ECLI:NL:RBARN:2007:BG9866

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2410
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winst bij verkoop agrarische bouwkavel en de toepassing van de landbouwvrijstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een agrarisch ondernemer, en de inspecteur van de Belastingdienst over de belastingheffing bij de verkoop van een agrarische bouwkavel. Eiser had in 2002 een perceel cultuurgrond en een agrarische bouwkavel verkocht, maar had in zijn aangifte geen winst verantwoord. De Belastingdienst legde een aanslag op, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op -/- € 115.229. Eiser ging in beroep tegen deze aanslag, omdat hij meende dat de winst die hij had behaald bij de verkoop onder de landbouwvrijstelling viel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de winst die betrekking heeft op de verkochte agrarische bouwkavel, voor zover deze kon worden aangewend als ondergrond voor een woonhuis, niet onder de landbouwvrijstelling valt. Dit komt doordat de wijziging van de bestemming van grasland naar bouwgrond dit deel van het perceel aan de landbouwuitoefening onttrekt. De rechtbank oordeelde dat het verschil tussen de waarde als grasland en de waarde als ondergrond voor een woning belastbaar is. Echter, de winst die betrekking heeft op de ondergrond voor agrarische bedrijfsgebouwen valt wel onder de landbouwvrijstelling, omdat deze bestemming niet aan de landbouwuitoefening onttrokken is.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en stelde het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op -/- € 127.653. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser en werd het door eiser betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt de nuances in de toepassing van de landbouwvrijstelling en de voorwaarden waaronder deze van toepassing is, met name in relatie tot de bestemming van de grond en het gebruik ervan.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2410
Uitspraakdatum: 4 april 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
[gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 115.229 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 689. In deze aanslag ligt besloten de beschikking om het verlies over 2002 vast te stellen op € 115.229.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2006 de aanslag gehandhaafd en het vastgestelde verlies niet verhoogd. Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007 te Arnhem. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaak van [A]. Eiser noch zijn gemachtigde is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser exploiteerde tezamen met zijn broer [A] een agrarische onderneming in de vorm van een maatschap.
In het jaar 2000 heeft een perceel cultuurgrond, dat tot eisers ondernemingsvermogen behoorde, de bestemming agrarische bouwkavel gekregen in verband met het voornemen van een dochter van één van de vennoten om daar een pluimveebedrijf op te richten. Aan dit voornemen is geen uitvoering gegeven.
Bij notariële akte van 11 april 2002 heeft eiser de agrarische bouwkavel en cultuurgrond verkocht aan derden. De cultuurgrond was 3.00.00 hectare groot en de agrarische bouwkavel 0.33.80 hectare. De agrarische bouwkavel bestond uit 880 m² ondergrond voor een woning en 2.500 m² ondergrond voor agrarische bedrijfsgebouwen. Deze agrarische bouwkavel betreft het perceel dat in het jaar 2000 die bestemming heeft gekregen.
De koopprijs van de agrarische bouwkavel bedroeg € 93.025 (exclusief omzetbelasting) en de koopprijs van de cultuurgrond bedroeg € 156.555 (exclusief omzetbelasting).
Over het gebruik van het verkochte staat in de akte vermeld dat de koper voornemens is een rundveebedrijf te gaan uitoefenen.
De koper heeft op de agrarische bouwkavel een woning en een rundveestal gebouwd.
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2002 geen winst verantwoord ter zake van de verkoop van de grond.
In het kader van de aanslagregeling IB/PVV 2002 heeft [B], als taxateur werkzaam bij de Belastingdienst [te P], namens verweerder de agrarische bouwkavel en cultuurgrond op 19 april 2005 getaxeerd. Van deze taxatie is een rapport opgemaakt met dagtekening 25 april 2005. In het rapport is vermeld dat de koper op de bouwkavel een woonhuis en een rundveestal heeft gebouwd en dat de grond voorheen in gebruik was als landbouwgrond.
Na deze taxatie heeft makelaar/taxateur [C] namens eiser overleg gepleegd met taxateur [B] over de inhoud van het taxatierapport. In zijn brief van 13 mei 2005 aan [D], adviseur van eiser, werd de uitkomst van dit overleg als volgt uiteengezet.
“(…)
[B] was het met ondergetekende eens dat voormelde conclusie wellicht niet duidelijk (genoeg) in zijn rapport was weergegeven, maar wel als zodanig wordt bedoeld.
Schematisch als volgt weergegeven:
- WEV als ondergrond woonhuis, ca. 880 m² € 62.000,00 is tevens de WEVAB
- WEV als ondergrond bedrijfsgebouw, ca. 2500 m² € 31.025,00 is tevens de WEVAB
- WEV als grasland, ca. 880 m² € 4.587,00 is tevens de WEVAB
- WEV als grasland, ca. 2500 m² € 13.032,00 is tevens de WEVAB”.
Tot de gedingstukken behoort een op 26 mei 2005 gedagtekende notitie van de aanslagregelend ambtenaar [E] waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
De verkochte landbouwgrond was grasland.
