ECLI:NL:RBARN:2007:BC2570
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herroeping vonnis toelating schuldsaneringsregeling niet mogelijk; tussentijdse beëindiging op grond van artikel 350 lid 3 sub b Faillissementswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 december 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerder vonnis tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. K.J. Verrips, heeft primair verzocht om herroeping van het vonnis van 30 mei 2005, waarin de schuldsaneringsregeling was toegepast. Verzoekster stelde dat zij niet aansprakelijk was voor de vorderingen die aan de schuldsaneringsregeling ten grondslag lagen. Subsidiair vroeg zij om de beëindiging van de definitieve schuldsaneringsregeling met terugwerkende kracht tot 16 november 2006.
De rechtbank heeft de procedure op 23 november 2007 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar bewindvoerder, J.A.H. Hoogveld, zijn gehoord. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 382 Rv een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan worden herroepen indien het berust op stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend. Echter, de Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie vastgesteld dat tegen een beslissing op een verzoek tot faillietverklaring het rechtsmiddel van herroeping niet openstaat. Dit geldt ook voor de schuldsaneringsregeling, aangezien de Faillissementswet geen rechtsmiddelen voorziet tegen de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank concludeerde dat het subsidiaire verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling wel kon worden toegewezen. De bewindvoerder bevestigde dat de schulden die aan de ex-echtgenoot van verzoekster waren toegewezen, dezelfde schulden waren waarvoor verzoekster destijds in de regeling was gekomen. Aangezien verzoekster niet meer aansprakelijk was voor deze schulden en er geen andere schulden of achterstanden waren, werd de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub b van de Faillissementswet. De rechtbank stelde tevens het salaris van de bewindvoerder vast op € 1.399,44 en de publicatiekosten op € 195,--.