ECLI:NL:RBARN:2007:BC1851

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
481282 CV Expl. 07-1153
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeplichtigheid van oud-werknemer jegens werkgever bij overtreding van relatiebeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem op 21 december 2007, stond de vraag centraal of een oud-werknemer schadeplichtig was jegens zijn voormalige werkgever, Accon Groep B.V., nadat hij twee werknemers had aangenomen die onder een relatiebeding vielen. De eisende partij, Accon, vorderde een schadevergoeding van € 137.509,- op basis van de stelling dat de oud-werknemer, [werknemer], samen met de werknemers [X] en [Y], opzettelijk schade had veroorzaakt door hen in dienst te nemen zonder Accon hiervan op de hoogte te stellen. Accon stelde dat zij hierdoor een lagere vergoeding had bedongen voor de 'verkoop' van cliënten dan zij had kunnen bedingen indien zij tijdig was geïnformeerd.

De kantonrechter oordeelde dat Accon niet voldoende had onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade had geleden door de handelwijze van [werknemer]. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Accon in conventie werd afgewezen, omdat de gestelde schade niet voldoende was aangetoond. In reconventie werd [werknemer] echter wel in het gelijk gesteld, en Accon werd veroordeeld om hem een bedrag van € 10.264,70 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, Accon.

De zaak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadeclaims en de noodzaak voor werkgevers om hun vorderingen te staven met concrete feiten en omstandigheden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van relatiebedingen en de gevolgen van het overtreden daarvan, evenals de verantwoordelijkheden van werknemers en werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 481282 \ CV EXPL 07-1153 \ 199 jt
uitspraak van 21 december 2007
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Accon Groep B.V.
gevestigd te Arnhem
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. P.W. Dijkmans
tegen
[werknemer]
wonende te [plaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. V.F.M. Jongerius
Partijen worden hierna Accon en [werknemer] genoemd.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele vonnis van 17 januari 2007 van de sector civiel van deze rechtbank tot
verwijzing van de zaak naar de sector kanton
- de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie met producties
- de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie met producties
- de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie met producties
- de akte in conventie, conclusie van dupliek in reconventie.
De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1 [werknemer] is van 1 maart 1999 tot 31 januari 2003 bij Accon in dienst geweest. als directeur van de vestiging van Accon te [plaats] (Gelderland).
1.2 Accon en [werknemer] zijn in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [werknemer] een nieuw relatiebeding overeengekomen dat, voor zover hiervan belang, inhoudt:
“Het is de heer [werknemer] verboden gedurende 12 maanden na datum waarop de arbeidsovereenkomst van hem met Accon is geëindigd werkzaamheden, hoe ook genaamd, te verrichten ten behoeve van enige cliënt en/of relatie van het kantoor [plaats] van Accon alsmede van enige cliënt en/of relatie, die de heer [werknemer] kent van het kantoor Arnhem van Accon, ongeacht of die cliënt en/of relatie door de heer [werknemer] daarvoor benaderd is of dat die cliënt op eigen initiatief de heer [werknemer] heeft verzocht ten behoeve van die cliënt en/of relatie werkzaamheden te verrichten. (…)
In het geval de heer [werknemer] (…) werkzaamheden ten behoeve van enige hierboven cliënt en/of relatie, uitsluitend op diens verzoek, wenst te verrichten, dan dient de heer [werknemer] zulks schriftelijk (…) aan Accon mede te delen. Het hierboven omschreven verbod is ten aanzien van deze cliënt en/of relatie niet van toepassing, doch slechts onder de voorwaarde, dat door, dan wel namens de heer [werknemer] een vergoeding aan Accon is betaald ter hoogte van 70% van het vaststellingshonorarium (exclusief BTW), dat door Accon aan die cliënt en/of relatie in rekening is gebracht in het jaar voorafgaande aan het hiervoor genoemde verzoek.(…)”
1.3 [X] (hierna: [X]) is op 6 september 1999 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Accon. Zijn laatste functie was senior accountant. Hij was werkzaam bij de vestiging van Accon te [plaats] (Gelderland). Hij is per 1 april 2003 in dienst getreden bij (een vennootschap van) [werknemer].
1.4 [Y] (hierna: [Y]) is op 1 januari 1974 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) Accon. Hij was werkzaam bij de vestiging van Accon te [plaats] (Gelderland). Hij is per 1 april 2003 in dienst getreden bij (een vennootschap van) [werknemer].
