zaaknummer / rolnummer: 116089 / HA ZA 04-1345
Vonnis van 13 februari 2008
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat en procureur mr. M.J.J. Nijenhof te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Dexia en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2004
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis in conventie tevens akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie
- rolbeschikking met een verwijzing naar de parkeerrol
- de akte uitlaten voortprocederen van Dexia
- de akte uitlaten voortprocederen van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Dexia is de rechtsopvolger onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., gevestigd te Amsterdam, eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolger van Legio Lease B.V.
2.2. Dexia en [gedaagde] hebben diverse overeenkomsten gesloten met de naam Winstverdriedubbelaar, onder meer de overeenkomst d.d. 14 november 2000 (contractnummer 29401632) en de overeenkomst d.d. 15 mei 2001 (contractnummer 74887190). Genoemde overeenkomsten zijn een vorm van aandelenlease. De overeenkomsten houden in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee aandelen/effecten – in de overeenkomsten “waarden” genoemd – worden gekocht. De overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van 36 maanden. Op de overeenkomsten zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van toepassing.
2.3. Volgens de overeenkomst met contractnummer 29401632 bedroeg de som van de aankoopbedragen € 7.895,88, de totaal over de looptijd te betalen rente € 1.656,72, de totale leasesom € 9.552,60 en het overeengekomen rentepercentage 0,96 % per maand.
Met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer 74887190 bedroeg de som van de aankoopbedragen € 7.894,20, de totaal over de looptijd te betalen rente € 1.656,36, de totale leasesom € 9.550,56 en het overeengekomen rentepercentage 0,96 %.
2.4. De in r.ov. 2.3 bedoelde overeenkomsten zijn door het verstrijken van de overeengekomen looptijd geëindigd. Dexia heeft in verband daarmee eindafrekeningen aan [gedaagde] gezonden voor een bedrag van € 5.598,58 (contractnummer 29401632) en voor een totaalbedrag van € 4.475,00 (contractnummer 74887190).
2.5. De partner van [gedaagde] heeft op 4 oktober 2004 de vernietiging ingeroepen van onder meer de in r.ov. 2.2 bedoelde overeenkomsten op grond van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.6. Ondanks diverse aanmaningen is [gedaagde] niet overgegaan tot betaling van de in r.ov. 2.4 bedoelde bedragen. In onder meer de brief van Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland B.V. van 17 februari 2004 aan [gedaagde] heeft Dexia aanspraak gemaakt op rente en buitengerechtelijke incassokosten terzake van contractnummer 29401632. Een soortgelijke brief is verzonden door Raetsincasso B.V. op 12 november 2004 ter zake van contractnummer 74887190.
2.7. Bij beschikking van 27 januari 2007 heeft het Gerechthof Amsterdam (hierna: het Hof) de zogenaamde Duisenberg-regeling verbindend verklaard. De beschikking is inmiddels onherroepelijk. Het Hof heeft bepaald dat tot 1 augustus 2007 een opt-outverklaring ex artikel 7:908 lid 2 BW kon worden afgelegd, waarmee kenbaar kon worden gemaakt dat men zich wenste te onttrekken aan de verbindendverklaring van de Duisenberg-regeling.
2.8. [gedaagde] heeft geen opt-out verklaring afgelegd.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Dexia vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 11.865,93, vermeerderd met rente en kosten. Aanvankelijk vorderde Dexia betaling van de restschuld van het contract met nummer 29401632, doch tijdens de procedure stelt zij vast dat [gedaagde] de restschuld met betrekking tot het contract met nummer 74887190 niet voldoet.
