ECLI:NL:RBARN:2008:BC3991

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140662
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en forumkeuzebeding in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident waarbij meerdere gedaagden betrokken zijn. De eiseres, wonende te [woonplaats], heeft vorderingen ingesteld tegen AEGON Financiële Diensten B.V., Dexia Bank Nederland N.V. en Stichting Bureau Kredietregistratie (BKR). De eiseres vordert onder meer de nietigverklaring van overeenkomsten met AEGON en Dexia, en stelt dat BKR in strijd handelt met de Wet bescherming persoonsgegevens door de registratie van de Dexia-overeenkomst niet ongedaan te maken. AEGON heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de procedure verwijst naar de rechtbank te 's-Gravenhage, omdat er een forumkeuzebeding zou zijn opgenomen in de overeenkomst tussen AEGON en de eiseres.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 107 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat als een rechter bevoegd is ten aanzien van een van de gedaagden, deze ook bevoegd is ten aanzien van de overige gedaagden, mits er een zodanige samenhang tussen de vorderingen bestaat dat gezamenlijke behandeling gerechtvaardigd is. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen tegen AEGON en Dexia weliswaar op hetzelfde feitencomplex berusten, maar dat dit niet voldoende is om een gezamenlijke behandeling te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat AEGON en Dexia als afzonderlijke financiële instellingen moeten worden beoordeeld en dat de eiseres zelf verantwoordelijk is voor het correct informeren van de rechtbank te 's-Gravenhage.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen voor zover deze is ingesteld tegen AEGON en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140662 / HA ZA 06-829
Vonnis in incident van 6 februari 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AEGON FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. A.T. Bolt,
2. de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
3. de stichting
STICHTING BUREAU KREDIETREGISTRATIE,
gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
procureur mr. J.M. Bosnak.
Partijen zullen hierna [eiseres], Aegon, Dexia en BKR genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen
- de vordering van [eiseres] tot een voorlopige voorziening tegen Dexia
- de akte van schorsing van Dexia
- de antwoordakte tot referte van BKR
- de akte tot hervatting van [eiseres]
- de antwoordakte van Dexia
- de antwoordakte van BKR
- de akte tot referte van Aegon
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van Dexia
- de incidentele conclusie tot verwijzing ex art. 110 lid 2 Rv. van Aegon
- de incidentele conclusie van antwoord van [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Aegon vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de procedure verwijst naar de bevoegde kamer van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. [eiseres] voert verweer.
2.2. Bij inleidende dagvaarding stelt [eiseres] samengevat dat zij door bemiddeling van een zekere [tussenpersoon] onder meer overeenkomsten met Aegon en Dexia heeft gesloten. De overeenkomst met Dexia is geregistreerd bij BKR. Zij vordert onder meer de nietigverklaring van de overeenkomsten met Aegon en Dexia en een verklaring voor recht dat BKR in strijd handelt met de Wet bescherming persoonsgegevens door de registratie van de Dexia-overeenkomst niet ongedaan te maken.
2.3. Aegon is gevestigd te ’s-Gravenhage, Dexia in Amsterdam en BKR binnen het arrondissement Arnhem, in Tiel. [eiseres] woont in [woonplaats].
2.4. Samengevat stelt Aegon ter onderbouwing van haar incidentele vordering dat de overeenkomst tussen haar en [eiseres] een forumkeuzebeding bevat. Het gekozen forum is de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Deze is dus bevoegd inzake het geschil tussen [eiseres] en Aegon. Nu er meerdere gedaagden zijn speelt de regel van art. 107 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) mee, die inhoudt dat als een rechter ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, die rechter ook bevoegd is ten aanzien van de overige gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
2.5. Volgens Aegon is er van zulke redenen van doelmatigheid geen sprake. De bevoegdheid van de Arnhemse rechtbank valt uitsluitend te baseren op de plaats van vestiging van BKR. Tussen BKR en Aegon bestaat in deze procedure geen connectie, terwijl de enige band tussen Aegon en Dexia gevormd wordt door de stelling van [eiseres] dat zij door bemiddeling van dezelfde [tussenpersoon] met beide overeenkomsten heeft gesloten.
