ECLI:NL:RBARN:2007:BC1836

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
469771 CV Expl. 06-6763
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van relatiebeding en matiging van verbeurde boete in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter J.W.M. Tromp op 21 december 2007, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Accon Groep B.V. en een werknemer, aangeduid als [werknemer]. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst met Accon opgezegd en was in dienst getreden bij een vennootschap van [dhr. X]. In de arbeidsovereenkomst tussen Accon en de werknemer waren een relatiebeding en een boetebeding opgenomen. Accon vorderde een schadevergoeding van € 598.989,86 wegens overtredingen van het relatiebeding door de werknemer, die stelselmatig werkzaamheden had verricht voor voormalige cliënten van Accon. De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor de overtredingen bij Accon lag en dat deze niet volledig was aangetoond. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer in totaal 31 overtredingen had begaan, maar matigde de boete van € 352.814,26 tot € 31.500,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 469771 \ CV EXPL 06-6763 \ 199 jt
uitspraak van 21 december 2007
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Accon Groep B.V.
gevestigd te Arnhem
eisende partij
gemachtigde Dijkmans & Partners advocaten
tegen
[werknemer]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
gemachtigde [naam gemachtigde]
Partijen worden hierna Accon en [werknemer] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding van 8 augustus 2006 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met een productie
- de conclusie van dupliek.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1 [werknemer] is sinds 6 september 1999 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) Accon. Hij was laatstelijk werkzaam op het kantoor van Accon te [plaats] (Gelderland) in de functie van senior assistent accountancy. Zijn salaris bedroeg per 1 januari 2001
ƒ 5.377,-/€ 2.439,98 bruto per maand. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 2.763,- bruto per maand.
1.2 In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is een relatie- (art. 10) en een boetebeding (art. 11) opgenomen, waarvan de tekst luidt:
“Artikel 10 RELATIEBEDING
Voor werknemer geldt een relatiebeding in dier voege dat het hem/haar verboden is om binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm werkzaamheden te verrichten of op enigerlei wijze werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn, voor of namens cliënten van (één van de vestigingen van) werkgever, hetzij om niet of tegen vergoeding, danwel in strijd met de strekking van dit beding te handelen. Onder cliënten wordt in dit verband verstaan relaties, zowel natuurlijke- als rechtspersonen, van vestigingen van de werkgever waaraan deze direct of indirect haar (hun) zakelijke diensten verle(e)n(t) en/of de laatste 24 maanden heeft (hebben) verleend, te rekenen vanaf de datum waarop het dienstverband eindigt.
Artikel 11 BOETEBEDING, SCHADEVERGOEDING
1. Bij iedere overtreding door werknemer van het bepaalde in de artikelen (…) 10 verbeurt werknemer aan werkgever zonder sommatie of ingebrekestelling een direct opeisbare boete van ƒ 25.000,--, te vermeerderen met een bedrag van ƒ 500,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt voorzover het een doorlopende overtreding is. (…)”
1.3 [werknemer] heeft zijn arbeidsovereenkomst met Accon tegen 1 april 2003 opgezegd. Hij is in dienst getreden bij (een vennootschap van) [dhr. X] (hierna: [X]). Deze was tot 31 januari 2003 in dienst bij Accon als directeur van het Accon-kantoor te [plaats].
1.4 [Dhr. Y] (hierna: [Y]) heeft zijn arbeidsovereenkomst met Accon eveneens tegen 1 april 2003 opgezegd en is ook bij [X] in dienst getreden.
