16. Beroep op art. 6:94 lid 1 BW
[werknemer] verlangt dat de verschuldigde boete wordt gematigd tot nihil, althans tot een zodanig bedrag dat de kantonrechter gerechtvaardigd acht. Hij wijst daarbij op de volgende omstandigheden: Accon heeft geen schade geleden door de overtredingen, hij heeft geen cliënten benaderd, een afweging van de wederzijdse belangen valt in zijn voordeel uit, Accon heeft lang stilgezeten alvorens zij deze vordering aanhangig heeft gemaakt en de duur van het relatiebeding staat in geen verhouding tot de duur van zijn dienstverband bij Accon.
Accon is van mening dat de aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om tot matiging van de verschuldigde boete over te gaan.
De kantonrechter stelt voorop dat in een geval als dit, waarin het boetebeding één bedrag bevat voor vele, mogelijk sterk uiteenlopende schendingen van het relatiebeding, het voor de hand ligt dat in beginsel - in de bewoordingen van art. 6:94 lid 1 BW - de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maakt om, voor wat betreft het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde boete, aan de hand van die maatstaf te differentiëren naar gelang van de ernst van de schending waardoor zij is verbeurd en van de schade die daardoor is veroorzaakt (vgl. HR 13 februari 1998, NJ 1998, 725).
Ten aanzien van de ernst van de schendingen stelt de kantonrechter vast dat die ten aanzien van alle vastgestelde overtredingen gelijk is. Accon heeft geen schade geleden door deze overtredingen doordat de desbetreffende cliënten alle tegen betaling waren “overgenomen” door [X]. Dit betekent overigens niet dat [werknemer] geen boete is verschuldigd voor deze overtredingen (vgl. HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 595). Bij de bepaling van de hoogte van de boete heeft de kantonrechter voorts rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden. [werknemer] had, gezien zijn functie en het daarbij behorende salaris, geen gezichtsbepalende functie bij Accon, blijkens productie 26 bij conclusie van repliek een landelijk opererende organisatie van accountants en adviseurs. Aannemelijk is dat [werknemer] zich, gezien zijn brief van 5 februari 2003 waarin hij Accon verzoekt “af te zien” van zijn relatiebeding voor zover betreffende de door [X] tegen betaling “overgenomen” cliënten (productie 8 bij dagvaarding), bewust was van zijn relatiebeding ten tijde van de bewezen overtredingen.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, matigt de kantonrechter de boete voor de hiervoor genoemde 31 overtredingen tot een bedrag van
€ 1.000,- per overtreding, in totaal € 31.000,-, en voor de vijf dagen dat een overtreding van het relatiebeding heeft voortgeduurd tot een bedrag van € 100,- per dag, in totaal € 500,-. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.