ECLI:NL:RBARN:2008:BC3892

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
150542
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na verkeersongeval met meerdere vrachtwagens op de A12

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], dat de gedaagden hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot schadevergoeding na een verkeersongeval op 16 oktober 2002 op de A12, waarbij vijf vrachtwagens betrokken waren. Eiser stelde dat de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], onrechtmatig hadden gehandeld door te hard te rijden en onvoldoende afstand te houden, wat leidde tot de aanrijdingen. De rechtbank onderzocht de toedracht van het ongeval, waarbij [gedaagde sub 1] tegen de achterzijde van de vrachtwagen van eiser botste, en [gedaagde sub 2] vervolgens tegen [gedaagde sub 1]. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de aansprakelijkheid bij eiser lag, en dat hij moest aantonen dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld. De rechtbank wees erop dat de erkenning van aansprakelijkheid door de verzekeraar van [gedaagde sub 1] niet aan eiser kon worden tegengeworpen, omdat deze brief niet aan hem was gericht. Tevens werd het beroep op verjaring door het Bureau/Kravag gehonoreerd, omdat eiser niet tijdig had gereageerd op de aansprakelijkstelling. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de vordering op het Bureau/Kravag was verjaard. Eiser werd toegelaten tot bewijslevering van zijn stellingen rondom de ongevalstoedracht, en de rechtbank verzocht om een deskundigenonderzoek. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 150542 / HA ZA 07-26
Vonnis van 30 januari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F.P. de Jong te Apeldoorn,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem,
3. het rechtspersoonlijkheid bezittend
NEDERLANDS BUREAU DER MOTORRIJTUIGENVERZEKERAARS,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde zowel in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van Öffentliche Versicherung Oldenburg (de WAM-verzekeraar van [gedaagde s[gedaagde sub 1] voornoemd),
procureur mr. L. Paulus,
advocaat: mr. C. Banis te Rotterdam,
als in hoedanigheid van vertegenwoordiger in Nederland van Kravag-Logistics Versicherungs-A.G. te Wiesbaden (de WAM-verzekeraar van [gedaagde su[gedaagde sub 2] voornoemd),
procureur: mr. R.P. Elzas,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en het Bureau/Oldenburg respectievelijk het Bureau/Kravag genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnissen van 21 maart 2007 en 13 juni 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 4 oktober 2007
- de akte van [eiser]
- de akte tot rectificatie van [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde sub 2]
- de antwoordakte van [gedaagde sub 1].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 oktober 2001 heeft op de A12 bij Arnhem een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij vijf vrachtwagens betrokken waren. De achterste drie daarvan werden bestuurd door - achtereenvolgens - [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Daarbij is [gedaagde sub 1], al dan niet nadat [eiser] eerst tegen de vangrail was gebotst, op de achterkant van de vrachtauto van [eiser] gereden en [gedaagde sub 2] op de achterkant van de vrachtauto van [gedaagde sub 1].
2.2. De politie Gelderland-Midden heeft een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse opgemaakt. Daarin staat onder meer:
‘1.2 Beknopte ongevalsbeschrijving
Op de A-12, zuidelijke rijbaan ter hoogte van Hm-paal 134.8 reden vijf vrachtwagens achter elkaar. De voorste vrachtwagen moest plotseling remmen. De vrachtwagen die daar achter reed botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de aanhangwagen. De vrachtwagen die daarachter reed, week naar links uit en kwam op de linkerrijstrook. De vrachtwagen daarachter botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de uitgeweken vrachtauto en tegen de vrachtwagen die nog op de rechterrijstrook reed. De vrachtwagen die daar achter reed, botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de oplegger. Bij dit ongeval waren twee gewonden en twee zwaar gewonden. Zij zijn allen overgebracht naar het Rijnstate ziekenhuis te Arnhem. (…)
1.4. Conclusie
(…) Op de A-12, zuidelijke rijbaan, rechterrijstrook en ter hoogte van hm-paal 134.8 reden vijf vrachtwagens achter elkaar in verband met file vorming. De linkerrijstrook was afgesloten. (…)De bestuurder van de vrachtwagen met oplegger voorzien van kenteken [kenteken], die achter de [kenteken] reed, zag dat zijn voorganger plotseling moest remmen. Hierna stuurde de bestuurder van de [kenteken] (rechtbank: [eiser]), zijn vrachtwagen direct naar de linkerrijstrook. De bestuurder reed met zijn vrachtwagen tegen de vangrail aan. Achter deze vrachtwagen reed een vrachtwagen, merk Scania, voorzien van kenteken [kenteken] (DL)(rechtbank: [gedaagde sub 1]) met daarachter een oplegger, merk SCHMITZ, voorzien van kenteken [kenteken]. Deze vrachtwagen botste met de linkervoorzijde tegen de achterzijde van de oplegger SCHMITZ en met de voorzijde tegen de achterzijde van [kenteken] aan. De bestuurder van de vrachtwagen, merk DAF 85 CF, voorzien van kenteken [kenteken] (DL), met daarachter gekoppeld een aanhangwagen, merk KUMLIN, voorzien van kenteken [kenteken] (DL) (rechtbank: [gedaagde sub 2]) reed kort achter zijn voorganger. De bestuurder van de laatste vrachtwagen zag dit wat te laat en botste na even zeer kort te hebben geremd met de voorzijde tegen de achterzijde van de oplegger. De linkerrijstrook was afgesloten voor verkeer daar men met werkzaamheden bezig was.’
