Registratienummer: AWB 07/3486
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. D.E. de Hoop, nadien door mr. P.F. Adolf,
de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 juli 2007.
Bij besluit van 10 november 2006 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 58, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 13 november 2006 en voor de duur van drie maanden tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen, te weten werkzaamheden als [functie] van de Belastingdienst/[locatie].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 februari 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw.mr. M.J. Populiers, werkzaam bij de eenheid Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Tilburg.
Eiseres is vanaf begin 2005 werkzaam geweest als leidinggevende bij de [naam afdeling] van de Belastingdienst/[locatie].
Naar aanleiding van incidenten betreffende de integriteit van haar ondergeschikten in de unit van eiseres in maart 2006, heeft zij op 2 april 2006 het managementteam gevraagd om ondersteuning welke haar op 4 april 2006 is toegezegd. Op 6 april 2006 is [naam] voor eiseres aanspreekpunt van het managementteam en beoordelaar geworden. Hij heeft met eiseres gesprekken gevoerd en vervolgens ten aanzien van het functioneren van eiseres ontwikkelpunten geformuleerd die hij met haar onder andere in een functioneringsgesprek op 14 juni 2006 heeft besproken. Deze gesprekken hebben geleid tot het in rubriek 2 genoemde besluit van 10 november 2006 dat, na bezwaar, bij het bestreden besluit is gehandhaafd. Daarbij is aangegeven dat, gelet op het feit dat eiseres zich op 7 november 2006 heeft ziek gemeld en nog steeds ziek is, de termijn van drie maanden hierdoor is verlengd dan wel opgeschort.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres heeft aangegeven niet aan de door [naam] genoemde ontwikkelpunten te willen werken en niet met hem verder te willen waardoor de arbeidsverhouding verstoord is geraakt.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag berust en verweerder daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen komen. Eiseres is van mening dat herstel van de vertrouwensbreuk mogelijk is. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte op artikel 58 van het ARAR is gebaseerd, omdat zij in feite definitief uit haar functie is ontheven.
Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat het de bedoeling van verweerder is dat eiseres definitief niet in haar functie terugkeert en dat haar, in afwachting van plaatsing in een andere functie, tijdelijk andere werkzaamheden worden opgedragen.
Hieruit volgt dat de tijdelijkheid aan de ontheffing uit de eigen functie ontbreekt. Verweerder heeft de overplaatsing dan ook ten onrechte gebaseerd op artikel 58 van het ARAR. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd. Het beroep daartegen is gegrond.
Voor het geval verweerder bedoeld mocht hebben artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het ARAR aan de overplaatsing ten grondslag te leggen, overweegt de rechtbank het volgende.
In dit artikellid is bepaald dat wanneer het belang van de dienst zulks vordert, de ambtenaar verplicht is een andere passende functie te aanvaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 49h, eerste lid, in de overige gevallen.
Een overplaatsing als hier bedoeld bestaat uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene functie en het opdragen van een andere functie.
Met betrekking tot de ontheffing is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden wat eiseres concreet verweten wordt en wat zij in haar functioneren dient te verbeteren. Verweerder heeft volstaan met verwijzing naar drie algemeen geformuleerde ontwikkelpunten. Verweerder heeft daarbij niet concreet aangegeven in welke richting en op welke wijze eiseres zich moet ontwikkelen. Verweerder is het gesprek hierover met eiseres, ondanks haar uitdrukkelijke verzoek daartoe, steeds uit de weg gegaan en heeft haar geen duidelijkheid verschaft. Tegen deze achtergrond heeft verweerder te snel geconcludeerd dat er sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er dan ook onvoldoende noodzaak voor de ontheffing.
Met betrekking tot de plaatsing staat vast dat eiseres niet definitief in een andere functie is geplaatst. Aan eiseres, die begin november 2007 weer aan het werk is gegaan, zijn slechts tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen zonder dat sprake is van (plaatsing in) een functie, waarbij voorts niet bekend is binnen welke termijn deze zal worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden komt eiseres in een positie die naar het oordeel van de rechtbank is aan te merken als onaanvaardbaar 'zweven'. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is ontheffing uit een functie in combinatie met het slechts tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden, zonder uitzicht op een nieuwe functie, gelet op de hier toepasselijke rechtspositieregeling, niet mogelijk.
Gelet op een en ander kon de overplaatsing evenmin worden gebaseerd op artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het ARAR.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf te voorzien en het primaire besluit van 10 november 2006 te herroepen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 966 aan kosten van verleende rechtsbijstand en € 5,90 aan reiskosten, in totaal € 971,90. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Eiseres heeft verzocht om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot schadevergoeding. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat van door eiseres nader geconcretiseerde schade niet is gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 10 november 2006;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 971,90 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.W. van Osch-Leysma, voorzitter, en mrs. P.L. de Vos en M.J.P. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 maart 2008