ECLI:NL:RBARN:2008:BC7220

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115211
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voegingsincident in Dexiazaak wegens gebrek aan belang

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de Dexia-kwestie, heeft de rechtbank Arnhem op 12 maart 2008 een vonnis gewezen in een voegingsincident. De eiseres in het incident, de niet-handelende echtgenoot van de gedaagde in de hoofdzaak, heeft verzocht om als gevoegde partij te worden toegelaten. Dit verzoek is gedaan op basis van de stelling dat zij belang heeft bij de voeging, omdat zij zich kan beroepen op de buitengerechtelijke vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten die door haar echtgenoot met Dexia zijn gesloten. Dexia heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat de overeenkomst kwalificeert als huurkoop, en daarmee dat de toestemming van de eiseres in het incident vereist was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiseres in het incident geen belang heeft bij de gevorderde voeging. De rechtbank heeft overwogen dat de effectenlease-overeenkomsten door de eiseres buitengerechtelijk zijn vernietigd, en dat dit voldoende is om de beoogde rechtsgevolgen te bereiken zonder dat een voeging noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bewijs is geleverd dat de eiseres in het incident een belang heeft bij de vordering, en dat er geen benadeling of verlies van recht zou optreden bij afwijzing van de voeging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot voeging afgewezen en de eiseres in het incident veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van Dexia zijn begroot op EUR 384,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters J.D.A. den Tonkelaar, M.P.C.J. van Bavel en J.R. Veerman op 12 maart 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 115211 / HA ZA 04-1198
Vonnis in incident van 12 maart 2008
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. M.E. Bosman,
en
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in het incident,
procureur mr. M.E. Bosman.
Partijen zullen hierna Dexia, [gedaagde in de hoofdzaak] en [eiseres in het incident] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- akte uitlating voortprocederen van [gedaagde in de hoofdzaak]
- akte uitlaten voortprocederen van Dexia.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De verdere beoordeling in het incident
2.1. In de incidentele conclusie tot voeging d.d. 2 februari 2005 heeft [ ] [eiseres in het incident] (hierna: [eiseres in het incident]) gevorderd haar in deze procedure als gevoegde partij toe te laten aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak], haar echtgenoot. Dexia heeft daarop gereageerd in de conclusie van antwoord in het incident tot voeging d.d. 2 maart 2005. In het vonnis van 30 maart 2005 is weliswaar melding gemaakt van voorbedoelde vordering tot voeging maar noch in dat tussenvonnis, noch in het latere tussenvonnis van 25 januari 2006 is op deze incidentele vordering beslist. Als gevolg van de schorsing van de procedure in verband met de verzochte verbindendverklaring van de Duisenbergregeling bij het Gerechtshof te Amsterdam, was een inhoudelijke beoordeling van de zaak immers enige tijd niet aan de orde.
2.2. Inmiddels is de verbindendverklaring een feit en heeft [gedaagde in de hoofdzaak] tijdig een opt-out verklaring uitgebracht en is de procedure hervat. De procedure is aanvankelijk conform het verzoek van [gedaagde in de hoofdzaak] verwezen voor antwoord, doch toen bleek dat nog niet is beslist op het voegingsincident, is de zaak verwezen voor vonnis in het incident.
2.3. [eiseres in het incident] stelt dat zij belang heeft bij voeging omdat zij zich als procespartij kan beroepen op de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst(en) op grond waarvan Dexia haar vorderingen baseert. [eiseres in het incident] stelt dat sprake is van huurkoop en dat artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW ook ziet op effectenlease-overeenkomsten. Zij stelt dat niet is gebleken dat zij de vereiste toestemming heeft gegeven tot het aangaan van de twee effectenlease-overeenkomsten tussen [gedaagde in de hoofdzaak] en Dexia. Bij brief d.d. 5 februari 2003 heeft [eiseres in het incident] de effectenlease-overeenkomsten met de naam WinstVerDriedubbelaar buitengerechtelijk vernietigd.
2.4. Dexia stelt dat de overeenkomst niet kwalificeert als koop op afbetaling en dus niet als huurkoop en dat derhalve de handtekening van [eiseres in het incident] niet nodig was voor het sluiten van onderhavige overeenkomst, zodat zij geen recht en belang heeft bij de voeging. Bovendien betwist Dexia bij gebrek aan wetenschap het bestaan van het huwelijk en wijst zij in dat verband op het niet in het geding brengen van een uittreksel uit de Gemeentelijke Basis Administratie.
2.5. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 10 november 2004 in het incident tot verwijzing reeds beslist dat geen sprake is van huurkoop in het geval van de onderhavige overeenkomst(en) met de naam WinstVerDriedubbelaar. Partijen hebben desondanks nadien opnieuw uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake is van huurkoop. De rechtbank gaat aan dit debat voorbij en richt zich in dit stadium van het geding op de vraag die voorligt, namelijk of [eiseres in het incident] belang heeft bij voeging. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
2.6. Uit artikel 1:89 BW volgt dat een rechtshandeling die in strijd met artikel 1:88 BW is verricht (geen toestemming van de andere niet handelende echtgenoot), kan worden vernietigd en wel door de echtgenoot zonder wiens toestemming een in artikel 1:88 BW genoemde rechtshandeling is verricht. Vast staat dat [eiseres in het incident] de effectenlease-overeenkomsten buitengerechtelijk heeft vernietigd en dat dit voldoende is om – uiteindelijk eventueel na bewijslevering – het effect te sorteren waarop [eiseres in het incident] kennelijk uit is, namelijk vernietiging van de overeenkomst(en). De rechtbank wijst erop dat het instellen van een rechtsvordering daarvoor niet nodig is. Artikel 1:89 lid 5 BW bepaalt weliswaar dat de echtgenoot die een beroep op de vernietigingsgrond heeft gedaan, alle uit de nietigheid voortvloeiende rechtsvorderingen kan instellen, maar hieruit volgt niet dat de handelende echtgenoot deze bevoegdheid niet meer heeft. Ook vanuit die invalshoek is niet duidelijk welk belang [eiseres in het incident] heeft bij de gevorderde voeging. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat met toewijzing van de vordering een benadeling of een verlies van een recht wordt voorkomen. Nu niet is voldaan aan het vereiste dat [eiseres in het incident] een belang moet hebben bij haar vordering, zal de rechtbank de incidentele vordering afwijzen.
2.7. [eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dexia worden begroot op 1 punt van het toepasselijke tarief I voor het procureursalaris.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Dexia tot op heden begroot op EUR 384,00 ,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 april 2008 voor antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.P.C.J. van Bavel en mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.