1.5 In de arbeidsovereenkomsten tussen [X] respectievelijk [Y] met Accon zijn een relatie- (art. 10) en een boetebeding (art. 11) opgenomen, waarvan de teksten luiden voor zover hier van belang:
“Artikel 10 RELATIEBEDING
Voor werknemer geldt een relatiebeding in dier voege dat het hem/haar verboden is om binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm werkzaamheden te verrichten of op enigerlei wijze werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn, voor of namens cliënten van (één van de vestigingen van) werkgever, hetzij om niet of tegen vergoeding, danwel in strijd met de strekking van dit beding te handelen. Onder cliënten wordt in dit verband verstaan relaties, zowel natuurlijke- als rechtspersonen, van vestigingen van de werkgever waaraan deze direct of indirect haar (hun) zakelijke diensten verle(e)n(t) en/of de laatste 24 maanden heeft (hebben) verleend, te rekenen vanaf de datum waarop het dienstverband eindigt.
Artikel 11 BOETEBEDING, SCHADEVERGOEDING
1. Bij iedere overtreding door werknemer van het bepaalde in de artikelen (…) 10 verbeurt werknemer aan werkgever zonder sommatie of ingebrekestelling een direct opeisbare boete van ƒ 25.000,--, te vermeerderen met een bedrag van ƒ 500,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt voorzover het een doorlopende overtreding is. (…)”
De vordering en het verweer in conventie
2. Accon vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werknemer] veroordeelt tot betaling van primair een bedrag van € 137.509,-, subsidiair een door de rechtbank vast te stellen (voorschot op de) schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
Accon voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. [werknemer] heeft een onrechtmatige daad jegens haar gepleegd:
- hij heeft door middel van een vooropgezet plan samen met [X] en [Y] schade aan Accon toegebracht door te verzwijgen dat [X] en [Y] bij hem in dienst zouden treden waardoor Accon akkoord is gegaan met de “verkoop” van een aantal cliënten tegen een lagere vergoeding dan die zij zou hebben bedongen wanneer zij door [werknemer] juist was ingelicht,
- [werknemer] heeft in strijd met zijn relatiebeding actief klanten aangespoord de relatie met Accon op te zeggen;
- [werknemer] maakt willens en wetens gebruik van de wanprestatie van [X] en [Y], bestaande uit schending van hun relatiebedingen, met als uitsluitend doel bevoordeling van zichzelf en
- [werknemer] is aansprakelijk ex art. 6:170 BW voor de schade die zijn werknemers aan Accon toebrengen.
De gevorderde schade bestaat uit de vergoeding die Accon had bedongen indien zij had geweten dat [werknemer], [X] en [Y] gedrieën verder wilden gaan, bestaande uit eenmaal de omzet van klanten die met hen zouden overgaan ad € 172.509,-, verminderd met het overeengekomen bedrag van € 35.000,-.
3. [werknemer] voert gemotiveerd verweer.
De vordering en het verweer in reconventie
4. [werknemer] vordert in reconventie Accon te veroordelen om aan hem te betalen € 10.264,70, vermeerderd met rente en proceskosten.
[werknemer] voert hiertoe, kort samengevat, aan. Hij heeft aanspraak op een ontbindings-vergoeding van € 45.434,91 bruto. Hij dient voor het “overnemen” van de cliënten van Accon € 35.170,21 aan Accon te betalen. Het restbedrag van € 10.264,70 weigert Accon echter te betalen.
5. Accon voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
In conventie
6. De kantonrechter overweegt met betrekking tot de eerste grondslag van de vordering van Accon, inhoudende dat [werknemer] door middel van een vooropgezet plan samen met [X] en [Y] schade aan Accon heeft toegebracht door te verzwijgen dat [X] en [Y] bij hem in dienst zouden treden waardoor Accon akkoord is gegaan met de “verkoop” van een aantal cliënten tegen een lagere vergoeding dan die zij zou hebben bedongen wanneer zij door [werknemer] juist was ingelicht, als volgt. [werknemer] betwist een en ander gemotiveerd. Hij voert daartoe onder meer aan dat hij eerst in de loop van januari 2003 met [X] en [Y] heeft besproken dat hij voornemens was zich als zelfstandige te vestigen, terwijl de onderhandelingen met Accon reeds in december 2002 waren afgerond, alsmede dat Accon geen schade heeft geleden.