1.5 Accon en [X] zijn medio januari 2003 in het kader van de beëindiging van het dienstverband van [X] een nieuw relatiebeding overeengekomen dat voor zover, hiervan belang, inhoudt:
“Het is de heer [X] verboden gedurende 12 maanden na datum waarop de arbeidsovereenkomst van hem met Accon is geëindigd werkzaamheden, hoe ook genaamd, te verrichten ten behoeve van enige cliënt en/of relatie van het kantoor [plaats] van Accon alsmede van enige cliënt en/of relatie, die de heer [X] kent van het kantoor Arnhem van Accon, ongeacht of die cliënt en/of relatie door de heer [X] daarvoor benaderd is of dat die cliënt op eigen initiatief de heer [X] heeft verzocht ten behoeve van die cliënt en/of relatie werkzaamheden te verrichten. (…)
Het hierboven omschreven verbod is ten aanzien van deze cliënt en/of relatie niet van toepassing, doch slechts onder de voorwaarde, dat door, dan wel namens de heer [X] een vergoeding aan Accon is betaald ter hoogte van 70% van het vaststellingshonorarium (exclusief BTW), dat door Accon aan die cliënt en/of relatie in rekening is gebracht in het jaar voorafgaande aan het hiervoor genoemde verzoek. …”
De vordering en het verweer
2. Accon vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werknemer] hoofdelijk veroordeelt om aan haar te betalen
primair € 598.989,86, subsidiair een door de rechtbank vast te stellen (voorschot op de) vergoeding voor de verschuldigde boetes en schade die Accon lijdt, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
3. Accon voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.
Uit de getuigenverklaringen in het voorlopig getuigenverhoor, dat op haar verzoek is gehouden, blijkt dat [werknemer] stelselmatig het relatiebeding heeft geschonden en daarmee jarenlang is doorgegaan. De primair gevorderde hoofdsom is opgebouwd uit het aantal overtredingen ten opzichte van de hierna genoemde voormalige relaties van haar vermenigvuldigd met een boete van ƒ 25.000,-/€ 11.344,51 per overtreding en
ƒ 500,-/€ 226,89 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt:
a.) de heer [Z] € 156.554,17
b.) [bedrijf A] en [bedrijf B] € 136.134,06
c.) [bedrijf C], [bedrijf D],
[bedrijf E] en [bedrijf F]. € 22.689,01
d.) [bedrijf G] € 102.100,54
e.) [bedrijf H] en [bedrijf I]. € 181.512,08
Totaal: € 598.989,86
4.[werknemer] voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
5. De kantonrechter stelt bij de beoordeling van het geschil het volgende voorop.
Anders dan [werknemer] meent, leidt het feit dat een aantal van de hiervoor onder 3 genoemde relaties door [X] tegen betaling is “overgenomen”, overeenkomstig het tussen Accon en [X] geldende, onder 1.5 genoemde relatiebeding, niet ertoe dat [werknemer] ten opzichte van deze relaties niet meer is gebonden aan zijn, onder 1.2 genoemde relatiebeding. De beide relatiebedingen dienen namelijk los van elkaar te worden beschouwd. Accon is ten opzichte van [werknemer] niet gebonden aan het (andersluidende) relatiebeding dat zij met [X] heeft gesloten. Dat Accon door dat relatiebeding van [X] geen enkel belang meer zou hebben bij handhaving van het relatiebeding van [werknemer] voor zover betreffende de door [X] “overgenomen” relaties, zoals [werknemer] stelt, is niet aannemelijk geworden, reeds omdat haar belang gelegen kan zijn in de uitstraling naar haar (voormalige) cliënten, haar andere werknemers en concurrenten van Accon die [werknemer] in dienst zouden willen nemen dat zij strikt de hand houdt aan een relatiebeding in een individuele arbeidsovereenkomst.
Voorts kan onder “werkzaamheden” in het relatiebeding van [werknemer] in redelijkheid niet anders worden verstaan dan inhoudelijke werkzaamheden die Accon ten behoeve van haar cliënten verricht, anders dan Accon kennelijk meent.
6. Thans komt de kantonrechter toe aan de gestelde overtredingen door [werknemer] van het tussen hem en Accon geldende relatiebeding. De bewijslast van die overtredingen berust bij Accon. Zij beroept zich in dit verband op getuigenverklaringen afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor.