2.3. [eiser] heeft in het kader van die ongevallenanalyse onder meer verklaard:
‘(…) Ik reed in de richting Duitse grens over de rechter rijstrook (…) De linker rijstrook was door rode kruizen afgesloten. Op de linkerrijstrook reed geen verkeer. De rechter rijstrook was vol met verkeer zowel voor als achter mij. Het verkeer voor mij remde. Ik moest krachtig afremmen om niet tegen mijn voorligger te botsen. Op het moment dat ik afremde zag ik dat de vrachtauto die achter mij reed, te hard reed en onvoldoende afstand hield. Het was een Scania. Aangezien ik duidelijk de indruk kreeg dat hij tegen mij aan zou botsen, stuurde ik mijn combinatie naar links en botste met de linker voorzijde van de truck tegen de linker vangrail. Vervolgens hoorde en zag ik dat de vrachtauto die achter mij reed tegen de achterzijde van mijn oplegger botste.(…)’
[eiser] heeft die verklaring niet ondertekend. In een eigen schriftelijke verklaring (productie 1 bij dagvaarding) schrijft hij:
‘(…) Ik kon nog tijdig tot stilstand komen, maar ik wist dat achter mij nog andere vrachtwagens reden. Ik zag in mijn spiegel dat de wagen achter mij dit nooit meer kon redden, waarop ik weer gas heb gegeven en naar links ben uitgeweken om hem meer ruimte te geven. Dit bleek echter niet voldoende te zijn, waarop ik rechtsachter vol ben aangereden door de wagen met kenteken [kenteken]. Door de snelheid werd ik een volle wagenlengte naar voren gelanceerd zonder daarbij mijn voorganger dan wel een vangrail te hebben geraakt.’
[gedaagde sub 1] heeft in het kader van die ongevallenanalyse onder meer verklaard:
‘(…) Ik reed in de richting Duitse grens over de rechter rijstrook, met een geschatte snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur. (…) Ik zag dat er verderop langzaam werd gereden en er werd geremd. De linkerrijstrook was door middel van rode kruizen afgesloten. Ik remde en kwam bijna achter mijn voorligger tot stilstand toen ik een enorme klap voelde. De vrachtauto met aanhanger [kenteken] botste tegen de achterkant van mijn oplegger. Hierdoor ben ik opgeschoven tegen de rechter achterzijde van de oplegger [kenteken]. Deze schoot weg naar links. Vervolgens raakte ik met de voorkant van mijn truck de achterzijde van de oplegger [kenteken].’
[gedaagde sub 2] heeft in het kader van die ongevallenanalyse onder meer verklaard:
‘(…) Ik reed in de richting Duitsland over de rechter rijstrook, met een geschatte snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur. Bij mij in de auto zat nog 1 persoon. (…)Ik weet nog dat ik plotseling zag dat het verkeer stilstond. Ik heb nog geprobeerd te remmen maar ik was te laat en ben achterin mijn voorligger gebotst’.
2.4. De toegestane snelheid ter plaatse was 70 kilometer per uur. Blijkens de ongevallenanalyse van de politie (p. 4 proces-verbaal tachograafschijf onderzoek) zou [gedaagde sub 1] (kenteken [kenteken]) een halve minuut hebben gereden met een snelheid tussen de 91 en 89 km/u, waarna hij is afgeremd tot 79 km/u en uiteindelijk een noodremming heeft gemaakt. De botssnelheid bedroeg 21 km/u. [gedaagde sub 2] (kenteken [kenteken]) zou volgens die ongevallenanalyse 87 à 88 km/u hebben gereden, waarna hij is afgeremd tot 70 km/u en hij uiteindelijk een noodremming heeft gemaakt. Zijn botssnelheid bedroeg 60 km/u.