2.6. [eiseres] betwist niet het bestaan van de forumkeuze. Zij stelt dat er wel redenen van doelmatigheid in de zin van art. 107 Rv. zijn die behandeling door de Arnhemse rechtbank rechtvaardigen. De vorderingen tegen Aegon en Dexia, stelt zij, berusten op hetzelfde feitencomplex en dezelfde juridische grondslag, te weten primair de nietigheid van de contracten en subsidiair schending van de in acht te nemen contractuele zorgplicht bij bancaire producten c.q. onrechtmatige daad. Beide instellingen traden op via dezelfde persoon, [tussenpersoon], wat cruciaal is omdat zij zelf geen direct contact met [eiseres] hebben gehad. Uit de feitelijke gedragingen van deze [tussenpersoon], zo verwoordt [eiseres] het in de dagvaarding, blijkt dat hij een economisch verlengstuk van Aegon en Dexia was. Voorts stelt [eiseres] dat in het kader van de zorgplicht ook gelet moet worden op de contracten die de desbetreffende cliënt afsluit met andere financiële instellingen. Het zou ondoelmatig zijn, zo stelt zij, de zaken uit elkaar te trekken omdat dan twee rechtbanken moeten oordelen over feitelijk handelen van één en dezelfde tussenpersoon – [tussenpersoon] – die voor twee partijen heeft gewerkt, zonder dat deze rechtbanken rekening kunnen houden met het geheel aan financiële producten dat aan [eiseres] is verkocht. Aegon beoogt volgens haar een behandeling van de zaak waarin het bestaan van de overeenkomst met Dexia buiten beeld blijft voor de Leeuwarder rechtbank.
2.7. De rechtbank volgt dit betoog niet. Om met het laatste te beginnen: het is aan [eiseres] zelf de rechtbank te ‘s-Gravenhage op juiste en volledige wijze voor te lichten als zij een tekortschieten of onrechtmatig handelen van Aegon stelt. Dat heeft zij inmiddels in de dagvaarding in zoverre al gedaan dat reeds lezing daarvan de rechter bewust maakt van het feit dat [tussenpersoon] volgens [eiseres] niet alleen bemiddelde tussen [eiseres] en Aegon maar ook tussen haar en Dexia.
2.8. Onjuist is de stelling van [eiseres] dat bij onbevoegdverklaring en verwijzing twee rechtbanken moeten oordelen over feitelijk handelen van één en dezelfde tussenpersoon – [tussenpersoon] – die voor twee partijen heeft gewerkt. De twee rechtbanken zouden ieder moeten oordelen over het handelen van de gedaagde in hun zaak, ook voor zover dat zou inhouden het gebruik maken van de diensten van [tussenpersoon], die naast de desbetreffende bemiddeling tussen de financiële instelling en [eiseres] ook tussen haar en anderen heeft bemiddeld.
2.9. Niet het optreden van [tussenpersoon], die geen partij is in deze zaak, staat centraal, maar het optreden van twee van elkaar los staande financiële instellingen en BKR die de overeenkomst tussen één van de instellingen en [eiseres] heeft geregistreerd. Waar [eiseres] bij dagvaarding stelt dat uit de feitelijke gedragingen van [tussenpersoon] blijkt dat hij een economisch verlengstuk van Aegon en Dexia was, stelt zij iets dat voor de beoordeling van de vraag of redenen van doelmatigheid gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, niet relevant is. Het gaat in deze procedure immers niet in de eerste plaats om de door [tussenpersoon] gewekte indruk, maar om de gedragingen van Aegon en Dexia.
2.10. Dat de vorderingen tegen Aegon en Dexia op hetzelfde feitencomplex berusten, is volgens de rechtbank juist voor zover [eiseres] ermee aangeeft dat zij langs dezelfde weg met Aegon en Dexia overeenkomsten sloot, namelijk via [tussenpersoon], maar dat rechtvaardigt nog geen gezamenlijke behandeling. Dat de vorderingen tegen Aegon en Dexia dezelfde juridische grondslag hebben, te weten primair de nietigheid van de contracten en subsidiair schending van de in acht te nemen contractuele zorgplicht bij bancaire producten c.q. onrechtmatige daad, is slechts in zoverre juist dat zij tegenover beide dezelfde soort vorderingen instelt op dezelfde soort grondslag. Ook dat rechtvaardigt geen gezamenlijke behandeling.
2.11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het gemak om de drie gedaagden in één procedure aan te spreken voor [eiseres] zelf al zeer beperkt is, nu Aegon los staat van de twee andere gedaagden, maar dat daar tegenover staat dat Aegon nodeloos gedwongen wordt de verwikkelingen in de procedures tegen Dexia en BKR – waarmee inmiddels al een jaar en negen maanden zijn verlopen – af te wachten, terwijl ook Aegon recht heeft op een mede door de rechtbank te bewaken voortgang van de procedure zonder onnodige vertragingen.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Zij zal zich onbevoegd verklaren en de zaak tussen [eiseres] en Aegon verwijzen naar de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
2.13. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen voor zover deze is ingesteld tegen Aegon,
3.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3. verwijst de zaak voor zover gevoerd tussen [eiseres] en Aegon in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank te ‘s-Gravenhage, sector civiel,
3.4. plaatst de zaak voor het overige op de rol van 27 februari 2008 voor het nemen van een conclusie van antwoord door BKR.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.D.A. den Tonkelaar, M.P.C.J. van Bavel en J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.