7. a.) De heer [Z]
[werknemer] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
[X] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuige [voorletters] [Z] heeft verklaard, voor zover hier van belang:
["inhoud getuigeverklaring"]
Accon meent dat uit deze getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [werknemer] in de periode van 1 april 2003 tot 1 april 2005 de administratie heeft gedaan voor de heer [Z] en dat [werknemer] daardoor een boete van ƒ 25.000,- plus een boete van in totaal
ƒ 20.000,- voor de dagen dat deze overtreding voortduurt, ervan uitgaande dat [werknemer] 20 dagen per jaar bezig was met de administratie van de heer [Z]. De kantonrechter deelt deze mening niet. Uit deze verklaringen kan enkel als bewezen worden afgeleid dat [werknemer] in het begin van zijn loopbaan bij [X] administratieve werkzaamheden heeft verricht voor de heer [Z]. De kantonrechter acht op dit punt één overtreding van het relatiebeding bewezen en voorts, in navolging van Accon, bewezen dat de overtreding van het relatiebeding vijf dagen heeft voortgeduurd.
Ten aanzien van de aangiften omzetbelasting wordt bewezen verklaard dat [werknemer] werkzaamheden met betrekking tot de kwartaalaangiften heeft verricht, maar geen werkzaamheden met betrekking tot de maandelijkse aangiften vanaf januari 2005. Dit komt neer op acht overtredingen van het relatiebeding.
Uit de getuigenverklaring van de heer [Z], die op dit punt weinig concreet is, is niet op te maken of [werknemer] werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening van 2004 verricht heeft tijdens de looptijd van het relatiebeding. Bovendien hebben de getuigen [X] en [werknemer] omtrent deze werkzaamheden niets verklaard. Deze gestelde overtredingen zijn dan ook niet bewezen.
Dit leidt er dan toe dat ten aanzien van deze voormalige cliënt van Accon door [werknemer] boetes zijn verbeurd tot een bedrag van in totaal 9 x € 11.344,51 + 5 x € 226,89 = € 103.235,04.
8. b.) [bedrijf A] en [bedrijf B]
[werknemer] heeft als getuige, voor zover hier van belang, verklaard: ["inhoud getuigeverklaring "]
[X] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuige [W] heeft verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
Verder heeft [werknemer] gesteld dat er sprake is van een fiscale eenheid tussen beide vennootschappen, zodat er niet twee aangiftes, zoals Accon stelt, maar een aangifte vennootschapsbelasting per jaar moet worden opgesteld. Accon heeft volstaan met enkel een blote ontkenning. Deze stelling, die niet onaannemelijk voorkomt, wordt dan ook als niet (voldoende) gemotiveerd weersproken overgenomen.
Uit deze getuigenverklaringen wordt als bewezen afgeleid dat [werknemer] de volgende inhoudelijke werkzaamheden, die neerkomen op overtreding van het relatiebeding, heeft verricht: hij heeft twee jaarrekeningen gemaakt en voorbereidende werkzaamheden verricht ten aanzien twee aangiftes vennootschapsbelasting en twee aangiftes inkomstenbelasting. Hierdoor heeft hij boetes verbeurd van in totaal 6 x € 11.344,51 = € 68.067,06.
9. c.) [bedrijf C], [bedrijf D], [bedrijf E] en [Bedrijf F]
[werknemer] heeft als getuige verklaard dat hij voor deze vennootschappen geen werkzaamheden heeft verricht, hetgeen door [X] als getuige eveneens is verklaard.
De getuige [directeur bedrijf F], directeur van een of meerdere van deze vennootschappen, heeft verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuigenverklaring van [directeur bedrijf F] is onvoldoende concreet, in aanmerking genomen de ontkennende getuigenverklaringen van [werknemer] en [X], om aan te nemen dat [werknemer] inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht voor de genoemde vennootschappen. Accon heeft de getuigenverklaring van [directeur bedrijf D] niet overgelegd.
[werknemer] heeft ten aanzien van deze vennootschappen dan ook geen boetes verbeurd.