2.5. In een procedure voor het Landgericht Hannover tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft dat Landgericht kort gezegd geoordeeld dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de door [gedaagde sub 1] geleden schade. In die procedure is onder meer een deskundigenbericht uitgebracht door Ingenieursbüro Bracke. In zijn samenvatting schrijft hij onder meer:
‘(…)3. Van de vijf betrokken voertuigen verwisselde het middelste voertuig, opleggercombinatie Volvo [kenteken] (rechtbank: [eiser]), dat tot dat moment voor de opleggercombinatie van de eisende partij (rechtbank: [gedaagde sub 1]) reed, van spoor.
4. De opleggercombinatie [kenteken] haalde de Nederlandse DAF in en kwam pas t.h.v. de Nederlandse Mercedes en na een aanraking met de middenvangrail tot stilstand. Hieruit kan worden afgeleid dat de botsing met de middenvangrail vóór de botsing met het voertuig van de eisende partij heeft plaatsgevonden, omdat anders de hoekstand en de geringe overlap niet afgebakend worden. Op het moment van de botsing moet zich de opleggercombinatie Volvo al duidelijk naast de opleggercombinatie DAF bevonden hebben. De afstand van de Scania van de eisende partij tot de voorop rijdende DAF zou daardoor al sterk verminderd geweest zijn. (…)
5. Bij een hogere oprijsnelheid zouden al door de botsing van de bestuurderscabine van de opleggercombinatie van de eisende partij met de oplegger Volvo trillingen op de registreerschijf zichtbaar geweest moeten zijn. Dit is niet het geval.
6. De botsingssnelheid van de Scania (…) op het moment van botsing door de DAF (rechtbank: [gedaagde sub 2]) (…) ligt op ca. 21 km/h. (…)
7. De botsing van het voertuig van de beklaagde partij (rechtbank: [gedaagde sub 2]) ligt bij 60 km/h, in overeenstemming met de evaluatie van de registreerschijf.
8. Het verloop van de evaluatie van de registreerschijven met de voorafgaande geleidelijke vertraging toont aan, dat door het wisselen van rijstrook door de Volvo vóór het voertuig van de eisende partij het scherpe afremmen van de voorop rijdende voertuigen te laat waargenomen kon worden.
9. Op grond van de geringe botsingssnelheid en de daarna vereiste korte wegafstand, om het voertuig tot stilstand te brengen, is de waarschijnlijkheid zeer groot, dat de chauffeur het voertuig van de eisende partij nog zonder stoot achter de voorop rijdende DAF tot stilstand kon komen.
10. Op grond van de hoge botsingssnelheid van 60 km/h ná een noodremming vanuit 70 km/h was de kop-staartbotsing van de DAF van de beklaagde partij tegen de Scania van de eisende partij niet te voorkomen.
11. Zou men onder veronderstelling van een geringe afstand tot de voorop rijdende Nederlandse DAF tot de opleggercombinatie van de eisende partij geen rekening met de opleggercombinatie van de eisende partij houden, dan zou er met de initiale remsnelheid van het voertuig van de beklaagde partij een botsing met de Nederlandse opleggercombinatie vóór de Scania van de eisende partij zijn gebeurd. Dat betekent, dat hier geen remwegverkorting door de opleggercombinatie van de eisende partij van een relevante omvang verondersteld kan worden. Het ongeval, ook het opschuiven van de colonne tot een aanraking tussen de Nederlandse DAF en de nog voorop rijdende Nederlandse Mercedes werd door het oprijden van het voertuig van de beklaagde partij veroorzaakt.’
