RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/595
Uitspraakdatum: 24 juli 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde [A],
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.665.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.992.
Bij brief van 11 december 2006 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 januari 2007, op 17 januari 2007 ontvangen bij de rechtbank Haarlem, beroep ingesteld. De rechtbank Haarlem heeft het beroepschrift vervolgens doorgestuurd aan de rechtbank Arnhem, alwaar het op 26 januari 2007 is binnengekomen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2007 te Arnhem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen drs. [B].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres heeft op 11 mei 2006 een zogenaamde papieren aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 gedaan. In deze aangifte heeft eiseres bij vraag 1 voor het gehele jaar 2004 gekozen voor het fiscale partnerschap met [Y]. Verder staat in deze aangifte ter zake van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven (vraag 25) het volgende vermeld:
Bij vraag 25a “Totaal van de algemene uitgaven”: € 4.753
Bij vraag 25f “Drempel”: € 4.080
Bij vraag 25g “Aftrek ziektekosten of andere buitengewone uitgaven”: € 673
Bij vraag 25h “Het bedrag van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven of een deel ervan dat u aan uzelf toerekent” staat niets vermeld.
Ook in de aangifte IB/PVV 2004 van de partner van eiseres is vraag 25h niet ingevuld.
Met dagtekening 30 augustus 2006 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 aan eiseres opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.665. Hierbij heeft verweerder geen rekening gehouden een aftrek ter zake van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven.
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 27 september 2006 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In het bezwaarschrift is het standpunt ingenomen dat eiseres recht heeft op een aftrek ter zake van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven van € 673. Voorts heeft eiseres in het bezwaarschrift verzocht de kosten van het bezwaar te vergoeden.
Verweerder is tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres. Dienovereenkomstig heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 de aanslag IB/PVV 2004 met € 673 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.992. In deze uitspraak op bezwaar heeft verweerder geen beslissing genomen op het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar. Het nalaten daarvan is door eiseres opgevat als een afwijzing van haar verzoek.
Bij brief van 6 december 2006 heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet vergoeden van de kosten van het bezwaarschrift. Bij besluit van 11 december 2006 heeft verweerder alsnog op het verzoek van eiseres beslist. Daarbij is vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten geweigerd.
In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van de bezwaarschriften van 27 september 2006 en 6 december 2006.
Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en beslist het bestuursorgaan op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Vaststaat dat de onderhavige aanslag is herroepen. Beoordeeld zal moeten worden of de aanslag is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Eiseres stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder uit haar aangifte en de aangifte van haar partner had kunnen afleiden dat een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, hier de aftrek ter zake van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven, in het geheel niet is opgenomen in hun aangiften. Op verweerder rust dan, naar haar mening, de plicht om de keuze van de toerekening van dat gemeenschappelijke inkomensbestanddeel nader te onderzoeken. Nu verweerder dit heeft nagelaten is de bestreden aanslag in bezwaar herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt dat verweerder in de regel van de juistheid van de ingediende aangifte en de daarin door de belastingplichtige gemaakte keuzes in verband met de toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen mag uitgaan. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Het enkele feit dat in de aangiftes van de partners de aftrekpost ter zake van de ziektekosten of andere buitengewone uitgaven in zijn geheel niet is opgenomen vormt naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid die een uitzondering op die regel zouden rechtvaardigen. Verweerder mocht op de juistheid van de aangifte van eiseres vertrouwen. Anders dan eiseres meent kan dan ook niet worden gezegd dat de aanslag in bezwaar is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is het veeleer aan de handelwijze van eiseres zelf te wijten geweest dat bij het opleggen van de aanslag geen rekening is gehouden met de aftrek ter zake van ziektekosten of andere buitengewone uitgaven. Eiseres heeft in haar aangifte immers verzuimd om deze aftrek aan haarzelf toe te rekenen. In bezwaar heeft eiseres dit alsnog gedaan. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aanslag is herroepen wegens een alsnog gemaakte keuze ten aanzien van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, welke keuze eiseres bij de aangifte verzuimd heeft te maken. Dergelijke fouten bij het invullen van de aangifte komen voor risico van eiseres en leiden niet tot een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift van 27 september 2006.
Ook voor het indienen van de door eiseres als bezwaar aangeduide brief van 6 december 2006 komt eiseres niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar had verweerder, zoals eiseres terecht stelt, op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb bij het besluit van 25 oktober 2006 op het verzoek dienen te beslissen en heeft hij dit niet gedaan. De stelling van eiseres dat sprake is geweest van een primair besluit, inhoudende een afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar, moet echter worden verworpen, omdat op een verzoek om proceskostenvergoeding alleen bij uitspraak op bezwaar kan worden beslist. De uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2006 moet worden aangemerkt als een onvolledig besluit, welk verzuim verweerder met het aanvullende besluit van 11 december 2006 heeft hersteld (vgl. Centrale Raad van Beroep 18 juli 2006, nr. 05/2184, LJN: AY5581). De brief van eiser van 6 december 2006 kan daarom niet als een bezwaarschrift worden aangemerkt tegen een primair besluit.
Gelet op het vorenoverwogene heeft eiseres geen recht op een tegemoetkoming in de kosten van beroepsmatig verleende bijstand voor het indienen van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2004, noch voor het indienen van de brief van 6 december 2006. Derhalve dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.