3.2. Dexia vordert na eiswijziging in conventie voorwaardelijk [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomsten genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van beëindiging van de overeenkomsten, althans minus de verkoopwaarde van bedoelde effecten.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en werpt onder meer op dat niet de rechtbank Arnhem sector civiel, maar de rechtbank Arnhem sector kanton bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert – samengevat – (1) een verklaring voor recht dat de overeenkomsten met contractnummer 29401632, 7488719 en 28940260 nietig, althans vernietigbaar zijn op grond van strijdigheid met de Wet op het consumentenkrediet, althans buitengerechtelijk zijn vernietigd op grond van artikel 1:89 lid 1 jo 1:88 lid 1 sub b BW, althans dat Dexia toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, (2) Dexia te veroordelen tot betaling van al hetgeen [gedaagde] op grond van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald en van alle door hem geleden schade vermeerderd met rente (3) alsmede Dexia te veroordelen in de proceskosten.
3.5. Dexia voert verweer.
in conventie en reconventie
3.6. Voorzover van belang zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
bevoegdheid
4.1. Voor alle weren werpt [gedaagde] de exceptie van onbevoegdheid op en concludeert hij tot verwijzing naar de sector kanton van deze rechtbank.
Daartoe voert hij aan dat de onderhavige overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als een huurkoopovereenkomst. Geschillen omtrent huurkoopovereenkomsten behoren tot de competentie van de sector kanton, aldus [gedaagde]. Dexia voert gemotiveerd verweer.
4.2. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als huurkoopovereenkomst is vereist dat sprake is van koop en verkoop op afbetaling. Dexia betwist dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling gekwalificeerd kan worden. De overeenkomst tussen Dexia en [gedaagde] is dus geen huurkoopovereenkomst, aldus Dexia. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
4.3. Artikel 7A:1576 lid 1 BW geeft de definitie van een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd”.
Uit dat artikel volgt dat een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling strekt tot eigendomsoverdracht. Het uitgangspunt bij overeenkomsten als de onderhavige is echter niet dat de aandelen in eigendom van de lessee overgaan, maar dat deze aan het einde van de looptijd worden verkocht aan een derde, dat daarbij koerswinst wordt gemaakt doordat een hogere verkoop- dan aankoopprijs wordt gerealiseerd en dat Dexia vervolgens met haar cliënt afrekent. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in de brochure, de overeenkomst en de toepasselijke voorwaarden die zijn overgelegd. Volgens Dexia kiezen haar cliënten vrijwel altijd voor verkoop of verlenging van de leaseovereenkomst, en niet voor daadwerkelijke levering van de aandelen aan hen. Ook in dit geval zijn de aandelen volgens de eindafrekening verkocht en is van eigendomsoverdracht dus geen sprake geweest.
Daartegenover legt artikel 11 van die voorwaarden, dat luidt: “Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zal Legio Lease de waarden leveren aan lessee, tenzij lessee al mededeelt de voorkeur te geven aan de verkoop van de waarden”, onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen vanaf het begin is geweest dat de waarden zouden worden verkocht en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden.
4.4. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen niet als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling en dus niet als een huurkoopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Het verweer van Dexia is derhalve gegrond. De rechtbank is derhalve bevoegd van de vorderingen in de onderhavige zaak kennis te nemen.
4.5. In de akte uitlaten voortprocederen heeft Dexia te kennen gegeven van mening te zijn dat [gedaagde] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen nu hij geen opt-outverklaring zoals bedoeld in r.ov. 2.7 heeft afgelegd, zodat de procedure in reconventie overeenkomstig artikel 1015 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden geroyeerd. Met betrekking tot de vordering in conventie stelt Dexia dat is komen vast te staan dat [gedaagde] een bedrag van € 5.546,89 aan Dexia verschuldigd is in plaats van € 6.481,20. Dexia concludeert dat de betalingsverplichting uit de Duisenberg-regeling voortvloeit, zodat zij geen belang meer heeft bij voortprocederen.