10. d.) [bedrijf G]
[werknemer] heeft als getuige verklaard dat hij voor deze cliënten geen werkzaamheden heeft verricht, hetgeen door [X] als getuige eveneens is verklaard.
De getuige [directeur bedrijf G] heeft verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuige [directeur bedrijf G] heeft verklaard, voor zover hier van belang:
["inhoud getuigeverklaring"]
Uit deze getuigenverklaringen kan als bewezen worden afgeleid dat [werknemer] eenmaal per drie maanden, dus achtmaal, zijn relatiebeding heeft overtreden. Accon meent dat ook bewezen is dat [werknemer] twee dagen per maand “bezig was met [bedrijf G]”, hetgeen in haar berekening een doorlopende overtreding van “ongeveer” 25 dagen per jaar oplevert. De kantonrechter deelt deze mening niet, omdat de getuigenverklaringen van de [bedrijf G] op dit punt onvoldoende duidelijk zijn.
Dit betekent dat [werknemer] ten aanzien van deze cliënten een bedrag van
8 x € 11.344,51 = € 90.756,08 aan boetes heeft verbeurd.
11. e.) [bedrijf H] en [bedrijf I].
[werknemer] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
[X] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuige [V] heeft verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
De getuige [directeur bedrijf H] heeft verklaard, voor zover hier van belang: ["inhoud getuigeverklaring"]
Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat [werknemer] zijn relatiebeding achtmaal heeft overtreden. Anders dan Accon kennelijk meent, blijkt hieruit niet dat sprake is van een aparte administratie voor elk van deze vennootschappen. Daarom wordt haar stelling dat [werknemer] 16 maal zijn relatiebeding heeft overtreden niet overgenomen.
Dit betekent dat [werknemer] ten aanzien van deze cliënten een bedrag van
8 x € 11.344,51 = € 90.756,08 aan boetes heeft verbeurd.
12. Uit het voorgaande volgt dat bewezen is dat [werknemer] 31 maal zijn relatiebeding heeft overtreden en dat de overtreding van het relatiebeding vijf dagen heeft voortgeduurd. Daardoor is door [werknemer] in totaal een bedrag van € 352.814,26 aan boetes verbeurd.
In het geval dat in rechte vast komt te staan dat [werknemer] in strijd met het relatiebeding werkzaamheden heeft verricht, werpt [werknemer] op dat het beroep van Accon op het relatiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW) en strijdig is met de artt. 7:650 leden 3 en 6 en 651 BW alsmede dat de boetes op grond van art. 6:94 lid 1 BW gematigd dienen te worden tot nihil. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
13. Beroep op art. 6:248 lid 2 BW
[werknemer] beroept zich in dit verband op de volgende omstandigheden. Accon heeft ter zake van de gestelde overtredingen geen enkele schade geleden, omdat het door [X] tegen betaling “overgenomen” cliënten betrof. Verder zijn er na 1 april 2003 geen cliënten door [X] van Accon overgenomen, zodat van een aanzuigende werking of precedentwerking geen sprake is geweest. Voorts beschikte [Y] niet over bijzondere kennis met betrekking tot de bedrijfsvoering van Accon. Tot slot heeft Accon gemeend eerst na het verstrijken van de in het relatiebeding overeengekomen periode van twee jaar aanspraak te moeten maken op de boetes.
