ECLI:NL:RBARN:2008:BC6865
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Incident over substantiërings- en bewijsaandraagplicht in civiele procedure
In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een incident dat was ingesteld door de gedaagde partij. De gedaagde vorderde dat de eiseres werd veroordeeld om haar stellingen nader te onderbouwen en bewijsmiddelen over te leggen. De rechtbank oordeelde dat de in de artikelen 111 lid 3 en 128 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde substantiërings- en bewijsaandraagplichten zijn bedoeld om de civiele procedure te versnellen. De rechtbank stelde vast dat het niet mogelijk is om de vraag of een partij aan deze plichten heeft voldaan als inzet van een geschil in een incident te maken. Dit zou de procedure juist vertragen en leiden tot een meta-debat, wat niet de bedoeling is van de wetgeving.
De rechtbank verklaarde de gedaagde niet-ontvankelijk in zijn vordering en oordeelde dat de kwestie van de substantiërings- en bewijsaandraagplicht in de hoofdzaak aan de orde kan komen. De rechtbank benadrukte dat de wet voldoende instrumenten biedt om deze kwesties in verschillende stadia van de procedure te behandelen. De kosten van het incident werden aan de zijde van de eiseres begroot op EUR 1.159,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 5 maart 2008 door rechter R.J.B. Boonekamp.