2.6. [gedaagde sub 2] en het Bureau/Kravag hebben een partijdeskundigenbericht ingebracht van ing. B. Wartenbergh van Ongevallen Analyse Nederland. Hij concludeert onder meer:
‘a) Het is niet uit te sluiten dat [gedaagde sub 2] de voertuigcombinatie van [gedaagde sub 1] heeft doorgedrukt achterop [eiser]. Op basis van de analyse van de tachograafschijf ben ik van oordeel dat het echter waarschijnlijker is dat [gedaagde sub 1] eerst achterop [eiser] is gereden.
b) De deskundige Bracke heeft in zijn deskundigenbericht wel aandacht besteed aan de aanrijding tussen [gedaagde sub 1] en [eiser]; volgens hem was deze aanrijding niet heftig genoeg om een registratie daarvan op de tachograafschijf te veroorzaken. In hoeverre de voertuigcombinatie [eiser] nog in het deskundigenbericht van Bracke voorkomt, is mij op grond van het niet voorhanden zijn van deze rapportage niet bekend. (…)
d) Indien er van uitgegaan moet worden dat [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] heeft doorgedrukt achterop [eiser] kan niet worden uitgesloten dat hierdoor letsel dan wel klachten zijn ontstaan. (…)
e) Een analyse van de tachograafschijf van [eiser] is in deze kwestie relevant omdat hieruit mogelijk kan worden afgeleid wat diens snelheid is geweest ten tijde van diens aanrijding van achteren. Een analyse is mijns inziens echter pas zinvol indien er een uitgebreide analyse van het gehele ongeval moet plaatsvinden en daarbij aanvullende informatie beschikbaar komt.(…)’
2.7. Bij brief van 15 mei 2006 heeft [eiser] [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld en de verjaring gestuit.
2.8. [eiser] heeft lichamelijk letsel ondervonden als gevolg van het ongeval.
Hierover heeft Q. Cats, bedrijfsarts i.o. op 19 november 2003 verklaard:
‘Op 16-10-2002 is betrokkene van achteren aangereden. Hierbij is een commotio cerebri ontstaan. Naderhand klachten van vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn en afgenomen concentratie ontstaan. Hierdoor is betrokkene 100% arbeidsongeschikt geraakt. (…)”
J.L. Swaan, revalidatiearts bij ‘de Trappenberg’ noemt als diagnose in zijn brief van 28 november 2002: ‘whiplashsyndroom na ongeval 16-10-2002’.
2.9. [eiser] is door het UWV/Gak 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.
2.10. Bij brief van 16 januari 2003 heeft Van Ameyde Interschade B.V. namens de buitenlandse verzekeringsmaatschappij van [gedaagde sub 1] aan mr. De Lange, die destijds optrad voor de verzekeraar van de eigenaar van de vrachtwagen van [eiser], het volgende geschreven:
‘Het klopt inderdaad dat wij als Nederlandse vertegenwoordiger van een buitenlandse verzekeringsmaatschappij zelfstandige beslissingsbevoegdheid hebben. Dit neemt echter niet weg dat wij van de aansprakelijkheid van onze buitenlandse relatie overtuigd moeten zijn. Uit het proces-verbaal valt af te leiden dat de bestuurder van de bij uw cliënt verzekerde vrachtwagen om een aanrijding te voorkomen zijn vrachtwagen direct naar de linkerrijstrook stuurde en hierbij de linkervangrail raakte. Daarna zou de Duitse vrachtwagen met kenteken [kenteken] tegen de achterzijde van de bij uw cliënt verzekerde vrachtwagen zijn gereden. Wij achten onze Duitse relatie dan ook slechts aansprakelijk voor de schade aan de achterzijde. (…)”.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft gevorderd dat de gedaagden hoofdelijk zullen worden veroordeeld voor alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het hem op 16 oktober 2002 overkomen ongeval, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. Aan zijn vordering legt hij, samengevat, ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg met de brief van 16 januari 2003 de aansprakelijkheid zouden hebben erkend. Daarnaast zouden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld doordat zij te hard zouden hebben gereden, onvoldoende afstand hebben gehouden en, maar dat geldt alleen voor [gedaagde sub 1], hebben ingehaald op een plek waar dat niet mocht. Hierdoor is het ongeval ontstaan, voor de gevolgen waarvan zij en hun WAM-verzekeraars aansprakelijk zijn.
3.2. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en het Bureau/Oldenburg respectievelijk het Bureau/Kravag hebben verweer gevoerd dat hierna zal worden beoordeeld.
4. De beoordeling
Erkenning aansprakelijkheid verzekeraar [gedaagde sub 1]
4.1. De stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg met de brief van Van Ameyde aan de verzekeraar van de eigenaar van de vrachtwagen (rov. 2.10) de aansprakelijkheid hebben erkend voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade, gaat niet op. Allereerst is deze brief niet aan [eiser] maar aan de verzekeraar van de eigenaar van de vrachtwagen gericht zodat deze brief [eiser] niet regardeert en hij daaraan dus ook geen rechten kan ontlenen. Daarbij komt dat de inhoud van die brief geen steun vormt voor de gestelde erkenning van aansprakelijkheid voor schade die [eiser] stelt te hebben geleden nu daarin slechts valt te lezen dat Van Ameyde de schade aan de achterzijde van de vrachtwagen voor haar rekening neemt. Van een erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde sub 1] of het Bureau/Oldenburg jegens [eiser] is dus geen sprake.