(…)
De koper heeft echter de woning en/of rundveestal tot zijn privévermogen gerekend en dus geen agrarische bestemming gegeven. Adviseur [D] heeft mij desgevraagd telefonisch laten weten, dat de koper nooit de bedoeling heeft gehad het gekochte voor agrarische doeleinden te gaan gebruiken. Bij de aanvraag heeft de koper hiervoor wel geopteerd, omdat hij anders geen bouwvergunning zou hebben gekregen.”.
Verweerder heeft het verschil tussen de waarde van de agrarische bouwkavel als grasland (€ 17.619) en de waarde als ondergrond woning/agrarische bedrijfsgebouwen (€ 93.025), zijnde € 75.406, tot de belastbare winst gerekend. Dit bedrag is met € 13.477 aan kosten verminderd zodat de correctie € 61.929 bedraagt. Van dit bedrag is € 56.012 toegerekend aan eiser en € 5.917 aan [A].
Na correctie heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser verhoogd tot -/- € 115.229. Dienovereenkomstig heeft verweerder het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 115.229.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen en de aanslag en verliesbeschikking gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of ter zake van de verkoop van de agrarische bouwkavel belastbare winst moet worden geconstateerd.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het verschil tussen de waarde als grasland en de waarde als ondergrond woning/agrarische bedrijfsgebouwen, ad € 61.929, onder de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) valt.
4. Beoordeling van het geschil
Indien tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken worden verkocht, dient in beginsel het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde tot de winst in het betreffende jaar te worden gerekend.
Artikel 3.12, eerste lid, van de Wet IB 2001 (de landbouwvrijstelling) bepaalt dat niet tot de winst behoren voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voor zover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.
Bij de toepassing van de landbouwvrijstelling wordt tot de winst gerekend het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer (wev) en de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf (wevab).
De winst die betrekking heeft op de verkochte agrarische bouwkavel, voor zover die aangewend kon worden als ondergrond voor een woonhuis, valt niet onder de landbouwvrijstelling. Immers het verschil tussen de wevab grasland en de wev ondergrond woonhuis is niet toe te rekenen aan veranderingen van de waarde van de grond bij aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf. Door de wijziging van de bestemming van grasland naar bouwgrond wordt dit deel van het perceel aan de landbouwuitoefening onttrokken, zodat het verschil tussen de wevab vóór die bestemmingswijziging en de wev ten tijde van de realisatie van de waardestijging niet is vrijgesteld. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de wevab ondergrond woonhuis als uitgangspunt moet dienen. De rechtbank wijst in dit verband op de arresten van de Hoge Raad van 7 mei 1997, BNB 1997/236, en 7 mei 2004, BNB 2004/335 tot en met 338.
Namens eiser is een beroep gedaan op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2006, CPP2005/3338M (hierna: het Besluit). Dit beroep treft geen doel aangezien het Besluit geschreven is voor agrariërs die ten aanzien van een bestaande bedrijfswoning geconfronteerd werden met de wijzigingen van de landbouwvrijstelling per 27 juni 2000 en die in verband daarmee vaststellingsovereenkomsten met verweerder hebben gesloten. Eiser behoort niet tot deze categorie belastingplichtigen. Daarnaast heeft het Besluit betrekking op de ondergrond van tot het ondernemingsvermogen behorende bestaande woningen, terwijl eiser agrarische grond heeft verkocht waarop een bouwbestemming rustte, zodat het Besluit ook in zoverre geen toepassing kan vinden.
De winst die betrekking heeft op de verkochte agrarische bouwkavel, voor zover die aangewend kon worden als ondergrond voor agrarische bedrijfsgebouwen, valt echter wel onder de landbouwvrijstelling. Door de wijziging van de bestemming van grasland naar bouwgrond met de bestemming ondergrond agrarische bedrijfsgebouwen wordt dit deel van het perceel niet aan de landbouwuitoefening onttrokken. Het verschil van de wevab grasland en de wevab ondergrond agrarisch bedrijfsgebouw betreft dan ook een waardeverandering van agrarische gronden waarop de landbouwvrijstelling ziet. Aangezien de wev ondergrond agrarisch bedrijfsgebouw gelijk is aan de wevab ondergrond agrarisch bedrijfsgebouw, valt er geen te belasten winst te constateren. De omstandigheid dat de koper de grond niet voor agrarische doeleinden gebruikt, is voor de toepassing van artikel 3.12 van de Wet IB 2001 niet van belang.
Uit het voorgaande volgt dat ter zake van de verkoop van de agrarische bouwkavel alleen belastbare winst moet worden geconstateerd ter zake van het deel van de agrarische bouwkavel dat kon worden aangewend als ondergrond voor een woonhuis. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de belastbare winst ter zake van de verkoop van de agrarische bouwkavel in die situatie € 43.588 bedraagt, hetgeen door eiser niet is weersproken. Het verlies zoals dat door verweerder is vastgesteld dient dan ook verhoogd te worden met € 12.424 (€ 56.012 minus € 43.588) tot € 127.653.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank geeft toepassing aan artikel 3, tweede lid, van het Bpb omdat deze procedure samenhangt met de procedure [zaaknummer] van eisers broer, waarin eveneens heden uitspraak is gedaan.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2002 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 127.653;
- herroept de verliesbeschikking en stelt het verlies uit werk en woning nader vast op € 127.653;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322, en wijst de
Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, als voorzitter, mr. M.M. Bijker - Veen en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.