Registratienummer: AWB 07/3296
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. D.E. de Hoop,
de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 juli 2007.
Bij besluit van 28 december 2006 heeft verweerder eiser, die werkzaam was als deurwaarder bij de Belastingdienst[locatie], op grond van artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 2 januari 2007 administratieve werkzaamheden binnen de [afdeling] van genoemd kantoor opgedragen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is – gevoegd met het beroep met registratienummer AWB 07/3297 – behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop voornoemd, werkzaam bij DAS rechtsbijstand. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Populiers, werkzaam bij de eenheid Belastingdienst/ Oost-Brabant/kantoor Tilburg.
Eiser is meer dan dertig jaar werkzaam geweest als deurwaarder bij de Belastingdienst[locatie].
Op 10 april 2006 heeft in opdracht van de ontvanger Nijmegen een executoriale verkoop plaatsgevonden ten laste van [X] te [woonplaats]. Eiser was in zijn hoedanigheid van verkopende deurwaarder verantwoordelijk voor de gang van zaken tijdens deze verkoop. Verkocht zijn een café-inventaris en huisraad. Tijdens de verkoop en de handelingen voorafgaande aan de verkoop werd eiser ondersteund door zijn collega’s [A] (rijksbieder) en [B]. De openbare verkoop heeft de belangstelling getrokken van de pers. De gang van zaken tijdens de verkoop heeft geleid tot een publicatie in De Gelderlander en is eveneens in een uitzending van SBS6 aan de orde gesteld. Dit vormde voor eisers leidinggevende de heer [naam leidinggevende] aanleiding om de h[Y], groepsfunctionaris I, van het kantoor Arnhem te verzoeken om een verbijzonderde interne controle (V.I.C.) uit te voeren. Daarbij is nagegaan of de door eiser en zijn collega’s verrichte werkzaamheden in de zaak [X] zijn uitgevoerd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Meer specifiek is beoordeeld of de deurwaardershandelingen zijn uitgevoerd zoals voorgeschreven in de Invorderingswet 1990, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het handboek deurwaarders. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 28 april 2006 en met eiser op 18 mei 2006 besproken. Kort samengevat heeft [Y] voornoemd geconstateerd dat een aantal van de door eiser gelegde beslagen niet rechtsgeldig is vanwege het vermelden van onjuiste data of het weglaten van adressen. Voorts heeft eiser onzorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van oude inventarisatielijsten zonder deze nauwkeurig te controleren, waardoor beslag is gelegd op een auto terwijl die niet (langer) in eigendom was van de belastingschuldige, deze auto vervolgens ook in de verkoopadvertentie is opgenomen en er onjuiste kavellijsten zijn opgesteld.
Naar aanleiding van dit rapport heeft op 15 juni 2006 een deurwaardersoverleg van kantoor [plaats] plaatsgevonden waarin aandachts- en verbeterpunten zijn behandeld en werkafspraken zijn gemaakt. Hoewel eiser dit overleg niet heeft bijgewoond, heeft hij nadien wel kennis genomen van de gemaakte werkafspraken.
Op 17 november 2006 heeft eisers leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] voornoemd, vijf willekeurige beslagdossiers van eiser gecontroleerd. Vier van de zes (ná 15 juni 2006) gelegde beslagen zouden gebreken vertonen. Dit is met eiser op 21 november 2006 besproken. Eiser heeft aangegeven het moeilijk te hebben, moeilijk te slapen en de hele dag te piekeren. Het kost hem veel energie om zijn werk goed te verrichten. Dit wijt eiser aan concentratieproblemen als gevolg van whiplash na een auto-ongeluk enkele jaren geleden. Hierop heeft [naam leidinggevende] gevraagd of eiser zijn functie zou willen neerleggen en samen op zoek zou willen gaan naar een nieuwe functie. Eiser heeft aangegeven hierover te zullen nadenken.