Verjaring
4.2. Het Bureau/Kravag heeft een beroep gedaan op verjaring. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 10 lid 1 WAM een rechtsvordering tot vergoeding van schade van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaart door verloop van drie jaren te rekenen vanaf het feit waaruit de schade is ontstaan. Ter zitting heeft de raadsman van [eiser] verklaard dat hij in het dossier geen bewijzen van rechtstreeks contact met het Bureau/Kravag heeft kunnen vinden binnen de relevante periode. Kennelijk, zo begrijpt de rechtbank deze verklaring, zijn er binnen de periode van drie jaar na het ongeval, dus vóór 16 oktober 2004, geen stuitingshandelingen verricht.
4.3. Dit leidt tot het oordeel dat de vordering van [eiser] op het Bureau/Kravag is verjaard, doordat niet tijdig bij het Bureau/Kravag melding is gedaan van aansprakelijkstelling van haar verzekerde of op andere wijze kenbaar is gemaakt dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk werd gehouden voor de gevolgen van het ongeval. De raadsman van [eiser] heeft nog wel betoogd dat de redelijkheid in de weg zou moeten staan aan verjaring omdat het Bureau/Kravag in verband met de in Duitsland lopende procedure met een claim rekening moest houden. Die procedure betrof echter de aansprakelijkheid voor zaakschade van [gedaagde sub 1] en dat gegeven vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om het beroep op verjaring van het Bureau/Kravag jegens [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Daar komt nog bij dat op grond van de verklaring van de advocaat van [eiser] ter comparitie aannemelijk is dat het proces-verbaal van de politie al voor [eiser] beschikbaar was vóór het verstrijken van de verjaringstermijn van art. 10 lid 1 WAM. De vordering van [eiser] op het Bureau/Kravag wordt dan ook afgewezen.
Aansprakelijkheid ongeval
4.4. Wat betreft de ongevalstoedracht stelt [eiser] dat [gedaagde sub 2] zijn voertuig niet op tijd tot stilstand heeft kunnen brengen – en daarmee te hard heeft gereden en onvoldoende afstand heeft gehouden ex artikel 15 WvW en artikel 19 Rvv – waardoor hij tegen [gedaagde sub 1] is aangebotst. [gedaagde sub 1] werd (vermoedelijk, want dit zou voor [eiser] niet zijn na te gaan) daardoor doorgedrukt tegen het voertuig van [eiser] aan, waarbij echter geldt dat ook [gedaagde sub 1] te hard heeft gereden, onvoldoende afstand heeft gehouden en, zo is ter comparitie nog nader gesteld, hij zou hebben ingehaald op een plek waar dat niet mocht.
4.5. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg bestrijden (onder verwijzing naar de ongevallenanalyse van de politie en het rapport van Bracke) dat [gedaagde sub 1] een verkeersfout heeft gemaakt. Op enig moment moest [eiser] krachtig remmen en [gedaagde sub 1] dus ook, om tot stilstand te komen. Dit zou [gedaagde sub 1] ook zijn gelukt, ware het niet dat [gedaagde sub 2] tegen hem aanreed waardoor [gedaagde sub 1] alsnog tegen [eiser] aan botste. De oorzaak van die botsing was echter niet gelegen in te hard rijden of onvoldoende afstand houden door [gedaagde sub 1]. Ook bestrijden zij dat [gedaagde sub 1] heeft ingehaald waar dat niet was toegestaan. Van onrechtmatig handelen is dus geen sprake, aldus [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg.
4.6 Volgens [gedaagde sub 2] is de toedracht van het ongeval (onder verwijzing naar het rapport Wartenbergh) als volgt geweest. Eerst is [eiser] tegen de vangrail gebotst, zoals ook uit het proces-verbaal van de ongevallenanalyse door de politie zou volgen, daarna is [gedaagde sub 1] tegen [eiser] aangereden en ten slotte is [gedaagde sub 2] tegen [gedaagde sub 1] aangereden. [gedaagde sub 2] heeft dus niets met het ongeval tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] van doen, althans hij is niet, ook niet indirect, met [eiser] in aanraking gekomen. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] jegens [eiser] is dan ook geen sprake, aldus [gedaagde sub 2].
