ECLI:NL:RBARN:2008:BD0277

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3165
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning en de toepassing van artikel 59 van de Woningwet

In deze zaak gaat het om een verzoek tot intrekking van een bouwvergunning, verleend op 1 april 2003, door de burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen. Eisers, [X] en [Y], hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat deze is verleend op basis van onjuiste en onvolledige gegevens. De rechtbank Arnhem heeft op 17 april 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke gegevens, zoals de nokhoogte en de hoogte van de begane grondvloer, bij de verweerder bekend waren en dat de vergunning niet in strijd met het bestemmingsplan is verleend. De rechtbank stelt vast dat de eisers in de procedure omtrent de vergunning niet hebben aangevoerd dat de bouwvergunning op basis van onjuiste gegevens is verleend, en dat een fout in de toepassing van de regels geen aanleiding kan zijn voor intrekking van de vergunning op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en geregistreerd onder AWB 07/3165.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3165
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[X] en [Y], eisers,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen, verweerder,
alsmede
[vergunninghouder], partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghouder,
te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juli 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder het verzoek van eisers van 8 maart 2007 om de op 1 april 2003 aan vergunninghouder verleende bouwvergunning in te trekken, afgewezen.
Bij het onder 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 april 2007 gehandhaafd.
Tegen het onder 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft zich gesteld als partij in het geding. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 maart 2008. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J.M. van der Zande en ing. M.J.H. Thomassen, beiden werkzaam bij verweerders gemeente. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [echtgenote].
3. Overwegingen
Eisers hebben verweerder verzocht om de op 1 april 2003 aan vergunninghouder verleende bouwvergunning voor het uitbreiden van een bedrijfsruimte op het perceel, plaatselijk bekend als Van Heemstraweg 45 te Beuningen (hierna: de vergunning) in te trekken aangezien verweerder bij de vergunningverlening is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens. Verweerder heeft dit verzoek niet ingewilligd.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Wow), voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend.
Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat verweerder eerst gebruik mag maken van de intrekkingsbevoegdheid indien sprake is van een causaal verband tussen de onjuiste en/of onvolledige gegevens en de verlening van de bouwvergunning. Aannemelijk moet zijn dat de bouwvergunning ten gevolge van de onjuistheid en/of de onvolledigheid van de gegevens is verleend. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 maart 2000 (AB 2000, 281).
Eisers stellen dat bij de verlening van de vergunning van een onjuiste perceelsgrens is uitgegaan. Verweerder bevestigt dat doch stelt zich op het standpunt dat ook indien van de juiste perceelsgrens zou zijn uitgegaan de vergunning zou zijn verleend.
Uit de stukken blijkt dat de vergunde bebouwing op de perceelsgrens is gesitueerd en niet, zoals bij de vergunningverlening aangenomen, op enige afstand van de perceelsgrens. Nu het verschil in ligging van de perceelgrens slechts zeer gering is en het bestemmingsplan bebouwing tot op de perceelgrens mogelijk maakt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onjuiste perceelsgrens geen grond heeft hoeven vinden de vergunning in te trekken. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat bouwen tot op de perceelgrens tot weigering van de vergunning had geleid wegens strijd met de redelijke eisen van welstand, oordeelt de rechtbank –onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de ABRvS- dat bij de welstandstoetsing niet getreden mag worden in de bestaande bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan. Dit brengt met zich dat, indien het bouwen tot op de perceelsgrens al in strijd zou moeten worden geacht met de redelijke eisen van welstand, dat niettemin niet tot weigering van de vergunning had geleid.
Eisers hebben verder gesteld dat bij de vergunningverlening van onvolledige gegevens is uitgegaan. Bij de bouwaanvraag zaten geen foto’s van de belendende bebouwing en deze waren voor een welstandsbeoordeling wel van belang. Voorts waren ten onrechte geen gegevens verstrekt over de door eisers aangeduide opstelplaats voor containers.
Ingevolge artikel 40a van de Woningwet worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden.
Deze algemene maatregel van bestuur is het besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Biab, voor zover thans van belang, verstrekt de aanvrager bij een aanvraag gegevens en bescheiden voor zover die naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen.
Uit de tekst van deze bepaling en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 augustus 2007 (LJN BB1774) volgt dat het aan verweerder is te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de bouwaanvraag te kunnen nemen.
Verweerder heeft de door eiser aangevoerde gegevens niet noodzakelijk geacht voor de beoordeling van de bouwaanvraag die heeft geleid tot de vergunning. In het kader van de welstandstoetsing zijn tekeningen overgelegd met daarop de belendende bebouwing, welke voldoende inzicht geven omtrent het uiterlijk en de plaats van het bouwwerk in verband met de omgeving zodat de welstandscommissie tot een afgewogen oordeel kon komen. Verweerder heeft zich dan ook naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrokken foto’s niet noodzakelijk waren.
Ten aanzien van de niet verstrekte gegevens over de buitenruimte waar afvalcontainers worden opgesteld, heeft verweerder de desbetreffende gegevens niet noodzakelijk geacht omdat voor de beoordeling van de aanvraag de functie van deze buitenruimte niet van belang is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Uit het voorgaande volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder de vergunning op grond van onvolledige gegevens heeft verleend.
Eiser heeft verder gesteld dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, nu bij de verlening van de vergunning van een onjuiste nokhoogte en onjuist peil is uitgegaan.
De aan de aanvraag ten grondslag liggende bouwtekening geeft als peil aan de hoogte van de begane grondvloer. Ingevolge artikel 2, onder b, van de planvoorschriften hanteert het vigerende bestemmingsplan als peil het aansluitende, afgewerkte terrein. Dat ligt in het onderhavige geval lager dan de begane grond vloer. Dat op de bouwtekening in zoverre een ander peil is aangegeven dan in het bestemmingsplan is omschreven betekent nog niet dat bij de vergunningverlening van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De feitelijke gegevens, te weten de nokhoogte, de hoogte van de begane grond vloer en de hoogte van het aanliggende terrein, waren immers bij verweerder genoegzaam bekend. Dat de bouwvergunning op dat punt in strijd met het bestemmingsplan is verleend doordat bij toetsing aan het bestemmingsplan destijds door verweerder niet van het peil, als bedoeld in artikel 2, onder b, van de planvoorschriften is uitgegaan, hadden eisers in de procedure omtrent de vergunning naar voren kunnen brengen. Een dergelijke fout in de toepassing van de regels kan geen aanleiding zijn voor verweerder de vergunning in te trekken op de grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wow.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2008. .
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24
juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 17 april 2008