De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. [werknemer] verlangt op grond van art. 6:94 lid 1 BW dat de verschuldigde boete wordt gematigd. Art. 6:94 lid 1 BW dient te worden beschouwd als een bijzondere toepassing van de regeling van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in art. 6:248 lid 2 BW. Beide artikelen dienen terughoudend te worden toegepast. Dit brengt met zich dat de “speelruimte” voor art. 6:248 lid 2 BW in dit geval beperkt is. In aanmerking genomen dat [werknemer] ook een beroep heeft gedaan op matiging van de verschuldigde boete op grond van art. 6:94 lid 1 BW, waarbij de hiervoor genoemde omstandigheden van belang kunnen zijn en welk beroep zou kunnen leiden tot matiging tot nihil, leiden de aangevoerde omstandigheden er niet toe dat het boetebeding niet van toepassing is. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
14. Beroep op art. 7:650 lid 3 en 6 BW
[werknemer] meent, naar de kantonrechter begrijpt, dat het boetebeding in art. 11 van zijn arbeidsovereenkomst nietig is doordat de bestemming van de boete niet is vermeld, terwijl ook uit de arbeidsovereenkomst niet blijkt dat bedoeld is af te wijken van deze bepalingen. Deze mening is evenwel in strijd met HR 4 april 2003, NJ 2007, 351, waarin is beslist, kort samengevat, dat art. 7:650 BW niet geldt voor boetebedingen betreffende non-concurrentiebedingen als bedoeld in art. 7:653 BW. Dit beroep wordt dan ook niet gehonoreerd.
15. Beroep op art. 7:651 BW
Volgens [werknemer] kan hij de boetes niet zijn verschuldigd, aangezien Accon voor dezelfde feiten schadevergoeding vordert van [X]. Dit verweer gaat niet op. Art. 7:651 BW ziet namelijk niet op dat geval.
16. Beroep op art. 6:94 lid 1 BW
[werknemer] verlangt dat de verschuldigde boete wordt gematigd tot nihil, althans tot een zodanig bedrag dat de kantonrechter gerechtvaardigd acht. Hij wijst daarbij op de volgende omstandigheden: Accon heeft geen schade geleden door de overtredingen, hij heeft geen cliënten benaderd, een afweging van de wederzijdse belangen valt in zijn voordeel uit, Accon heeft lang stilgezeten alvorens zij deze vordering aanhangig heeft gemaakt en de duur van het relatiebeding staat in geen verhouding tot de duur van zijn dienstverband bij Accon.
Accon is van mening dat de aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om tot matiging van de verschuldigde boete over te gaan.
De kantonrechter stelt voorop dat in een geval als dit, waarin het boetebeding één bedrag bevat voor vele, mogelijk sterk uiteenlopende schendingen van het relatiebeding, het voor de hand ligt dat in beginsel - in de bewoordingen van art. 6:94 lid 1 BW - de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maakt om, voor wat betreft het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde boete, aan de hand van die maatstaf te differentiëren naar gelang van de ernst van de schending waardoor zij is verbeurd en van de schade die daardoor is veroorzaakt (vgl. HR 13 februari 1998, NJ 1998, 725).
Ten aanzien van de ernst van de schendingen stelt de kantonrechter vast dat die ten aanzien van alle vastgestelde overtredingen gelijk is. Accon heeft geen schade geleden door deze overtredingen doordat de desbetreffende cliënten alle tegen betaling waren “overgenomen” door [X]. Dit betekent overigens niet dat [werknemer] geen boete is verschuldigd voor deze overtredingen (vgl. HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 595). Bij de bepaling van de hoogte van de boete heeft de kantonrechter voorts rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden. [werknemer] had, gezien zijn functie en het daarbij behorende salaris, geen gezichtsbepalende functie bij Accon, blijkens productie 26 bij conclusie van repliek een landelijk opererende organisatie van accountants en adviseurs. Aannemelijk is dat [werknemer] zich, gezien zijn brief van 5 februari 2003 waarin hij Accon verzoekt “af te zien” van zijn relatiebeding voor zover betreffende de door [X] tegen betaling “overgenomen” cliënten (productie 8 bij dagvaarding), bewust was van zijn relatiebeding ten tijde van de bewezen overtredingen.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, matigt de kantonrechter de boete voor de hiervoor genoemde 31 overtredingen tot een bedrag van
€ 1.000,- per overtreding, in totaal € 31.000,-, en voor de vijf dagen dat een overtreding van het relatiebeding heeft voortgeduurd tot een bedrag van € 100,- per dag, in totaal € 500,-. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
17. Slotsom
[werknemer] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 31.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal als ongemotiveerd worden afgewezen.
Nu beide partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [werknemer] om aan Accon te betalen € 31.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 8 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2007.