Op 29 november 2006 heeft eiser laten weten om hem moverende redenen deurwaarder in de buitendienst te willen blijven en derhalve niet bereid te zijn om zijn functie neer te leggen.
Hierop heeft verweerder eiser bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 28 december 2006 met ingang van 2 januari 2007 uit zijn functie ontheven en hem administratieve werkzaamheden opgedragen binnen de [afdeling] van het kantoor [plaats], welk besluit na bezwaar bij het thans bestreden besluit is gehandhaafd.
De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
In artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het ARAR is bepaald dat wanneer het belang van de dienst zulks vordert, de ambtenaar verplicht is een andere passende functie te aanvaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 49h, eerste lid.
Op grond van artikel 49h, eerste lid, van het ARAR is van een passende functie sprake indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van verweerder beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen dan wel indien de herplaatsingskandidaat naar het oordeel van verweerder binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.
Volgens vaste jurisprudentie bestaat een overplaatsing uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene functie en het opdragen van een andere functie, in verband waarmee de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard kan zijn, al naar gelang het accent valt op de wenselijkheid een ambtenaar uit een functie te ontheffen dan wel op de wenselijkheid die ambtenaar een andere functie te doen vervullen.
In casu ligt het accent op de wenselijkheid om eiser uit zijn functie te ontheffen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op eisers concentratieproblemen en de door hem gemaakte fouten, het belang van de dienst bij ontheffing van eiser uit zijn functie van deurwaarder zwaarder weegt dan eisers belang.
Met betrekking tot de ontheffing overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst worden de door eiser gemaakte fouten niet van dien aard geacht dat van verweerder redelijkerwijs niet zou kunnen worden verlangd om eiser in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren. De rechtbank acht het voorts niet onverantwoord om eiser nog langer deurwaarderstaken te laten vervullen, nu de aard van de werkzaamheden meebrengt dat eventuele fouten tijdig door verweerder kunnen worden hersteld. De rechtbank heeft voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden om aan te kunnen nemen dat eisers concentratieproblemen een verbetering van zijn functioneren in de weg staan. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken (of zelfs onderzocht) dat eiser op medische gronden ongeschikt is voor zijn functie en dat het voorts niet is uitgesloten dat eiser vanwege drie sterfgevallen in zijn naaste familie in het betreffende jaar tijdelijk minder goed heeft gefunctioneerd. Bovendien heeft het ongeluk reeds geruime tijd geleden plaatsgevonden en is niet eerder gebleken van disfunctioneren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat een verbetertraject bij voorbaat geen kans van slagen heeft, zodat verweerder ten tijde in geding geen noodzaak had om tot ontheffing over te gaan. Reeds om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Met betrekking tot het opdragen van een andere functie overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘functie’ worden verstaan: het samenstel van werkzaamheden waarmee de ambtenaar is belast inclusief de betekenis hebbende omstandigheden waaronder die werkzaamheden moeten worden verricht. Nu aan eiser telkens wisselende administratieve werkzaamheden zijn opgedragen, kan van een vast samenstel van werkzaamheden niet worden gesproken. Dat al deze werkzaamheden vallen onder de algemene functiebeschrijving van groepsfunctionaris D doet daar niet aan af. Onder deze omstandigheden is eiser in een positie komen te verkeren die naar het oordeel van de rechtbank is aan te merken als onaanvaardbaar 'zweven'. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is ontheffing uit een functie zonder uitzicht op een nieuwe functie, gelet op de hier toepasselijke rechtspositie-regeling, niet mogelijk. Ook om die reden kan het bestreden besluit derhalve geen stand houden.
De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf te voorzien en het primaire besluit van 28 december 2006 te herroepen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 1288 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Eiser heeft verzocht om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot schadevergoeding. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat van schade niet is gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 28 december 2006;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 1288 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan hem vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, voorzitter, en mrs. P.L. de Vos en S.W. van Osch-Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 maart 2008