Dit verweer gaat op. Ten eerste is de primair gestelde schade aan de kant van Accon door de gewraakte handelwijze van [werknemer] niet (voldoende) gemotiveerd. [werknemer] doet in dit verband een beroep op de brief van 4 december 2002 van de toenmalige raadsman van Accon aan de toenmalige raadsman van [werknemer] (bijlage 10 bij productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie) Daarin schrijft eerstgenoemde het volgende: “De ‘standaardhoogte’ van de vergoeding (70%) is alleszins gebruikelijk voor klanten die ‘meegenomen’ worden, dan wel afscheid nemen van Accon om in de toekomst door de heer [werknemer] bediend te worden.” Gelet hierop valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, dan ook niet in te zien dat Accon een bedrag van [werknemer] had kunnen bedingen, en waarmee [werknemer] dus ook akkoord was gegaan, bestaande uit eenmaal de omzet van klanten die met [werknemer], [X] en [Y] zouden overgaan ad € 172.509,- als zijnde volgens Accon “een marktconforme prijs”. Verder heeft Accon geen (voldoende) feiten of omstandigheden gesteld, en die zijn ook niet gebleken, waaruit aannemelijk wordt dat zij mogelijk schade door de gewraakte handelwijze van [werknemer] heeft geleden, hetgeen is vereist voor de subsidiair gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat.
Ten tweede faalt de stelling van Accon inzake het vooropgezette plan van [werknemer] met als doel schade aan Accon toe te brengen. Deze doelstelling, die volgens Accon onderdeel uitmaakt van het gewraakte plan, is namelijk niet (voldoende) feitelijk onderbouwd, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt.
7. De voorgaande oordelen omtrent de door Accon primair en subsidiair gevorderde schade brengen met zich dat de overige grondslagen reeds daarom ook falen. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze grondslagen voor het overige nog als volgt.
8. Ook de, gemotiveerd weersproken, stelling dat [werknemer] in strijd met zijn relatiebeding actief klanten heeft aangespoord de relatie met Accon op te zeggen, gaat niet op. Accon heeft deze stelling namelijk niet feitelijk onderbouwd met bijvoorbeeld namen van de betreffende klanten, zodat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht.
9. Voor het slagen van de grondslag dat [werknemer] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [X] en [Y] zijn bijkomende omstandigheden vereist (HR 26 mei 1967, NJ 1967, 331 en HR 26 januari 2007, NJ 2007, 78). Deze zijn echter niet (voldoende) aangevoerd. Enkel het gestelde voordeel aan de kant van [werknemer] en het gestelde nadeel aan de zijde van [werknemer] zijn daartoe onvoldoende. Deze grondslag faalt dus ook.
10. Ook het beroep op art. 6:170 BW kan Accon niet baten. Zij heeft deze grondslag eerst bij akte in conventie en dus te laat aangevoerd Zij heeft deze grondslag verder ook niet gemotiveerd. Zo heeft zij nagelaten de door deze bepaling vereiste fout oftewel het toerekenbaar onrechtmatig handelen van [X]n en [Y] toe te lichten.
11. De conclusie is dat de vordering zal worden afgewezen. Accon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure, waaronder een punt voor de kosten van de gemachtigde van [werknemer] ter zake van de voorlopig getuigenverhoren, worden verwezen.
In reconventie
12. Het beroep van Accon op primair opschorting en subsidiair verrekening gaat niet op, nu de vordering in conventie zal worden afgewezen.
13. Voorts werpt Accon bij conclusie van antwoord in reconventie op dat de “verkoop van de klanten” met BTW belast is, zodat zij is verschuldigd € 45.434,91 - € 41.852,55 (€ 35.170,21 vermeerderd met 19% BTW) = € 3.582,36. Nadat [werknemer] bij conclusie van repliek in reconventie een beroep heeft gedaan op een brief van 20 september 2004 van de inspecteur van de belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem, die erop neerkomt dat de inspecteur de betalingen van de “verkoop van de klanten” aanmerkt als negatief loon en erin toestemt dat “bruto-verrekening” kan plaatsvinden met het bedrag dat [werknemer] van Accon heeft te vorderen uit hoofde van de beëindiging van het dienstverband, stelt Accon bij conclusie van dupliek in reconventie dat zij aan [werknemer] “slechts” € 10.264,70 is verschuldigd. Kennelijk handhaaft Accon dit verweer niet langer.
14. De vordering inclusief de niet-betwiste, primair gevorderde rente zal dan ook worden toegewezen. Uit voornoemde brief van de inspecteur volgt wel dat het bedrag van
€ 10.264,70 een brutobedrag is.
15. Accon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
in conventie
wijst de vordering af,
veroordeelt Accon in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [werknemer] bepaald op € 2.100,- aan salaris gemachtigde,
in reconventie
veroordeelt Accon om aan [werknemer] € 10.264,70 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt Accon in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Accon bepaald op € 600,- aan salaris gemachtigde,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2007.