4.7. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg respectievelijk [gedaagde sub 2] hebben dus gemotiveerd en onder verwijzing naar de voorhanden ongevallenanalyses bestreden dat [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast van de feiten die tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] leiden op [eiser]. Het enkele feit dat vaststaat dat [gedaagde sub 1] tegen [eiser] is gebotst en [gedaagde sub 2] tegen [gedaagde sub 1] is gebotst, maakt dit niet anders (vgl. HR 13 april 2001, NJ 2001, 572), ook niet gegeven de voorliggende, overigens uiteenlopende, ongevallenanalyses. Toepassing van de omkeringsregel is in dit stadium, waarin juist ter discussie staat of er onrechtmatig is gehandeld door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], niet aan de orde. [eiser] zal dan ook worden toegelaten tot bewijslevering van zijn stellingen rondom de ongevalstoedracht waaruit volgens hem volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld.
4.8. De rechtbank acht het voorstelbaar dat [eiser] in het kader van die bewijslevering (in elk geval) een ongevallenanalyse wil doen verrichten. In dat geval ligt het in de rede dat de rechtbank een deskundige op dat terrein benoemt. [eiser] wordt verzocht zich er bij akte over uit te laten op welke wijze(n) hij het op hem rustende bewijs wil leveren, of hij een ongevallenanalyse wil laten uitvoeren en zo ja, welke vragen er door de deskundige(n) moeten worden beantwoord, welke gegevens er aan de deskundige(n) ter beoordeling moeten worden verstrekt en wie hij als deskundige(n) voordraagt. Daarna mogen [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] daarop reageren. Het voorschot op de kosten van de deskundige(n) zal moeten worden gedragen door [eiser] (art. 195 Rv).
Eigen schuld
4.9. [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] betogen allen (onder verwijzing naar de voorhanden ongevallenanalyses) dat [eiser] eerst, voordat hij door [gedaagde sub 1] van achteren werd aangereden, tegen de vangrail is gebotst en dat de gestelde schade geheel of mede daarvan het gevolg is of kan zijn. [eiser] heeft dit gemotiveerd bestreden. [gedaagde sub 1] en het Bureau/Oldenburg hebben hun verweer geduid als een beroep op eigen schuld van [eiser] aan het ontstaan van de schade (art. 6:101 BW). Namens [gedaagde sub 2] is ter zitting verduidelijkt dat zijn verweer slechts subsidiair als beroep op eigen schuld heeft te gelden. Primair betreft het een betwisting van de stellingen rondom de toedracht van het ongeval van [eiser] in het kader van de vraag naar de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde sub 2] jegens [eiser] (zie hiervoor, onder 4.6). In dit laatste verband draagt [eiser] de bewijslast van zijn stellingen (zie hiervoor, onder 4.7). In het kader van het (al dan niet subsidiaire) kader van het eigen schuld verweer dragen [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] echter de bewijslast van hun stelling dat [eiser] eerst, voordat hij door [gedaagde sub 1] werd geraakt, tegen de vangrail is gebotst (met een wezenlijke, potentieel schadeveroorzakende snelheid). Ook voor deze bewijslevering lijkt voorshands (in elk geval) een ongevallenanalyse aangewezen. Aan [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] wordt verzocht in hun aktes (zie hiervoor, onder 4.8) in te gaan op de wijze(n) waarop zij bewijs zouden willen leveren en daarbij in het voorkomende geval in te gaan op het aantal en de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de te stellen vragen. Het ligt voor de hand om, in het voorkomende geval, voor zowel de bewijslevering door [eiser] als die door [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] één deskundigenonderzoek door een (of meer) verkeersongevallendeskundige(n) te gelasten. De rechtbank ziet in verband met de omstandigheden van het geding geen aanleiding tot wijziging van haar beslissing over de betaling van het voorschot op het loon en de kosten van de deskundige (zie onder 4.8).
4.10. [eiser] zal als eerste van akte moet dienen over het in rov. 4.8. overwogene, waarna [gedaagde sub 1], het Bureau/Oldenburg en [gedaagde sub 2] daarop mogen reageren en zich tevens dienen uit te laten over het in rov. 4.9. overwogene. Daarna mag [eiser] ten slotte uitsluitend daarop bij akte mag reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 27 februari 2008 voor akte aan de zijde van [eiser] als bedoeld in rov. 4.10.,
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.
cc: SG