen het gebied waarop voormelde gedoogplicht betrekking heeft, is hij naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom bij dat besluit belanghebbende en kon hij daartegen bezwaar maken. De strekking van de bezwaren van eiser dan wel het door hem gestelde belang zijn bij de beantwoording van de vraag of hij belanghebbende is, anders dan verweerder betoogt, van geen betekenis. Daarvoor is immers slechts van betekenis of het belang van eiser bij het besluit is betrokken.
Verweerder heeft het voorgaande bij het bestreden besluit niet onderkend en het bezwaar in zoverre ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. Gelet daarop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 juni 2007, voor zover dit de gedoogplicht van naamborden betreft, ongegrond te verklaren. De bezwaren van eiser zijn, kort gezegd, gericht tegen het gebruik door verweerder van de door eiser geregistreerde merknaam [x] en hebben geen betrekking op de gedoogplicht van naamborden, zodat slechts één besluit mogelijk is en dat is het ongegrond verklaren van de bezwaren.
Voor zover de beslissing van 19 juni 2007 de benoeming van de wijk- en straatnamen als zodanig betreft, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een op rechtsgevolg gerichte beslissing en is derhalve geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar in zoverre terecht niet ontvankelijk verklaard, zij het op onjuiste gronden, zodat het bestreden besluit ook in zoverre moet worden vernietigd. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Van een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is immers geen sprake.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. verklaart het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 19 juni 2007, voor zover het betreft de gedoogplicht van naamborden, ongegrond;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 19 juni 2007 betreffende de benoeming van de wijk- en straatnamen niet ontvankelijk is verklaard;
V. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Westervoort aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
VI. bepaalt dat de gemeente Westervoort het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mrs. G.H.W. Bodt en H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 3 juli 2008