4.6. [gedaagde] voert aan dat als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat de Duisenberg-regeling op “onderhavige kwestie” van toepassing is, het de vraag is of het door Dexia in de akte genoemde bedrag ad € 5.546,89 wel juist is nu dit door Dexia niet is onderbouwd. Bovendien stelt [gedaagde] dat Dexia niet is ingegaan op de mogelijke toepasselijkheid van de EEGA regeling en de Dexia Coulanceregeling en de gevolgen daarvan voor [gedaagde]. [gedaagde] voert aan dat hij mogelijk op grond van die regelingen in aanmerking komt voor volledige kwijtschelding. In reconventie voert [gedaagde] aan dat niet wordt aangegeven dat eventuele toepasselijkheid van de Duisenberg-regeling met zich brengt dat reconventionele vorderingen niet ontvankelijk zijn te verklaren, dan wel moeten worden afgewezen. Tot slot stelt [gedaagde] dat voor zover de Duisenberg-regeling ook ziet op de reconventionele vorderingen, partijen geen belang meer hebben bij voortprocederen.
4.7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid als volgt. Vast staat dat [gedaagde] geen opt-outverklaring ex artikel 7:908 lid 2 BW heeft afgelegd. Dit heeft op grond van artikel 7:908 lid 1 BW tot gevolg dat de Duisenberg-regeling tussen partijen als vaststellingsovereenkomst geldt.
4.8. Artikel 14 van de Duisenberg-regeling regelt de kwijting die partijen bij de Duisenberg-overeenkomst elkaar verlenen. Artikel 14.1 luidt als volgt.
Elke Gerechtigde verleent Dexia en aan elke rechtspersonen waarmee Dexia op enig moment in een groep (zoals bedoeld in artikel 2:24(b) BW) verbonden is geweest, waaronder Kempen & Co N.V., kwijting terzake van alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van Effectenlease-overeenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomsten reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vorderingen, zulks met uitzonderingen van :
(i) de aanspraken die voortvloeien uit deze Overeenkomst;
(ii) indien er op de datum van de beschikking nog een Effectenlease-overeenkomst is die nog niet is Beëindigd: rechten van de Contractant die rechtstreeks uit die Effectenlease-overeenkomst voortvloeien en in die overeenkomsten zijn beschreven, zoals bijvoorbeeld rechten op uitbetaling van koerswinsten, op overname van effecten tegen een bepaalde koers, op verlenging van de overeenkomst, rechten op doorbetaling van dividend of betaling van andere uitkeringen, alles voor zover dergelijke rechten in de desbetreffende Effectenlease-overeenkomst zijn voorzien.
4.9. De rechtbank is op grond van de tekst van artikel 14.1 van oordeel dat ook de reconventionele vorderingen vallen onder de Duisenberg-regeling. Niet is gesteld dan wel gebleken dat zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 14.1 onder ii. De omstandigheid dat in de regeling geen voorziening is getroffen voor het feit dat [gedaagde] maandelijks bedragen aan Dexia heeft voldaan doet aan voorgaande niet af. Indien [gedaagde] had willen trachten een hogere schadevergoeding te verkrijgen, dan had hij op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW van de gebondenheid aan de regeling moeten afzien.
4.10. Ook de omstandigheid dat uit de akte uitlaten voortprocederen van Dexia niet duidelijk naar voren komt hoe Dexia komt tot het bedrag ad € 5.546,89 en de vraag of Dexia is nagegaan of [gedaagde] op grond van door Dexia opgestelde regelingen in aanmerking komt voor al dan niet gedeeltelijke kwijtschelding van het door Dexia genoemde bedrag, doen niets af aan de toepasselijkheid van de Duisenberg-regeling. Partijen zullen dit gezamenlijk dienen te bespreken in het kader van de nakoming van de Duisenberg-regeling.
4.11. Voorgaande leidt tot de conclusie dat partijen geen belang meer hebben bij voortprocederen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor doorhalen op verzoek van de meest gerede partij (Dexia als eiseres in reconventie).
4.12. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 februari 2008 voor doorhalen een en ander zoals vermeld in r.ov. 4.11,
5.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld zonder dat een eindvonnis is gewezen,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.P.C.J. van Bavel en mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.